Bijbelstudies
- Maar eerst de kaper uit de cockp...
- Bruggenhoofd
- Blijdschap kwijt
- Kijk met Kerstmis verder dan de ...
- Het leven van Abraham
- Het huis van God
- De Tabernakel - De gemeenschap m...
- Openbaringen uit de Openbaring...
- ADVENT
- REVOLTE - Een studie over 1 Samu...
- 10 Redenen waarom wij bidden...
- De tijdperken en gebeurtenissen ...
- Een koningin gezocht
- 10 Redenen waarom God mens werd...
- Een allernieuwst testament...
- De betekenis van kerstmis...
- Het Wonder Van Het Pinkstergebeu...
- Het Wonder Van Het Pinkstergebeu...
- Verkondigt alle landen
- Leven uit de rechtvaardigmaking...
- Leviticus
- Een vreemd antwoord
- Is dat nu een God van liefde...
- MATTHEUS
- JOHANNES 3:16
- De feesten des HEREN
- Goddelijke geheimen uit Galaten...
- De gouden keten
- Getuige worden van Zijn opstandi...
- Pasen - en dan
- Hij is het
- Consequenties van het grote kers...
- Flakkerende kaarsjes of een vlam...
- KERSTFEEST - maar nu eens een ke...
- Is het geen waanzin om te zingen...
- Kerstfeest: Oorlogfeest! (1968)...
- ADVENT - In het licht van het ni...
- Voor die engelen was het maar ge...
- ADVENT - En het geheim van een a...
- Opwekkingen in de bijbel Hizkia...
- Ezra - opwekkingen in de bijbel...
- Hemelvaart - Het machtige feest ...
- Pinksteren en de gemeenschap van...
- Pinksteren en de gemeenschap van...
- Redding of Roeping
- Hemelvaart - De grootste der chr...
- Hemelvaart - Christus leeft in m...
- Hemelvaart - Een mens op Gods Tr...
- Hemelvaart - De verheerlijkte He...
- De Beker
- De Tabernakel
- De toekomst begint vandaag!...
- Judas en ik...
- Mozes, een teleurgesteld man...
- Kerstfeest en onze frustraties!...
- Het geloof van Herodes!...
Bijbelstudie: De Tabernakel - De gemeenschap met God
VOORWOORD
In heel de Bijbel zijn er weinig onderwerpen mooier, leerzamer en interessanter dan de tabernakel.
Israel was uit Egypte verlost, in de woestijn en onderweg naar het beloofde land. God had veel voor Zijn volk gedaan en deed dat nog elke dag. Hij gaf hun water uit de steenrots en brood uit de hemel, leidde hen op de weg en bewaarde hen voor hun vijanden ...
Maar God wil meer!
Mozes kende het grote geheim van de omgang met God. Hij hoorde Zijn stem en sprak met Hem. Maar de gewone Israëliet stond ondanks alles nog op een afstand en kende de gemeenschap met God niet. God wilde dat anders. Hij, die zoveel voor Zijn volk vanuit de verte gedaan had, vanuit de hemel boven hen en tot hen gesproken had vanaf de top van de berg Sinaï, wilde nu tot hen neerdalen en persoonlijk woning in hun midden komen maken. Dan zou Zijn volk ook een diepere gemeenschap met Hem mogen kennen.
De tabernakel zou Gods huis zijn. Zijn paleis op aarde. Daarin zou God tot zijn volk op aarde neerdalen en daardoor zouden zij tot Hem kunnen naderen en de gemeenschap met Hem blijvend onderhouden.
Exodus 25:8 ... Zij zullen Mij een heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen.
In dit alles geeft God ons een voorbeeld, hoe wij ook nu in deze tijd tot Hem kunnen naderen, hoe wij gemeenschap met Hem kunnen beoefenen. Door middel van de schaduwen van het oude verbond wordt ons de weg gewezen naar de grotere realiteiten van het nieuwe verbond.
Sidney S. Wilson
HOOFDSTUK 1 - INLEIDING
Hebreeën 7:19 ... waardoor wij nader tot God komen.
Wat zegt ons, als we de tabernakel niet kennen, de volgende tekst?
Hebreeën 4:16 Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd.
Toegaan tot de troon ... wat mag dat te betekenen hebben?
Als we naar het schetsje van de tabernakel kijken, zien we dat het geheel in drie afdelingen is verdeeld:
- de voorhof
- het heilige
- het heilige der heiligen
Om binnen te komen zal men eerst door de poort de voorhof in moeten. De troon waarvan onze tekst spreekt staat in het heilige der heiligen. Als er gesproken wordt van toegaan tot de troon, houdt dat in dat men de poort is ingegaan en de hele weg heeft afgelegd door de voorhof en het heilige tot in het heilige der heiligen.
De schrijver van de Hebreeënbrief heeft in die gang van poort tot troon een diepe geestelijke betekenis gezien, niet alleen voor Israël, maar ook voor ons. Aan ons is het nu om te weten te komen wat de betekenis van deze weg voor ons inhoudt.
Om te beginnen staat de mens buiten, voor de poort. Als hij tot God wil komen, is zijn eerste stap een stap door die poort naar binnen. Daarna volgen er andere stappen, totdat hij in het heilige der heiligen bij de troon komt.
We zouden kunnen spreken van een zevental stappen om tot God te komen, om te komen tot de vollere gemeenschap met de Heer. Wat die stappen dan wel zijn?
- Eerst moet men van buiten naar binnen door de poort
- Dit brengt ons tot het brandofferaltaar: het kruis!
- Daarachter staat het wasvat voor de praktische reiniging
- Dan het heilige in tot de kandelaar – de verlichting des geestes
- Daar tegenover staat een tafel met brood – geestelijk voedsel
- Vervolgens komen we bij het gouden altaar van het gebedsleven
- Ten slotte stappen we door het voorhangsel in het heilige der heiligen waar de ark des verbonds staat - de troon van God
Zo symboliseert elk van deze stappen een noodzakelijk aspect van ons geestelijk leven. Samengevat kunnen we het zo zeggen:
- De voorhof toont ons de bekering, de verzoening, de reiniging
- Het heilige toont ons de weg van onze geestelijke groei
- Het heilige der heiligen toont ons het einddoel: gemeenschap met God
We zullen heel in het kort iets meer zeggen over deze zeven stappen en dit later in de komende hoofdstukken verder uitwerken. Het is van belang eerst het verband en de grote lijn te zien.
Het is belangrijk te zien dat geen enkel onderdeel van de tabernakel waarde in zichzelf heeft, los van zijn plaats in het geheel.
De waarde van de poort ligt niet daarin dat wij daardoor in de voorhof komen, maar dat het de eerste stap is op weg naar de troon!
Het altaar heeft niet in de eerste plaats waarde omdat daar de verzoening plaatsvindt, maar omdat deze het voor ons mogelijk maakt om door te gaan tot de troon.
Zo ook het wasvat, de kandelaar, de tafel en gouden kandelaar. Alle zijn zij wegwijzers naar het grote einddoel: de troon in het heilige der heiligen.
... toegaan tot de troon ... houdt in dat wij vrije toegang hebben tot de tegenwoordigheid van God, dus naderen tot Hem, een diepe gemeenschap beleven met Hem.
Laten we deze stappen nu eerst, heel in het kort, een voor een bekijken.
1. De poort
Het eerste wat we van de tabernakel zien, is de grote witte omheining die als een hoge muur de weg verspert. We weten het: daar binnen is God, wij staan buiten!
Maar gelukkig, er is ook een poort! Er is een toegang tot God. Eén stap slechts en we zijn binnen. Voor ons kan die poort maar één betekenis hebben: een heenwijzing naar Hem die zei:
Johannes 10:9 Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden…
2. Het altaar
Het eerste wat we bij het betreden van de voorhof zien, is het grote koperen altaar waar het bloed vergoten werd, waar ‘de plaatsvervanger’ stierf. Voor ons betekent dit: het kruis! In Bunyans Pelgrimsreis vinden we ook eerst het ingaan door de poort en dan het komen tot het kruis.
- Hier leren wij de vergeving en de verzoening kennen.
- Hier verstaan wij dat een ander stierf in onze plaats.
- Hier verblijden we ons erin dat wij ter wille van een Ander zijn aangenomen.
3. Het wasvat
Wanneer we bij het altaar - bij het kruis - hebben leren verstaan dat onze zonden om Christus’ wil vergeven zijn, dan ontdekken wij toch al heel gauw dat we van onszelf daarom nog lang niet volmaakt zijn en onze handen en voeten, handel en wandel gereinigd moeten worden in het water van het wasvat.
1 Johannes 1:7 ... het bloed van Jezus ... reinigt ons van alle zonde.
Dát is het altaar!
1 Johannes 3:3 ... een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich ...
Dát is het wasvat!
4. De kandelaar
Gereinigd van het stof en vuil van de wereld buiten, treden we een andere wereld binnen: Gods heiligdom. Hier wordt alles in een heel ander licht gezien – niet langer in het licht van de natuur, maar in het licht van de Heilige Geest. We mogen nog zo scherp van verstand zijn, hier baat het ons niets. Wat God ons hier in het heiligdom toont, is voor wijzen en verstandigen verborgen, maar aan kinderkens geopenbaard. Mattheüs 11:25. Alleen Gods Geest kan hier openbaren.
Zonder het licht van de kandelaar, de openbaring van Gods Geest, zal het heiligdom duister voor ons zijn, Gods woord een dode letter, gebed een sleur.
5. De tafel
Bij het heldere schijnsel van Gods lamp zien we dadelijk Gods overvloedige voorziening voor ons: het brood des levens staat voor ons klaar!
In de voorhof wisten we Gods kind te zijn geworden, door Hem vergeven, verzoend, aangenomen, gereinigd. Maar nu zijn we ons bewust veel meer nodig te hebben: een innerlijke kracht, geestelijk voedsel - we hebben honger!
Het is ook alleen wanneer Gods Woord levend en krachtig voor ons wordt door de verlichting van de Heilige Geest, dat we geestelijk groeien en verder komen om te leven tot Zijn eer.
6. Het gouden altaar
Wanneer Gods Woord (het brood op de tafel) door de verlichting van de Heilige Geest (het licht van de kandelaar) voor ons is gaan leven, dan welt er in onze harten spontaan dank en aanbidding op die we als reukwerk op het gouden altaar offeren aan Hem die ons zoveel heeft geschonken. Waar het gebed vroeger plicht, een sleur of een noodkreet om hulp was, is het nu iets heel anders geworden. Iets nieuws: een verlangen naar Hemzelf.
Het is bij het gouden altaar van het gebedsleven dat we ook het dichtst staan bij het allerheiligste, bij de troon van God, het doel van ons streven.
7. De troon
Hier houden wij de adem in ... Hier naderen we de tegenwoordigheid van de Almachtige die een ontoegankelijk licht bewoont, maar die wij nu door Jezus Christus Vader mogen noemen.
Hier zijn we nu aan ons doel. Tot deze gemeenschap met de Vader waren poort, altaar, wasvat, kandelaar, tafel, gouden altaar slechts de stappen.
Hebreeën 10:19-22 Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg ... door het voorhangsel ... laten wij toetreden ...
Beheerst van omhoog
Colossenzen 3:1 Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand van God.
Colossenzen 3:2 Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn.
Beheerst worden van omhoog betekent in ons gedachteleven beheerst te worden door datgene wat in het allerheiligste is, een verlangen te hebben naar de waarachtige gemeenschap met God, meer met het hemelse bezig zijn dan met het aardse.
De doorsnee christen is allang blij als hij denkt een redelijke kans te maken later in de hemel te komen. Het geloof is voor hem misschien een polis waarvoor hij een minimale premie wil betalen. Zijn echte belangen zijn geheel en al bij de dingen van dit leven. Hij wordt beheerst van omlaag.
De boodschap van de tabernakel is wel in de eerste plaats deze dat God ons roept om voor Hem te leven, ons roept tot de gemeenschap met Zichzelf, ons geheel in te stellen op dat wat boven is, op het allerheiligste.
Behoren wij tot degenen wier deel dit leven is of tot degenen die Gods aangezicht schouwen en zich verzadigen met Zijn beeld? Zie Psalm 17:14,15.
Voor studie:
1. De voorhof
Hoe lang was deze en hoe breed?
Waaruit bestonden de gordijnen?
Welke kleur hadden deze?
Aan hoeveel pilaren waren deze gordijnen opgehangen aan:
- de noord- en zuidzijde?
- de oost- en westzijde?
Wat was de hoogte?
2. De poort
Hoe breed was deze?
Welke kleuren had hij?
Aan hoeveel pilaren was hij opgehangen?
3. Het altaar
Welke vorm had deze?
Hoe breed?
Hoe hoog?
Uit welke materialen?
4. Het wasvat
Uit welk materiaal?
Worden vorm en maat aangegeven?
5. Wat belooft God in Exodus 25:22 in verband met de troon (ark)?
Zie ook Exodus 29:42,43.
6. In de Psalmen speelt het ingaan en zijn in Gods huis een grote rol, zoals in de volgende teksten te zien is:
Psalm 5:8 Psalm 23:6 Psalm 26:8 Psalm 27:4 Psalm 36:9 Psalm 42:5 Psalm 52:10 Psalm 55:15 Psalm 65:5 Psalm 66:13 |
Psalm 69:10 Psalm 84:5,11 Psalm 92:14 Psalm 116:19 Psalm 118:26 Psalm 122:1,9 Psalm 132:5 Psalm 134:1 Psalm 135:2 |
7. Lees aandachtig:
Hebreeën 4:14-16
Hebreeën 6:19,20
Hebreeën 9:7-12,24
Hebreeën 10:19,20
HOOFDSTUK 2
Nadert tot God en Hij zal tot u naderen. Jacobus 4:8
In het voorwoord hebben we genoemd dat God in de tabernakel tot de mens neerdaalde, zodat de mens tot Hem zou kunnen naderen. Tevens hebben we alvast heel in het kort de stappen genoemd die tot de vollere gemeenschap met God leiden, zoals in de tabernakel gesymboliseerd.
In dit gedeelte willen we niet alleen spreken over de weg tot deze gemeenschap met God, maar trachten iets dieper door te dringen tot de betekenis en waarde van deze gemeenschap.
Een nieuwe fase van Zijn openbaring
Met de bouw van de tabernakel en het neerdalen van God in de wolkkolom om er woning in te maken, was een nieuwe fase van Zijn openbaring van Zichzelf aan de mens, van Zijn bemoeienis met de mens, Zijn gemeenschap met hem, ingeluid:
1. God had nu een woonplaats hier op aarde
2. God zocht nu gemeenschap met een heel volk
Voor dit ogenblik willen we alleen bij het eerste punt stil blijven staan.
Voorheen was er ook sprake geweest van gemeenschap tussen God en mens. Henoch had met God gewandeld, zo ook Noach. Abraham was Gods vriend geweest. Jakob had ook menigmaal Gods stem vernomen ... Maar nú kwam er iets geheel nieuws!
Toen waren het maar betrekkelijke ogenblikken geweest waarin God een zintuiglijk waarneembare openbaring van Zichzelf had gegeven door middel van verschijningen, door een hoorbare stem of door middel van dromen. Van Zijn blijvende, waarneembare tegenwoordigheid, van een woonplaats op aarde, was nooit sprake geweest.
De bouw van de tabernakel was dus een zeer belangrijke gebeurtenis voor het door God bevrijde volk:
- Zichtbaar, tastbaar hadden zij voortdurend datgene voor zich wat hen herinnerde aan de aanwezigheid van God.
- Voortdurend lag de weg voor hen open, om - door priester en offer - tot God te naderen.
Aan de realiteit van Gods tegenwoordigheid werden zij niet alleen herinnerd door het voortdurend voor zich zien van het gebouw, Zijn huis, maar tevens door de aanwezigheid van de wolkkolom waarin de Heer tot hen neergedaald was.
Dit moest voor Israël het grootste en belangrijkste zijn van heel hun bestaan: zij waren een volk dat de realiteit kende van de gemeenschap met God. Voor deze gemeenschap had God hen bestemd. Daartoe had Hij hen verlost uit Egypte.
Deuteronomium 4:7 ... welk groot volk is er, waaraan de goden zó nabij zijn als de Here onze God, telkens als wij tot Hem roepen?
We hebben hier ook een voorafschaduwing van datgene wat later in de volheid zijn zal:
Openbaring 21:3 En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, ...
We hebben al benadrukt dat God de mens schiep voor de gemeenschap met Hemzelf. En we kunnen dit erg gemakkelijk zo maar even zeggen, maar achter deze gemeenschap met God ligt heel erg veel meer dan we op het eerste gezicht zouden vermoeden. We zullen hier verschillende hoofdstukken aan moeten wijden.
De betekenis en waarde van de gemeenschap met God
We willen nu enkele dingen zeggen over de betekenis en de waarde van de gemeenschap met God.
De Bijbel spreekt veel over mensen. Wanneer we in gedachten onze blik over de boeken van Gods Woord laten gaan, valt het dadelijk op wat een grote plaats de enkeling daar inneemt. We noemden reeds enkele namen: Henoch, Noach, Abraham, Jakob. Er zijn er nog veel meer: Jozef, Mozes, Jozua, Samuël, David, Elia, Elisa, Jesaja, Jeremia, Daniël, Ezra, Nehemia. Ook uit het Nieuwe Testament zouden we er veel kunnen opnoemen.
En wat een bonte verscheidenheid is het: patriarchen, priesters, profeten, richters, koningen, stadhouders.
Wat waren deze mensen ook verschillend wanneer het ging om herkomst, opvoeding, karakter, aanleg en capaciteiten. Deze verscheidenheid is zo groot dat we geneigd zijn te denken dat er niet één punt zal zijn wat ze allen met elkaar gemeen hebben en dat de Bijbel ons maar een zo groot mogelijke variëteit geeft, zonder enig verband. Toch is er iets wat al deze mensen met elkaar verbindt, iets wat ze allen met elkaar gemeen hebben ondanks alle verschillen. Iets wat als een gouden draad door alles heenloopt. Zij mogen lijken op parels van volkomen uiteenlopende grootte, kleur en vorm, maar zij zijn allen aan deze ene gouden draad geregen.
Dit ene is hun relatie met God, hun verbondenheid, hun gemeenschap met Hem!
- Henoch wandelde met God - zo ook Noach
- Abraham werd een vriend van God genoemd
- Jakob heeft zich vorstelijk gedragen bij God
- Mozes sprak met God van aangezicht tot aangezicht
- David was een man naar Gods hart
- Elia stond voor Gods aangezicht
Zij allen waren mensen van gebed, mensen die de realiteit kenden van ingaan in Gods heiligdom:
- Of zij nu in tenten woonden en als pelgrims zwierven zoals Abraham en Jakob of dat zij woonden in een paleis zoals Jozef ...
- Of zij een kalm en rustig bestaan leidden zoals Isaäk of gebruikt werden om miljoenen uit slavernij te verlossen zoals Mozes ...
- Of zij een machtig leger van overwinning voerden zoals Jozua of dat zij als gevangene naar een ver en vreemd land werden gevoerd zoals Daniël ...
- Of zij op de troon zaten als geëerd en geliefd vorst zoals David of als banneling verworpen, verjaagd moesten dolen zoals Elia ...
- Of zij vrucht op hun arbeid, een geestelijke opleving mochten zien zoals Samuël of getuigen moesten zijn van de ondergang van hun land zoals Jeremia ...
Zij hadden dit met elkaar gemeen dat zij mensen waren die God kenden en leefden in de gemeenschap met Hem en zij putten hun kracht uit die gemeenschap.
Dit mag helemaal niet zo verwonderlijk lijken en het moest dat ook niet zijn ... maar leven wij nu niet in een tijd waarin nauwelijks over de gemeenschap met God gesproken wordt? Een tijd waarin velen zich wel enorm inspannen voor Zijn dienst, maar zonder de ware gemeenschap met Hem te smaken?!
Al die mensen die we opgenoemd hebben, mogen in velerlei opzichten heel verschillend geweest zijn. Hun taak, hun opdracht mag ook zeer verschillend geweest zijn. Toch ontvingen zij allen hun kracht uit één en dezelfde bron.
De priester heeft een andere taak dan de profeet en de profeet een andere dan de koning - toch kon elk van deze mensen alleen zijn wat hij was door een levend contact met God.
Laten we eens een voorbeeld nemen van elektrische apparaten die zeer verschillend zijn, maar met elkaar gemeen hebben dat ze allen werken door de elektrische stroom en alleen zo aan hun bestemming kunnen beantwoorden. Of ze nu gemaakt zijn om licht te geven, of warmte, of kracht, of om te reinigen dan wel om ons muziek en nieuwsberichten door te geven, alle worden ze door die ene stroom in werking gesteld, ontlenen ze aan die ene stroom hun kracht.
Zo is er ook een Goddelijke kracht, een Goddelijke stroom, het Goddelijke leven wat we nodig hebben om als christen te kunnen leven en voor God te werken. Deze stroom, deze kracht kunnen we echter alleen maar beleven door de daadwerkelijke gemeenschap met God, door het contact met de bron.
En zoals die ene elektrische stroom elk van die apparaten weer tot een andere functie in staat stelt, zo zal Gods kracht verschillende mensen ook weer tot heel verschillende taken bekwamen.
Het is fout wanneer we allemaal predikers willen worden, of organisatoren of leiders of schrijvers. Het is niet aan ons om uit te maken wat we zullen doen. Onze verantwoordelijkheid is om met de ‘Stroom’ in contact te staan. Het geïnspireerde commentaar hierop vinden we in:
1 Corinthe 12:4-6 Er is verscheidenheid in genadegaven, maar het is dezelfde Geest; er is verscheidenheid in bedieningen, maar het is dezelfde Here; en er is verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt.
1 Corinthe 12:8-11 Want aan de een wordt door de Geest gegeven met wijsheid te spreken, en aan de ander met kennis te spreken krachtens dezelfde Geest; aan de een geloof door dezelfde Geest en aan de ander gaven van genezingen door die ene Geest; aan de een werking van krachten, aan de ander ... Doch dit alles werkt één en dezelfde Geest, ... gelijk Hij wil.
Als Paulus aan de mensen in Corinthe schrijft om ze duidelijk te maken dat ze niet allen dezelfde gaven hebben, dan schrijft hij wél aan allen:
1 Corinthe 1:9 God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot gemeenschap met Zijn Zoon Jezus Christus, onze Here.
En zo hebben wij onderling heel verschillende gaven, maar dienen allen met die ene Geest vervuld te zijn door de levende gemeenschap met onze Heer.
Zou het goed zijn onszelf nu eens de vraag te stellen hoe het er bij ons voor staat? Kennen we werkelijk die gemeenschap met Christus? Of is ons gebedsleven niet veel anders dan het presenteren van een verlanglijstje aan God??!! Laten we hier niet te licht overheen stappen. Laten we ons heel ernstig afvragen of we wel heel reëel en waarachtig een gemeenschapsleven met de Heer kennen! En zo niet, zien we dan de absolute noodzaak in om ons hierop toe te leggen? En zullen we het ook werkelijk doen??!!
Alleen door de gemeenschap met God kunnen we de kracht ontvangen voor Hem te leven en te werken, om werkelijk ook iets voor onze naaste te zijn.
Laten we weer denken aan het bekende voorbeeld van de hoofdletter L: de eerste letter van Leven, Licht en Liefde. De verticale streep stelt de verbinding naar boven voor, de gemeenschap of het contact met God. De horizontale streep stelt de verhouding naar buiten, tot de medemens voor. En wanneer we een L schrijven, dan beginnen we van boven naar beneden en dan van beneden naar buiten en niet omgekeerd. Zo is het ook in het leven: dat wat we van boven ontvangen, kunnen we doorgeven aan anderen. En dan, bij de letter L komt niet alleen de verticale streep eerst, maar deze is ook langer dan de horizontale. Een fout die wij telkens maken is dat we meer de nadruk leggen op de horizontale kant. Onze L wordt dan een L op zijn kant. Wat wij naar buiten toe doen, is voor ons haast altijd belangrijker dan onze verhouding naar boven. – In theorie natuurlijk niet, maar hoe is het in de praktijk? - En daar komt nog iets bij: wanneer we wel de absolute noodzaak inzien van Gods kracht van boven, dus dat we in eigen kracht onze taak nooit kunnen volbrengen, dan lopen we gevaar dat we de gemeenschap met God gaan zien als het middel om aan de benodigde kracht te komen. Maar de gemeenschap met God mag niet in de eerste plaats gezien worden als middel, maar moet ons doel zijn. De kracht die we van God ontvangen, is alleen maar de vrucht van onze gemeenschap met Hem.
Een voorbeeld hiervan gaf God ons in het huwelijk. Onze verhouding tot Christus moet zijn als van bruid tot bruidegom. Nu zijn kinderen de vrucht van het huwelijk, maar er zijn vrouwen die meer moeder zijn dan vrouw en die het huwelijk alleen maar ingaan om kinderen te hebben, daarbij de man maar op de koop toe nemend; natuurlijk volkomen ongezond, met als resultaat: een kapot huwelijk.
Maar doen wij niet dikwijls hetzelfde in ons ‘huwelijk’ met Christus? Zoeken we niet vaak de gemeenschap met de Heer, als we dat nog doen, niet om Hemzelf, maar alleen omdat we dit als de enige weg zien om kracht te ontvangen?
Wij kunnen zo door het werk, zelfs ons werk voor God, beheerst worden - en dat is ook beheerst worden van beneden! - dat we nauwelijks aan de gemeenschap met de Heer toekomen. Maar we kunnen ook de gemeenschap met de Heer zoeken, alleen maar om het werk beter te kunnen doen ... en ook dan worden we beheerst van beneden!
Er is er Eén geweest wiens leven volkomen op de Vader was ingesteld. Hij zocht de gemeenschap met de Vader niet omdat Hij wist anders Zijn werk niet te kunnen doen, maar omdat Zijn gehele wezen op de Vader was gericht. Hij verkondigde niet alleen de boodschap van het Koninkrijk der hemelen, de beheersing van boven, maar werd Zelf ook volkomen van boven beheerst!
Hoe meer wij onszelf in al deze dingen leren kennen: hoe meer wij ... de schuld ... gelegen in de heilige dingen ... Exodus 28:38, leren zien, des te meer zullen we beginnen Hem, die in alles volkomen de Vader heeft behaagd, naar waarde te schatten! En wat is het geweldig dat God ons aanziet in de volkomenheid van Zijn Zoon en niet in onze onvolkomenheid.
Beheerst van omhoog betekent een diep intens verlangen te bezitten naar de gemeenschap met God, het verlangen om in te gaan in Zijn heiligdom.
Psalm 27:4 Een ding heb ik van de Here gevraagd, dit zoek ik: te verblijven in het huis des Heren al de dagen van mijn leven, om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen, en om te onderzoeken in zijn tempel.
Is dit ook werkelijk ons verlangen?
Aarden vaten zoekt de Meester
Lege vaten zoekt de Meester
Stel mij tot een rijke zegen
Doe mij leven tot Uw eer. (Glorieklokken 233)
Omheining en poort
In het voorgaande gaven we al beknopt weer hoe de tabernakel de weg wijst naar de gemeenschap met God - de weg van poort tot troon.
We zouden nu wat meer in bijzonderheden willen treden en nemen dan eerst de omheining en de poort.
Omheining en poort voor de Israëliet
Wat zag de doorsnee Israëliet in de tabernakel? Wat had deze destijds voor hem te betekenen met al de daaraan verbonden ceremoniën? We willen deze vraag doodnuchter stellen. Speciaal voor hen die erg bang zijn voor het vergeestelijken van alles, bang voor een allegorische exegese, voor inlegkunde - en men doet er goed aan voorzichtig te zijn, mits men maar niet uit vrees voor inlegkunde vervalt in wegwerpkunde.
Wat zag de Israëliet dan in die grote witte omheining, in de veelkleurige poort, en als hij naar binnen blikte in het grote koperen altaar, in het wasvat en in de eigenlijke tabernakel daarachter?
Als hij, daar buiten staande, opkijkt tegen die hoge, blinkend witte omheining stralend in het zonlicht, is het dan niet alsof hem een halt wordt toegeroepen, een verboden toegang? En dan weet hij: daar binnen is God en God is heilig. Hij is een verterend vuur en ik als zondig mens kan niet zo maar, zonder meer in Zijn tegenwoordigheid komen en tot Hem naderen. Misschien wordt hij ook wel herinnerd aan die grote dag dat de berg Sinaï afgebakend werd en hij niet had mogen naderen omdat God daar was in majesteit en heerlijkheid, in een donkere wolk met bliksemen en donderslagen en de hele berg beefde en rookte als een oven.
En nu is diezelfde God hier binnen, ergens achter deze blinkend witte omheining. Dan dwalen zijn ogen langs de witte versperring en komen te rusten op de veelkleurige poort die uitnodigend openstaat voor allen die God willen zoeken.
Er is dus tóch een toegang! Het is tóch mogelijk tot God te naderen en met Hem gemeenschap te hebben. Ja, God die zo ongenaakbaar scheen, heeft toch een weg geopend, een mogelijkheid voor mij geschapen om tot Hem te komen. God is heilig, ja oneindig heilig, maar Hij is ook liefde en Hij roept mij tot Zich.
We willen hiermee niet zeggen dat de doorsnee Israëliet dit zo bewust doordacht en formuleerde, maar toch waren die smetteloos witte muur en die kleurige poort een voortdurende, stille prediking tot hem, een prediking zonder woorden van de feiten:
G o d i s h e i l i g
G o d i s l i e f d e
Heel de tabernakel verkondigt: In liefde roept God mij tot de gemeenschap met Zichzelf - maar Zijn heiligheid gebiedt dat ik kom op de weg die Hij Zelf wijst ...
Omheining en poort voor ons
Iemand heeft eens gezegd dat de tabernakel een profetie in goud, zilver en linnen was zoals Griekse beeldhouwkunst in poëzie en marmer. Willen wij dan de tabernakel noemen: dogmatiek in goud, zilver en linnen?
Zonder enige fantasie of vergeestelijking kunnen we uit de tabernakel heel veel leren, alleen al door die te nemen precies zoals hij daar staat: een boodschap van de liefde en heiligheid van God. Maar we geloven ook dat de tabernakel ons gegeven is als een heenwijzing naar Christus. En als we aan die éne poort denken, worden we onmiddellijk herinnerd aan Hem die heeft gezegd:
Johannes 10:9 Ik ben de deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden ...
Uit omheining en poort kunnen we verder nog heel veel halen als illustratie van het evangelie. We zullen hier een aantal punten geven zonder bij elk daarvan in detail te treden. Een ieder kan ze voor zichzelf rustig uitwerken:
- God heeft een grens gesteld - er is een binnen en een buiten.
- God is heilig en de mens kan niet zo maar tot Hem naderen - omheining
- God is liefde en Hij heeft toch een weg voor ons geopend - de poort
- Er is maar één toegang, Christus is de deur - er is geen andere weg
- De poort heeft geen grendel, maar staat open voor een ieder die wil
- God heeft de weg voor ons bereid, maar wij moeten die weg zelf gaan
- De poort ingaan, zich aan Christus geven, vereist slechts één stap
- Binnen zien we het altaar, het kruis, en weten ons daar verzoend
- Deze zekerheid is niet het einddoel, maar slechts het eerste begin
- De poort ingaan heeft ten doel de troon, de volle gemeenschap met God
Mogen we er hier nog even met klem op wijzen hoe de omheining van de tabernakel een afbakening, een scherpe begrenzing is? In deze tijd bestaat er op dit punt ontzaglijk veel vaagheid en verwarring terwijl de Bijbel alles zo helder stelt.
Als Jezus spreekt over binnenkomen, dan moet er ook een buiten zijn. Erg veel van de tegenwoordige prediking is erop gericht om de mensen te vertellen dat ze kinderen van God zijn en soms daarbij ook nog dat ze alleen maar als zodanig dienen te gaan leven. Maar dit is een grove leugen. Niemand is een kind van God, in Bijbelse zin, dan alleen hij die een wedergeboorte door Gods Geest heeft gekend.
Duizenden worden de hel ingestuurd doordat ze toegesproken worden als kinderen van God of als gemeente des Heren, terwijl ze nimmer iets van het nieuwe leven in Christus hebben gekend, nooit een bekering hebben meegemaakt.
De Bijbel spreekt een heel andere en zeer duidelijke taal: de mens is levend of dood, vrijgesproken of veroordeeld, een kind van God of van de duivel.
Mattheüs 12:30 Wie met Mij niet is, die is tegen Mij ...
Johannes 3:18 ... wordt niet veroordeeld ... is reeds veroordeeld ...
1 Corinthe 1:18 ... die verloren gaan ... die behouden worden ...
1 Johannes 3:10 ... de kinderen Gods en de kinderen des duivels ...
1 Johannes 3:14 ... dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven …
Hier zijn enkele voorbeelden van mensen die niet ingaan.
Ontduiken van de poort
Hoewel de poort wijd open staat, zijn er toch steeds velen die door onwetendheid of onwilligheid om voor God te buigen een andere weg proberen te gaan. In plaats van de stap door de poort te zetten, proberen ze over de omheining heen of er onderdoor naar binnen te gaan. Dit zijn mensen die zichzelf goed genoeg achten om zonder Christus tot God te gaan, of die menen dat er in alle godsdiensten iets goeds schuilt en dat je best via een andere weg dan door Christus binnen kunt komen.
Opknappen voor de poort
Gods oproep is een oproep tot zondaren. En toch zijn er duizenden bezig buiten voor de poort hun leven zo te verbeteren dat ze goed genoeg zullen zijn om naar binnen te gaan. Moet men eerst schoon zijn om in bad te gaan? Eerst een beetje herstellen voordat men de dokter laat komen?
Wachten voor de poort
Hoewel Gods Woord ons gebiedt ons te bekeren en ons telkens weer uitnodigt om binnen te komen, presteren velen het toch nog om te zeggen dat ze op Gods tijd moeten wachten, moeten wachten om gegrepen te worden. Op deze wijze stelt men God verantwoordelijk voor de zonde! Ja, want als het Gods tijd nog niet is dat ik tot bekering kom, dan wil God dus dat ik nog een tijdlang in de zonde doorleef!
Bidden voor de poort
Duizenden hebben nimmer begrepen dat God hun het heil in Christus aanbiedt en dat ze door de poort naar binnen moeten stappen, Christus moeten aanvaarden, zie Johannes 1:12, en niet blijven bidden om binnen te mogen komen. Zulk bidden is de ergste belediging die men God kan aandoen! Men geeft te kennen Gods beloften niet ernstig te nemen. Tevens denkt men dat men God moet vermurwen omdat Hij zo hard en liefdeloos is dat Hij ons niet wil aannemen!
Twijfelen voor de poort
Er zijn er die voor de poort staan en weten dat dit de enige weg is tot God. Zij geloven ook dat God zondaren uitnodigt en zijn overtuigd zelf zondaren te zijn. Zij geloven dat wat zij moeten doen, is door de poort naar binnen stappen en dat zij dan gered zullen zijn, maar ... zij doen het niet! Zij geloven alles wel, maar twijfelen toch of het wel voor hen is, of zij het zo maar voor zichzelf mogen aanvaarden, tot hun eigendom maken.
HOOFDSTUK 3
De poort en de uitverkiezing
Iets wat heel velen belemmert de poort in te gaan is een verkeerd begrip van uitverkiezing. Vooral in Nederland komt men hierover telkens weer vragen tegen. Misschien is het daarom niet onnuttig er een gedeelte aan te wijden, want ook wanneer we er zelf niet mee zitten, zullen we toch wel anderen ontmoeten voor wie dit een probleem is en die we een antwoord moeten kunnen geven. Vooral in bepaalde streken van het land is dit een zeer wezenlijk probleem. En zoals daar het evangelie wordt verkondigd, zou men de indruk krijgen dat God vóór de poort liet schrijven: Komt allen gij uitverkorenen.
Het gevolg is dat de mensen zich voor de poort staan te verdringen en zich maar eindeloos blijven afvragen: Geldt dit voor mij of geldt dit niet voor mij? Zou ik uitverkoren zijn of zou ik het niet zijn? Als het niet zo is, dan is alle moeite die ik me getroost toch vergeefs.
Het is niet onze bedoeling om hier te trachten een diepzinnige beschouwing over dit netelig geworden onderwerp te geven en ook niet om een bepaald dogmatisch standpunt in te nemen. Wat we willen is alleen maar enkele wenken geven, gericht op de praktijk van het leven. Want we geloven helemaal niet dat de uitverkiezing in de praktijk die moeilijkheden behoeft op te leveren, die we zo dikwijls ontmoeten. Voor de poort staat er namelijk helemaal niet: Komt alle gij uitverkorenen. Er staat iets heel anders en wel:
O, alle gij dorstigen komt!
De uitverkiezing is Gods zaak. De vraag voor ons is niet of we uitverkoren zijn, maar of we dorst hebben.
Onze taak is helemaal niet om ons bezig te houden met de vraag of we uitverkoren zijn, onze taak is om door de deur naar binnen te stappen. Heeft Christus ooit tegen iemand die tot Hem kwam gezegd: Ga weg van Mij, gij zijt niet uitverkoren?
Laten we het ook even zo bezien: Wanneer we dorst hebben, wanneer we een verlangen naar God hebben, wie heeft ons dit verlangen dan geschonken? We weten het direct: God natuurlijk! Maar zal God iemand een verlangen naar Zichzelf schenken en de persoon die tot Hem komt, afwijzen? Helemaal apart van alle dogmatische kwesties: Is het feit dat God Zelf een verlangen in ons gelegd heeft er niet het onderpand van dat Hij ook aan dat verlangen wil voldoen?!
Iemand heeft het als volgt gesteld: vóór de poort staat geschreven:
Komt allen!!!
Wanneer men dan naar binnen is gegaan, ziet men op de achterzijde van de poort:
Uitverkoren van voor de grondlegging der wereld.
We moeten er wel rekening mee houden dat niet iedereen die zegt met dit probleem te zitten, werkelijk ernstig genomen kan worden. Voor velen is dit geen wezenlijk probleem, eerder het tegendeel. Men grijpt de uitverkiezing aan om zich daarachter te verschuilen. Wanneer men immers niet uitverkoren is, kan men toch niet tot Christus komen, zo wordt geredeneerd. Wat een prachtexcuus om rustig verder in de zonde door te kunnen leven.
Nog enkele bijzonderheden over de poort:
Over omheining en poort vallen nog verschillende dingen te zeggen. Op de pilaren van de omheining, de koperen voetstukken en de zilveren dwarsstangen komen we terug bij de bespreking van de tabernakel vanuit een andere gezichtshoek (zie Het huis van God op de site). Hier willen we alleen nog enkele bijzonderheden geven over de poort van de voorhof.
De pilaren van de poort
De pilaren van de deur
De kleuren van de poort
De grootte van de poort
De pilaren van de poort
Van de poort wordt uitdrukkelijk vermeld dat deze vier pilaren moest hebben. Aan die vier pilaren werd het vierkleurige gordijn (in de Statenvertaling heette dit: deksel) van de poort opgehangen.
Deze vier pilaren hielden dus het kleurige gordijn van de poort op zodat het zichtbaar was voor een ieder die buiten stond. Op deze wijze was de toegang tot de tabernakel gemakkelijk te vinden.
Is het te ver gezocht wanneer we deze vier pilaren vergelijken met de vier pilaren in het Nieuwe Testament die Jezus als deur zichtbaar voor de wereld omhoog houden? We bedoelen de vier evangelisten: Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes.
De pilaren van de deur
Maar waarom heeft dan de deur van het heilige vijf pilaren? De poort verleent de buitenstaander toegang tot de voorhof, de plaats van reiniging door bloed (altaar), en water (wasvat) - de deur tot het heilige echter geeft voor degene die al binnen is toegang tot de plaats van de geestelijke groei, van licht (kandelaar), brood (tafel) en gebed (gouden altaar).
Wanneer het de vier evangelisten zijn die ons inleiden in de voorhof, dan zijn het de schrijvers van de zendbrieven die ons verder het heiligdom inleiden. En hoeveel zijn er dat? Paulus, Petrus, Johannes, Jacobus en Judas. Precies vijf. Vindt iemand dit toch gezocht? Hindert niet, zo heel belangrijk is het niet.
De kleuren van de poort
De vier kleuren:
- blauwpurper
- roodpurper
- scharlaken
- getweernd fijn linnen - dus wit
Deze kleuren vinden we overal in de tabernakel en in de priesterkleding terug en steeds in dezelfde volgorde. Dit kan niet zonder bedoeling zijn! Mogen we het zo zien dat deze kleuren een heenwijzing zijn naar verschillende aspecten van Jezus’ wondere karakter, gewrocht in het getweernde fijne linnen, Zijn menselijke natuur?
De grootte van de poort
De poort was twintig el breed en vijf el hoog. De oppervlakte was dus honderd vierkante el. De deur tot de heilige plaats was tien el breed en tien el hoog. De oppervlakte was dus eveneens honderd vierkante el. Hoewel de oppervlakte van beide gelijk was, was de deur tot het heilige slechts half zo breed als de poort ... Misschien heeft ook dit ons iets te zeggen. De poort is voor allen die tot Christus komen, de deur van het heilige is voor hen die als priesters binnengaan tot de vollere gemeenschap met God. Maar van allen die de poort ingaan, is er maar een gedeelte dat werkelijk doorgaat om de Heer beter te leren kennen. De deur van het heiligdom is inderdaad smaller!
Behoren wij tot degenen die werkelijk Gods heiligdom ingaan?
God is liefde - God is licht
Wanneer ons hart uitgaat naar een beleving van het grootste voorrecht dat een mens kan smaken: gemeenschap met God, dan worden wij onmiddellijk geconfronteerd met twee geweldige feiten, namelijk: God is liefde en God is licht. Of, wanneer we dit anders zouden willen zeggen: God is liefde, maar niet liefde alleen. Evenzeer is waar: God is heilig. We zagen hier reeds iets van. Het is Gods liefde die de mens tot Hem wil trekken - Zijn heiligheid belet Hem om met de zonde gemeenschap te hebben.
De liefde van God
Wanneer ik naar de poort van de tabernakel kijk die zo uitnodigend openstaat en waardoor God mij roept om tot Hem te komen, dan zie ik de grote liefde van God.
En niet alleen de poort, maar alles aan de tabernakel spreekt van die liefde:
- Het altaar spreekt me van Gods liefde in het grote offer van Christus voor mij
- Het wasvat laat me zien dat God in Zijn liefde een dagelijkse reiniging schenkt
- De kandelaar toont daarin Gods liefde dat Hij ons het licht van Zijn Geest schenkt
- De tafel herinnert aan Gods liefde in het geven van Jezus als levend brood
- Het gouden altaar laat daarin Gods liefde zien dat Hij ons roept tot het gebed
Door het gescheurde voorhangsel voor Zijn troon tredend weet ik dat Hij in Zijn oneindige liefde voor mij een weg gebaand heeft tot de volle gemeenschap met Zichzelf.
Heel de tabernakel bazuint de liefde van God uit - de liefde die neerdaalt tot de mens om het mogelijk te maken dat die mens weer tot Hem komt.
Maar, zegt iemand, wanneer God dan volmaakte liefde is en de mens zo graag weer terug wil hebben in de gemeenschap met Zichzelf, had het dan niet veel eenvoudiger gekund? Was daar die hele ingewikkelde tabernakeldienst wel voor nodig?
Wanneer God alleen liefde was - nee! Maar Zijn heiligheid, die gemeenschap met de zonde onmogelijk maakt, eist genoegdoening. En nu is de hele tabernakeldienst juist daarvoor om de basis te vinden waarop de mens toch tot Hem kan komen.
De heiligheid van God
Laten we, zonder er dieper op in te gaan, enkele dingen in verband met de tabernakel noemen waaraan we de heiligheid van God kunnen zien:
- Als ik door de poort moet die God in liefde geeft, dan weet ik dat dit alleen nodig is omdat er een hoge witte muur is die van Zijn heiligheid spreekt.
- Het altaar met het offer getuigt van Gods grote liefde die ons aanneemt, maar dat laaiende vuur getuigt van Zijn verzengende heiligheid die het offer noodzakelijk maakt.
- Het wasvat is door God in Zijn liefde voor de reiniging gegeven, maar het getuigt er tegelijk van dat Hij niets onreins in Zijn heilige tegenwoordigheid kan dulden zelfs.
- De kandelaar toont Gods liefde in het schenken van hemels licht, maar zegt ons tevens dat we alleen in het reine licht van het heiligdom tot God kunnen naderen.
- De tafel getuigt van Gods liefde wat betreft ons geestelijk voedsel, maar ook van de noodzaak van rein brood om geschikt te worden voor een heilig God te kunnen treden.
- Het gouden altaar toont hoe God – in Zijn heiligheid – onze gebeden alleen dan aanvaardt wanneer ze vermengd zijn met het reukwerk van de volkomenheid van Christus.
- De troon mag door Gods liefde een troon der genade zijn, maar Gods heiligheid eist dat we alleen zullen naderen wanneer het bloed gesprengd is.
Zo is alles aan de tabernakel een getuigenis van de grote heiligheid van God.
Twee uitersten
Wat is het toch een wonder dat de eeuwige, almachtige Schepper van het grote heelal óns roept tot de gemeenschap met Zichzelf! Daartoe heeft Hij ons geschapen en ... verlost! Ja, we mogen zelfs zeggen dat Hij in Zijn grote liefde naar ons verlangt. Wat spreken wij graag over die onmetelijke en ondoorgrondelijke liefde van God! Is het in wezen niet zo dat Gods liefde ons veel meer aanspreekt dan Zijn heiligheid? Denken wij ook niet liever aan Hem in Zijn liefde dan in Zijn heiligheid, in Zijn erbarming dan als een verterend vuur? Is het niet zo dat we Zijn liefde zien als hoofdzaak en Zijn heiligheid als een lastige bijzaak? Nemen we dikwijls Zijn heiligheid niet op de koop toe? Maar dat is volkomen fout gezien! Gods heiligheid is even belangrijk als Zijn liefde!
Zouden we respect kunnen hebben voor een God die alleen liefde was, maar niet heilig? Zouden we een God kunnen eren die onze zonden zomaar, zonder meer door de vingers zag? Zou de vergeving ons nog iets zeggen wanneer die goedkoop was?
Nu zijn wij mensen altijd weer geneigd om in één van twee uitersten te vervallen en dat doen we dan meestal ook als het gaat om de heiligheid en de liefde van God. We kennen streken in Nederland waar alleen de verterende heiligheid van God wordt verkondigd, streken waar de ‘blijde’ boodschap alleen uit hel en verdoemenis bestaat. Dat is heel erg. Daarmee halen we God omlaag en degraderen we Hem tot een monster. Maar ... is het niet minstens even erg wanneer God alleen als liefde wordt verkondigd en Zijn heiligheid met voeten getreden wordt? Hoe vaak wordt Hij niet voorgesteld als (excuus) een gezellige oude grootvader in plaats van als een Hemelse Vader? Wij halen God omlaag wanneer we tekort doen aan Zijn liefde, maar we halen Hem evenzeer omlaag wanneer we dit doen met Zijn heiligheid.
Exodus 15:11 ... h e e r l i j k i n h e i l i g h e i d ...
Zie eens hoeveel nadruk God in Zijn Woord op Zijn heiligheid legt! Hij is het voor wie alle hemelmachten zich aanbiddend buigen. Hij is een verterend vuur, Hij bewoont een ontoegankelijk licht.
Ook wanneer God in Zijn liefde in de woestijn te midden van Israël woning zal komen maken, zien we hoe Hij Zich eerst op de Sinaï openbaart in Zijn grootheid, macht, majesteit en heiligheid - lees Exodus 19. Overweldigend is daar de openbaring van God in bliksemstralen en donderslagen, rook en vuur, zo zelfs dat de hele berg beeft. Niemand mocht naderen, de berg was afgezet. God, de Heilige was daar!
Dat de hele tabernakel een uitdrukking is van de heiligheid van God, hebben we zojuist gezien, maar ook de priesterdienst, de priesterkleding, de hele offerdienst, deze alle waren een uitdrukking van de verterende heiligheid van God.
Er is nog heel veel meer ... maar wát zou het allergrootste bewijs wel kunnen zijn? Wanneer we de vraag stellen wat het grootste bewijs is van de liefde van God, zal ieder prompt antwoorden dat God Zijn Zoon gaf - het kruis! Maar van het grootste bewijs van Gods heiligheid weten velen echter niets. En het antwoord is het zelfde: het kruis!
God had de wereld zó lief dat Hij Zijn Zoon gaf. Ja, maar God was ook zó heilig dat niets minder dan de dood van Zijn Zoon nodig was om het voor een zondig mens mogelijk te maken om in Zijn tegenwoordigheid te kunnen verschijnen! Wij zijn er zo gewend aan geraakt om het kruis van Christus te verkondigen als de grootste uitdrukking van de liefde van God, dat we de andere kant ervan bijna hebben vergeten!
Zo heeft de Almachtige God dat kruis van Christus op het scheidingspunt van de eeuwen geplant als de allergrootste, meest overweldigende en ontzettende uitdrukking van de eeuwige, blakende, verterende heiligheid van Zijn Wezen.
Beheerst van omhoog: gemeenschap met God
Beheerst van omhoog betekent, dat de gemeenschap met God voor ons boven alle dingen in deze wereld uitgaat ...
In hoofdstuk 2 zagen we dat de gemeenschap met God datgene was wat alle grote Godsmannen met elkaar gemeen hadden, hoezeer ze verder ook verschilden.
En kennen wij ook niet iets van dat verlangen naar Hem, een verlangen dat zo duidelijk tot uitdrukking komt in de klassieke woorden van Israëls grote dichter:
Psalm 42:2,3 Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God. Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God ...
Beheerst van omhoog betekent ook dat wij in ons zoeken naar een vollere beleving van die gemeenschap met God beheerst worden door die twee geweldige feiten:
G o d i s l i e f d e
G o d i s l i c h t
Beide staan ten nauwste in verband met die gemeenschap met God. De liefde van God trekt ons als het ware tot Hem, Zijn heiligheid houdt ons op een afstand.
Een voorbeeld uit de sterrenkunde:
Ons zonnestelsel wordt in evenwicht gehouden door twee tegengesteld werkende krachten. De aantrekkingskracht van de zon trekt de aarde – en andere planeten – in de richting van de zon. De aarde – en andere planeten – bewegen zich in een baan om de zon heen en door deze rondgaande beweging ontstaat de middelpuntvliedende kracht die aarde en planeten afhoudt van de zon. Deze twee krachten nu houden elkaar precies in evenwicht. Wanneer er alleen een middelpuntvliedende kracht was, zouden aarde en planeten van de zon afvliegen, het koude heelal in en zou alle leven onmogelijk zijn. Wanneer er alleen de aantrekkingskracht van de zon was, zouden aarde en planeten op de zon invliegen en zou alles verbranden. Maar het is juist de werking van deze twee tegengestelde krachten die het geheel in evenwicht houdt en waaraan wij ons bestaan te danken hebben.
Zo ook in ons geestelijk leven. Wanneer we God alleen zien als heilig, leven we in angst en vrees. Zien we Hem anderzijds alleen als liefde, dan worden we oppervlakkig en zijn we geneigd in verkeerde zin familiair met God om te gaan. Hoeveel gebeden bijvoorbeeld worden er niet op een alleroneerbiedigste wijze afgerateld! En wat wordt Zijn Woord dikwijls niet op een vreselijke sleurtoon gelezen. Om dan nog niet eens te spreken over het klakkeloos gebruiken van Zijn Naam!
Maar hij die beheerst wordt van omhoog, zal het juiste evenwicht kennen. Aan de ene kant zal hij zwemmen in de oceaan van Gods liefde en aan de andere kant zal zijn houding tegenover God er een zijn van diepe eerbied, ontzag en aanbidding. Ja, werkelijke gemeenschap met God heeft alleen hij voor wie de heerlijkheid van Zijn heiligheid even groot is als de heerlijkheid van Zijn liefde!
In het volgende hoofdstuk zullen we zien dat juist Gods heiligheid Zijn liefde doet uitkomen en dat we Zijn liefde alleen kennen in die mate waarin we Zijn heiligheid kennen.
HOOFDSTUK 4 - Het altaar
Voor diegenen die werkelijk een studie maken van het onderwerp waar we mee bezig zijn, zou het wellicht goed zijn om eerst, voordat we een begin maken met de bespreking van het altaar, het volgende te doen:
- Lees Exodus 19 aandachtig uit het oogpunt van de grote heiligheid van God.
- Zoek in Exodus 28,29,30 volgende woorden op:
heilig
heiligen
geheiligd
het heilige
heiligdom
heiligheid
en overdenk dit alles eens
- Lees en overdenk eens aandachtig en biddend:
Jesaja 6:1-8
Openbaring 4:8
En dan nu:
Het altaar
Als we door de poort van de tabernakel de voorhof binnentreden, is het eerste wat we zien het grote, koperen altaar, ook wel genoemd: brandofferaltaar.
Ook bij de bestudering van dit altaar willen we weer beginnen met de vraag wat de doorsnee Israëliet er in zag.
Het altaar voor de Israëliet
Denken we ons even in een Israëliet die iets verkeerds heeft gedaan, misschien in een driftbui gevloekt en de naam van God ijdel gebruikt. Het kan ook een andere zonde zijn geweest ... Zijn geweten plaagt hem en hij weet dat hij schuldig staat voor God. Hij probeert het te vergeten maar telkens weer komt het boven en op het laatst kan hij het niet meer uithouden, hij moet rust hebben voor zijn ziel.
Hij heeft tegen God gezondigd en zal dus naar God toe moeten gaan. Hij weet dat God in de tabernakel woont en begeeft zich daarheen op weg.
Door de lange rij tenten heen beweegt hij zich in de richting van Gods huis waarboven de grote wolkkolom rust, getuigend van de aanwezigheid van de Eeuwige in het heilige der heiligen. De smetteloos witte omheining herinnert hem aan de onverbiddelijke heiligheid van Hem, tegen wie hij heeft gezondigd. En als hij dan door de poort naar binnen blikt, is het eerste wat hij ziet: het hoog oplaaiende vuur op het grote altaar.
Het vuur herinnert hem aan het verterende vuur op de berg Sinaï, toen God aan hen verscheen en de gehele berg rookte als een oven en beefde, en zij terugdeinsden uit angst voor die heilige God. Hij weet het, daarachter in het allerheiligste woont God die hij beledigd heeft en van wie hij vergeving ontvangen moet. Maar tussen hem en God staat dit vuur dat van Gods heiligheid spreekt, en hij krimpt in elkaar bij de gedachte ... Hij probeert te bidden, hij belijdt God zijn zonde, zegt Hem met diep berouw alles wat hij heeft gedaan. Het schenkt hem echter geen opluchting. De laaiende vlammen daar voor hem zien er even dreigend uit als voorheen en er verandert niets.
Dan schreeuwt hij in zijn nood tot God om vergeving en smeekt Hem met alle ernst die er in hem is om vrede te mogen ontvangen. Hij hoort echter geen antwoord ... de vlammen op het altaar laaien maar door en de angst in zijn hart neemt toe. Nergens vindt hij steun.
Plotseling bedenkt hij dat niet alleen het verleden van belang is, maar ook de toekomst. Hij belooft God een nieuw blad in zijn leven om te slaan, alles zal van nu aan helemaal anders worden en hij zal God beter gaan dienen.
Maar nog steeds ervaart hij geen vrede in zijn hart en teleurgesteld en uitgeput keert hij zich om en met nog een laatste blik op de hoog oplaaiende vlammen, gaat hij terug naar zijn tent om daar zijn verdriet te verwerken. Is er dan niets wat hij kan doen om innerlijke rust te vinden?
God kan geen enkele zonde door de vingers zien ...
Het eerste wat de Israëliet zag toen hij door de poort de voorhof betrad, was het grote koperen altaar, de plaats van het offer.
Het eerste wat God ons laat zien wanneer we door de poort, Christus, naar binnengaan, is: het kruis, de plaats van het offer. Aan het begin van ons geestelijk leven, als basis van wat nog volgen moet, dienen we iets te weten van de betekenis van: het kruis van Christus voor ons.
Wanneer we over het kruis spreken, denken we daarbij meestal eerst aan de liefde van God die Zijn Zoon voor ons gaf. Maar dat kruis spreekt minstens even veel van de heiligheid van God en dat willen we nogal eens vergeten ...
Zoals de Israëliet buiten de poort niet alleen die poort zag, maar ook het smetteloos witte linnen dat van Gods heiligheid spreekt, zo zag hij bij het betreden van de voorhof niet alleen het offer, maar op het altaar eveneens het laaiende vuur dat van Gods heiligheid getuigde. En zo wil God dat ook wij Zijn heiligheid evenzeer zullen zien als Zijn liefde voor ons.
Wij zijn echter zo gewend om in verband met het kruis alleen te spreken van de liefde van God, dat de vergeving ‘goedkoop’ geworden is en Gods liefde ons zo weinig meer zegt ... Is het geen feit dat we het zo langzamerhand beschouwen als een vanzelfsprekendheid dat God de zonde vergeeft en dat ons die heilige verwondering niet meer doortintelt wanneer we er van horen spreken? Het doet ons niets meer. We denken vaak aan een bekende uitspraak in dit verband: ‘Pardonner cést son metier ...’(Vergeven? Dat is Zijn vak). Tot zulke banaliteiten kan men dan komen. En wat wordt er anderzijds niet op een weke, bijna misselijk makende manier gesproken over de liefde van God ...
Het is dringend nodig dat wij ons werkelijk eens een klein beetje bewust worden van de oneindige heiligheid van God. Dan zullen we ook echt iets van Zijn liefde gaan verstaan. Zoals het witte linnen het eerste was wat de Israëliet zag vanaf de buitenkant, is het eerste wat hij aan de binnenkant daarvan ziet het altaar met het laaiende vuur. Zo ook dienen wij eerst die verterende heiligheid van God te zien. Laten we dit nooit vergeten: God kan nooit in alle eeuwigheid ook maar één enkele zonde door de vingers zien, nooit kan Hij ook maar één zonde ongestraft laten.
Zoals een rechter handelt volgens de wet en nooit uit hoofde van persoonlijke gevoelens een verdachte de straf mag kwijtschelden, zo ook is God gebonden aan de wetten van Zijn eigen Wezen, aan Zijn rechtvaardigheid en aan Zijn heiligheid.
God heeft ons lief ... inderdaad. Maar als Hij uit gevoelens van liefde ook maar één enkele zonde onbestraft zou laten, dan zou Hij niet langer rechtvaardig en heilig zijn, hij kan Zichzelf geen geweld aandoen, Hij kan onmogelijk gemeenschap hebben met de mens waar er nog één onbeleden zonde is ...
Laten we het nog sterker zeggen: wanneer God één enkele zonde door de vingers zou zien, zou Hij ophouden God te zijn. Dan zou Zijn troon wankelen en zou het heelal in duisternis vergaan.
Zo oneindig groot was de ongenaakbare heiligheid van God dat niets minder dan de dood van de Schepper van het heelal nodig was om Zijn schepsels te redden ...
Het kruis is het eeuwige symbool van de verzengende heiligheid van God. Op dat altaar liet God Zijn Zoon als offer door de laaiende vlammen verteren. Dat was precies de prijs die God moest betalen om jou en mij terug te kunnen brengen tot de gemeenschap met Zichzelf, om voor ons de weg te banen tot Zijn troon.
Het altaar voor de Israëliet - Zoeken naar rust
De Israëliet die teleurgesteld van het huis van God is teruggekeerd, blijft zijn hersens pijnigen om de oorzaak te vinden waarom hij geen vrede ontvangt. Er spookt van alles door zijn hoofd. Heeft hij misschien niet voldoende gebeden? Heeft hij niet ernstig genoeg gebeden? Of moet hij meer berouw over zijn zonden hebben en meer voor God in het stof vallen? Of ligt het aan zijn geloof? Moet hij misschien een sterker geloof bezitten om de vergeving te kunnen ontvangen? Het kan natuurlijk ook zijn dat het Gods tijd nog niet is om hem die vrede te schenken en dat hij nog maar een tijdlang geduldig moet wachten. Maar hoe hij er ook over nadenkt, hij komt er niet uit. Steeds blijft hem dat tergende waarom kwellen. Hij probeert nog ernstiger te bidden, hij probeert vaster te geloven, hij probeert meer geduld te oefenen. Maar wat hij ook doet, hij komt maar niet verder.
Als hij de wanhoop nabij is, ontmoet hij een vriend die gauw door heeft dat er iets mis is met hem. Ze raken in gesprek en na enige aarzeling spreekt hij zich uit. Zijn vriend begrijpt hem en kan hem ook helpen. Zij praten lang samen. Meer en meer gaat hem een licht op en hij ziet in hoe hij totaal verkeerd geweest is in zijn houding tegenover God.
Het altaar voor de Israëliet ? De rust gevonden
Wat was de moeilijkheid? Welke fout had hij gemaakt? Onbewust had hij steeds vertrouwd op zijn eigen pogingen. Hij had geprobeerd de vergeving te ontvangen door zijn gebed, door zijn berouw, door zijn geloof en zo had hij voortdurend op iets van zichzelf gesteund in plaats van op Gods kracht.
Nu wordt alles anders.
Resoluut stapt hij naar zijn kudde en kiest een lammetje uit. Daarna begeeft hij zich op weg naar Gods huis. Staande bij het grote altaar belijdt hij niet langer te willen steunen op eigen inspanning, gebed, berouw en zelfs geloof, maar hij erkent dat hij de dood verdiend heeft en dat hij door de vlammen verteerd zou moeten worden. Dan legt hij zijn hand op de kop van het lam. Dat dier dat geen zonde kent, zal sterven in zijn plaats en nu zal hij alleen steunen op het feit dat een ander voor hem in de dood ging. Daarop slacht men het lam en hij ziet toe hoe de priester een deel ervan op de laaiende vlammen legt. De rook dwarrelt omhoog en de lang gezochte vrede daalt in zijn hart. Hij weet: God heeft op grond van dit offer, op grond van het sterven van een ander, beloofd mij vergeving te schenken en op die belofte vertrouw ik volkomen.
Als hij na afloop met een bevrijd geweten en blij naar zijn tent terugkeert, dan weet hij: God is heilig, zó heilig dat Hij mijn zonden niet door de vingers kan zien en zó heilig dat Hij mij niet kon vergeven op grond van iets in mijzelf.
Maar Hij is ook liefde. Zozeer zelfs dat Hij ook voor een beroerling als ik ben, een weg ter vergeving heeft gevonden.
Hoe kan God mij Zijn liefde betonen, mij de zonde vergeven en tot de gemeenschap met Zichzelf trekken zonder dat Hij ophoudt heilig en rechtvaardig te zijn? Is dit niet het grootste probleem dat er in alle eeuwigheden ooit geweest is?
- Als God van liefde wil Hij ons genade betonen ...
- als heilig God was Hij verplicht volle genoegdoening voor de zonde te eisen.
Een geschiedenis ter illustratie
Een kleine geschiedenis die wel eens gebruikt wordt om dit probleem op een duidelijke manier te verklaren is ongeveer als volgt: Twee jonge mannen hebben samen gestudeerd en er is een warme vriendschap tussen deze twee ontstaan. De een wordt politierechter, de ander gaat de verkeerde kant op en wordt voor een bepaald vergrijp gedagvaard. Het gaat om een vergrijp waarop een hoge geldboete staat.
Aan de ene kant is het voor de verdachte pijnlijk om onder deze omstandigheden weer met zijn vriend in aanraking te komen. Aan de andere kant lijkt het hem een uitkomst, want hij zit financieel aan de grond, en hij rekent erop dat zijn vriend nu toch niet de hoogste boete zal eisen. Bij velen in de stad, en daaronder bevinden zich de vijanden van de rechter, is de belangstelling groot. Zij kennen immers de verhouding tussen de beide mannen ...
Iedereen neemt aan dat de verdachte er deze keer wel heel erg gemakkelijk af zal komen. De vijanden van de rechter verheugen zich er bij voorbaat al op dat ze hierdoor iets tegen de rechter zullen kunnen inbrengen.
De rechter zelf verkeert in een moeilijke positie. Aan de ene kant is het is duidelijk dat hij zich niet door zijn vriendschap met de verdachte mag laten verleiden tot een milde uitspraak. Aan de andere kant: wanneer hij het recht zijn beloop laat hebben en een strenge uitspraak doet, zal men hem eveneens beschuldigen en wel van een verloochening van hun vriendschap. Welke van de twee dingen hij ook doet, er zullen altijd mensen zijn die hem bekritiseren.
Als de uitspraak wordt gedaan, bepaalt de rechter tot stomme verbazing van de mensen in de rechtszaal de straf op de hoogste boete die de wet voor dit vergrijp toelaat: duizend gulden (Geldwaarde uit de tijd toen dit geschreven werd). De mensen kijken elkaar verbaasd aan. Van je vrienden moet je het maar hebben! De verdachte wordt alles groen en geel voor de ogen. Hij begrijpt er niets van en voelt als het ware de grond onder zijn voeten wegzinken. Hij weet dat hij zo’n som nooit zal kunnen opbrengen en dat hem daarom de gevangenis te wachten staat.
Dan komt de ontknoping. De rechtszitting is ten einde en de rechter stapt naar zijn oude vriend toe, neemt zijn portefeuille uit zijn zak en telt tien briefjes van honderd gulden neer.
Wie kon nu nog iets zeggen?
Zo ook heeft God voldaan aan de wet van Zijn eigen Wezen. Als heilig God heeft Hij de allerhoogste straf over de zonde uitgesproken ... maar tegelijkertijd kon Hij Zijn volle liefde aan de mensen openbaren.
Dat laaiende vuur van Gods grote heiligheid kunnen we zien op het altaar. Het offer op dat altaar spreekt van Zijn grote liefde. Hoe meer we het eerste zien, hoe meer we het tweede zullen begrijpen. En zo heeft God ons weer de weg gebaand tot de volle gemeenschap met Zichzelf.
Voordat we dieper ingaan op de betekenis van het altaar voor de Israëliet, willen we enkele opmerkingen maken over het altaar als zodanig. Uitvoerig bij alle bijzonderheden blijven stilstaan, is zeker niet de bedoeling, maar een enkele opmerking is zeker op zijn plaats.
Enkele bijzonderheden over het altaar
- Koper en hout
- De vier hoornen
- De afmetingen
Koper en hout
Het doet vreemd aan dat dit voorwerp waarop steeds vuur moest branden, van hout werd gemaakt, zij het dan met koper overtrokken. Sommigen hebben hierin een afschaduwing gezien van de tweeledigheid van Christus’ wezen, Zijn mensheid – het broze dat door het vuur verteerd wordt – en Zijn Godheid – het koper dat tegen het vuur bestand is.
Het is opmerkelijk dat van de zes grote voorwerpen in de tabernakel er vier gemaakt zijn van hout, met koper of goud overtrokken, en twee van louter metaal: het wasvat van koper en de kandelaar van goud.
Het kruis vindt daarin zijn waarde dat Christus zowel God als mens was. Was Hij alleen God geweest, dan had Hij niet kunnen sterven. Was Hij alleen mens geweest, dan had Zijn offer geen waarde gehad.
De vier hoornen
Op de vier hoeken van het altaar moesten vier hoornen worden gemaakt. Eveneens van hout met koper overtrokken. In de Bijbel vinden we dikwijls teksten die spreken over de hoornen van het altaar, hier als symbool van kracht.
Deuteronomium 33:17
2 Samuël 22:3
Psalm 18:3
Psalm 75:11
Dikwijls moesten de hoornen van het altaar met bloed bestreken worden, zie:
Exodus 29:12
Leviticus 4:25,30,34 enzovoort.
In 1 Koningen 1:50,51 en in 1 Koningen 2:28 vinden we twee gevallen van mensen die hun toevlucht nemen tot de hoornen van het altaar. Symboliseren deze hoornen niet het evangelie als een kracht Gods? Zie bijvoorbeeld:
Romeinen 1:16
1 Corinthiërs 1:18.
De afmetingen
Het altaar was het grootste voorwerp in Gods huis. Voor hen die waarde hechten aan de Bijbelse getallensymboliek ? dit is een studie op zichzelf ? het volgende:
Vier: het brandofferaltaar was samen met het reukofferaltaar het enige voorwerp in de voorhof met een vierkante vorm. Symboliseren deze vier gelijke kanten misschien die vier windstreken? Het kruis voor heel de wereld: oost, west, noord, zuid.
Vijf: De breedte van het altaar was vijf el. Dit getal wordt door sommigen wel gezien als Gods genade symboliserend.
Drie: De hoogte van het altaar was drie el. Het cijfer drie symboliseert de Goddelijke volheid. We denken bijvoorbeeld aan de drie-eenheid.
Wanneer deze symboliek juist is, dan ligt er een hele evangelieverkondiging in deze getallen, namelijk: Christus’ kruis voor heel de wereld (vier), zo breed als Gods genade (vijf), maar ook zo hoog als een driemaal heilig God betaamt (drie).
Universaliteit
Het altaar was het grootste voorwerp, maar ook het ene dat altijd gebruikt werd. Niet alleen voor de verzoening, maar bij elke plechtigheid, bij elk feest. Wát een prediking van de centrale en universele betekenis van het kruis van Christus.
Het altaar voor de Israëliet ? opnieuw
Toen de Israëliet naar zijn tent terugkeerde, was het met een vrij en ontlast geweten. Zijn zonde plaagde hem niet meer. Hij wist: God heeft mij vergeven. Maar ... die eerste grote blijdschap duurde niet lang. Dat God hem de zonde vergeven had, was mooi. Er was nu niets meer tussen hem en God, maar waar hij eerst helemaal niet aan had gedacht: Zou God nu eigenlijk wel tevreden zijn over hem? Als God alleen maar mensen had wiens zonden vergeven waren en die verder niets voor Hem deden, dan zou Hij er toch zeker niet erg veel welgevallen aan hebben ...
Er komt een heel donkere schaduw over zijn blijdschap en zoals hij eerst heeft gepiekerd over de vraag: mijn zonde ... hoe kom ik eraf? Zo begint hij nu te piekeren over de vraag: Gods gunst ... hoe kom ik daaraan? Hij voelt heel duidelijk dat werkelijk bij God in de gunst komen heel veel meer betekent dan alleen maar over het verkeerde de vergeving te hebben. Het was natuurlijk fout geweest om te pogen door eigen inspanning, door bidden, door berouw, door een groot geloof de vergeving te verdienen. Maar nu hij de vergeving had, nu moest hij toch zeker iets doen om Gods gunst te winnen?
De dagen die hierop volgen, zijn dagen waarin hij zich tot het uiterste inspant. Hij bidt erg veel, hij doet zijn uiterste best om in alles voor God te leven, hij getuigt van God tegenover anderen, maar wat hij ook doet, zijn blijdschap zakt meer en meer weg.
Het is zijn vriend die weer opduikt als hij hopeloos in de put zit en die vriend begrijpt hem ook deze keer.
‘Als je nu eens twee, vijf of tien keer zoveel voor God kon doen, zou je dan wel met jezelf tevreden zijn en het gevoel hebben dat God een welgevallen aan je had?’ Hij dacht van wel. ‘Nee’, zei de vriend, ‘hoe meer je God zou willen helpen, hoe meer je het idee zou krijgen dat er veel ongedaan blijft. Het zijn de mensen die veel voor God doen die het sterkst hun tekort voelen.’
‘Maar hoe moet het dan?’ Met grote, vragende ogen kijkt hij zijn vriend aan.
‘Hoe heeft God je laatst je zonden vergeven? Wat heb je er voor moeten doen?’
‘Van mezelf niets. Ik heb moeten afzien van alle vertrouwen in mezelf, van al het steunen op iets in mezelf en heb moeten rusten in de waarde van het offer’.
‘Juist ... en als er niets in je was waarmee je de vergeving van je zonden verdienen kon, dacht je dan dat er wel wat in je was waarmee je Gods gunst kon verdienen?’
Lang zit hij in gepeins verzonken. Als hij weer opkijkt, leest hij in de ogen van zijn vriend de vraag: ‘Je wilt weten: maar wat dan?’
Het was op grond van iets buiten jezelf, op grond van dat offer dat God jou je zonde vergaf, het zal ook op grond van iets buiten jezelf zijn, op grond van het offer dat God een welgevallen aan je zal hebben en je zal aannemen. Dat offer van laatst was een zondoffer voor de vergeving. Ga nu weer naar het huis van God en ditmaal niet met een zondoffer, maar met een brandoffer. Want God heeft van de brenger daarvan gezegd:
Leviticus 1:3,4 ... zal hij het brengen, opdat hij welgevallig zij voor het aangezicht des Heren ... zo zal het, hem ten goede, welgevallig zijn, om over hem verzoening te doen.
Toen hij die dag weer bij het altaar stond en de rook van zijn offer omhoog zag stijgen, keerde de blijdschap en de vrede in hem terug, maar nu veel dieper en veel inniger dan de vorige maal. Er was bij hem een heel nieuw bewustzijn wakker geroepen: de eerste keer was ik alleen maar blij omdat ik van mijn zonden af was en ik heb alleen voor de vergeving kunnen danken, voor het feit dat God mij niet straffen zou. Maar dit is veel rijker en heerlijker, nu weet ik dat God op grond van dit offer een welgevallen aan mij heeft en dat ik in Zijn gunst mag staan.
Schuldgevoelens
Ken je het gevoel van wel weten dat je zonden vergeven zijn, maar toch ... en toch ... onder een zekere druk te leven, ontevreden te zijn over jezelf, rond te lopen met schuldgevoelens? Dat is precies als met onze Israëliet die wel wist dat zijn zonden hem vergeven waren, maar nog helemaal niet het besef had Gods gunst te hebben verworven. Bij heel veel christenen is de hoofdoorzaak hiervan dat ze de alomvattendheid van het werk van Christus aan het kruis nooit hebben begrepen. Op grond van het offer ontvangen we niet alleen vergeving, maar nog veel meer. God schenkt ons twee dingen:
- De vergeving van onze zonden
- Het verwerven van Zijn gunst
Vrijwel iedereen meent dat de vergeving van de zonde automatisch inhoudt dat we, om het nu zo maar eens te zeggen, in de hemel komen. Maar toch is het één niet noodzakelijkerwijs het gevolg van het ander ... Wanneer wij iemand iets hebben aangedaan, daar spijt van krijgen en naar die persoon toestappen en vergeving vragen, betekent dat dan dat deze ons direct in huis neemt en de kost geeft? Wanneer we naar God toe gaan en vergeving van zonden vragen – op grond van het offer van Christus – dan is het helemaal niet vanzelfsprekend dat God ons dan ook Zijn verdere zegen schenkt en ons bij Zich in huis neemt ... Het zou toch ook, theoretisch althans, tot de mogelijkheden kunnen behoren dat God ons de zonden vergaf en verder aan ons lot overliet?
Wat we hiermee willen zeggen is dit: Christus heeft door Zijn offer aan het kruis de vergeving van de zonden voor ons verworven, maar daarbij nog veel meer.
Zondoffer en brandoffer
We willen dit illustreren uit de Levitische offeranden aan het koperen altaar. Wanneer we de eerst vijf hoofdstukken van Leviticus lezen, dan zijn er:
- Brandoffers
- Spijsoffers
- Vredeoffers
- Zondoffers
- Schuldoffers
Dit lijkt op het eerste gezicht allemaal erg onbegrijpelijk en maar nodeloos gecompliceerd. Een studie van de offers (Zie: Leviticus op www.sidneywilson.nl) geeft ons echter een veel betere kijk op het werk van Christus en is een van de allermooiste studies.
We nemen nu alleen het zondoffer en het brandoffer, respectievelijk Leviticus 4 en Leviticus 1.
Het zondoffer had, zoals de naam aanduidt, te maken met de zonde en door dit offer ontving de Israëliet vergeving.
Het brandoffer daarentegen had niets met de zonde te maken – wel met de verzoening, zie Leviticus 1:4 – maar maakte de Israëliet welgevallig bij God, zodat God hem kon aannemen, wat veel meer is dan vergeven.
Laten we nog eens goed bekijken wat er van deze twee offers in Leviticus staat:
- zondoffer ... het zal hem vergeven worden. Leviticus 4:26.
- brandoffer ... opdat hij welgevallig zij ... Leviticus 1:3.
We zien direct dat dit tweede een veel hoger aspect is van het werk van Christus dan het eerste. Het tweede maakt ons welgevallig voor het aangezicht des Heren.
- Door het zondoffer aspect van Christus’ werk wordt Gods straf van ons weggenomen.
- Door het brandoffer aspect van Christus’ werk wordt de weg tot Gods hart geopend.
En ons onderwerp in deze studie is toch: de gemeenschap met God.
Misschien wordt alles ons nog duidelijker wanneer we later nog enkele dingen zeggen over het verschil tussen:
- de vergeving van zonden
- de rechtvaardigmaking
HOOFDSTUK 5 - Leven uit de rechtvaardigmaking
Beheerst worden van omhoog betekent dat we niet beheerst worden door wat we in onszelf zijn, maar door datgene wat we in Christus zijn! Hiertoe is het noodzakelijk dat we begrijpen wat de rechtvaardigmaking inhoudt en dat we niet alleen leven bij de vergeving. Of ... weten we soms het verschil nog niet?
Het evangelie wordt zoveel rijker wanneer we het onderscheid weten tussen: vergeving, verlossing, rechtvaardigmaking, wedergeboorte, aanneming, enzovoort. Duizendmaal kunnen we het woord rechtvaardigmaking of gerechtvaardigd horen zonder dat iets van de duizelingwekkende rijkdom daarvan tot ons doordringt.
Wanneer we voor een aardse rechtbank worden gedaagd en daar onze onschuld blijkt, worden we gerehabiliteerd, in ere hersteld. Maar Gods rechtvaardigmaking gaat veel dieper én ... stijgt veel hoger.
Een rechtbank kan een onschuldige rehabiliteren, maar God, de grote Rechter van levenden en doden, kan op grond van het offer van Zijn Zoon, een schuldige in eer herstellen. En Gods rechtvaardigmaking verklaart een zondig mens niet alleen onschuldig, maar doet oneindig veel meer ... zij rekent hem Christus’ gerechtigheid toe!
Zullen we dit eens nader bezien? Aan het kruis werden al onze zonde en beroerdigheid op Gods Zoon gelegd. Dát weten we wel. Maar weten we ook dat God op precies dezelfde wijze al de reinheid en heiligheid van Christus op ons legt? Dat is rechtvaardigmaking. Alles wat ons als ellendige zondaars toekwam, werd Zijn deel. Ja, maar dat was opdat alles wat Hem als de Reine en Heilige toekwam ons deel zou worden!
- Hij werd aan het kruis behandeld zoals wij verdiend hadden en dat was opdat wij behandeld zouden worden zoals Hij verdiend had.
- Hij nam onze plaats in, met alle consequenties, maar dat deed Hij opdat wij Zijn plaats zouden innemen, met alle consequenties van dien.
- Hij werd als zonde behandeld opdat wij als rechtvaardigheid zouden worden behandeld in de tegenwoordigheid van een heilig God.
Laten we nu eens proberen ons het volgende in te denken (niet dat we dat werkelijk zouden kunnen):
- alles wat Christus tijdens Zijn leven op aarde aan goeds gedaan heeft,
- alles wat Hij geweest is: heel Zijn leven van wondere reinheid en heiligheid,
- al de liefde die Hij aan de mensen besteed heeft,
- al Zijn volmaakte toewijding aan Zijn hemelse Vader.
Neem dat alles bij elkaar en bedenk dan dat God ons - beroerlingen die wij zijn - alles wat Christus ooit gedaan heeft of geweest is, toerekent alsof wij het zelf hadden gedaan of het zelf waren geweest!
Dát is wat rechtvaardigmaking betekent. En op grond daarvan hebben we gemeenschap met de Vader. Is er dan eigenlijk in het licht van dit alles iets vreselijkers te bedenken, bestaat er wel een grotere misdaad tegenover God, dan dat wij toch nog in ons eigen zondige ik zouden blijven rondwroeten, eeuwig en altijd maar weer?
Is het dan niet beter dat we ons laten beheersen van omhoog en dat we leven uit de heerlijkheid van die geweldige rechtvaardigmaking?
Voordat we nu van het altaar naar het wasvat gaan, zullen we u eerst de gelegenheid bieden om zelf een diepergaande studie te maken van het hiervoor besprokene.
Lees en overdenk daarbij aandachtig:
- Exodus 27:1-8 - de beschrijving van het altaar en wat daarbij hoort
- Leviticus 6:9-13 en de grote nadruk op het brandend houden van het vuur
- De volgende teksten over de vergeving
Psalm 103:3
Jeremia 31:34
Romeinen 4:7
Efeze 4:32
1 Johannes 1:9
1 Johannes 2:12
- De volgende teksten over de rechtvaardigmaking:
Romeinen 3:19-30
Romeinen 4:1-6,24,25
Romeinen 5:16,17
Romeinen 10:3,4
1 Corinthiërs 6:11
2 Corinthiërs 5:21
Filippenzen 3:9
Titus 3:4-7
De constructie van het wasvat
Als we de poort doorgegaan en het altaar gepasseerd zijn, is het volgende voorwerp dat we tegenkomen: het wasvat. Van dit wasvat zegt de Bijbel ons niet zo heel veel. Naar vorm en afmetingen kunnen we slechts gissen.
Wat weten we wel? Het vat was van koper, werd met water gevuld en stond op een eveneens koperen voet. Het gebruikte koper was verkregen uit de spiegels van de vrouwen! Omdat er nog geen glas was, werden de spiegels in die tijd vervaardigd van gepolijst koper.
Exodus 38:8 Hij maakte het wasvat van koper, met een voetstuk van koper, van de spiegels der dienstdoende vrouwen, die dienst deden bij de ingang van de tent der samenkomst.
De plaats waar het wasvat staan moest, is wel duidelijk aangegeven: tussen het altaar en de heilige plaats. Verder wordt ten aanzien van het gebruik aangegeven: de priesters moesten daar elke keer wanneer zij het heilige binnengingen of als ze bij het altaar gingen dienen, hun handen en voeten wassen. Dat dit wassen van handen en voeten niet iets was van bijkomstig belang, blijkt wel uit het herhaalde:
Exodus 30:20,21 ... opdat zij niet sterven ...
Betekenis van het wasvat
Wat is nu de betekenis van het wasvat in het licht van het geheel van de tabernakel? We hebben al gezien dat God ons bij het altaar de vergeving schenkt en ons ook Zijn gerechtigheid toerekent. Vanzelf rijst dan de vraag: Komt ons praktische leven er dan niet meer zo op aan? Kunnen we dan maar raak leven? Het wasvat geeft hierop het antwoord. Het is inderdaad bij het altaar dat we vergeving en rechtvaardiging ontvangen, maar om in het heiligdom, in Gods tegenwoordigheid in te gaan, moet er nog iets gebeuren. God is de Reine en de Heilige en alleen hij die gereinigd is, kan tot Hem naderen. Wanneer God ons bij het altaar rein verklaart, dan wil Hij ook dat wij in de praktijk van ons leven tot reiniging zullen komen. Vandaar het wasvat, om te wassen.
Hij die in het heilige inging, moest weten dat bij het altaar zijn zonden waren vergeven, maar hij moest ook bij het wasvat zijn handen en voeten reinigen van al het stof en vuil. Zo was er in de voorhof, als voorbereiding om in te gaan in het heilige, sprake van een dubbele reiniging:
a). Het altaar - de reiniging van het geweten voor God - het bloed.
b). Het wasvat - de reiniging van het praktische leven - het water.
Rein verklaard - rein gemaakt
Altaar en wasvat - het begrijpen van de waarheden gesymboliseerd in deze beide voorwerpen, is fundamenteel voor heel ons geestelijk leven.
Zeer veel christenen leiden een bestaan dat geestelijk gezien armoedig genoemd mag worden, omdat ze deze waarheden niet kennen. Zoeken wij de gemeenschap met God wel?Verlangen we naar een voller en rijker leven in Christus? In deze twee voorwerpen worden ons de eerste voorwaarden getoond. Altaar en wasvat zijn de enige twee voorwerpen in de voorhof - beide zijn ons gegeven om ons voor te bereiden om in te gaan in het heilige.
Door de studie van het wasvat gaan we de waarheden van het altaar beter verstaan en ... door de studie van het altaar verstaan we ook het wasvat beter!
Het is van het uiterste belang dat we duidelijk zien dat God twee verschillende dingen doet:
1. Hij verklaart ons rein - rechtvaardigmaking - altaar.
2. Hij maakt ons rein - onze heiligmaking - wasvat.
Het verwarren van deze twee dingen is een van de allervoornaamste oorzaken van het jammerlijk mislukken van velen in hun geestelijk leven. Een andere oorzaak is het vallen in een van twee uitersten. Het wondermooie evenwicht dat we al zagen in omheining en poort: de heiligheid én de liefde van God, vinden we ook - zoals overal in het Goddelijke - hier weer terug in altaar en wasvat. Wij zijn het die zo gemakkelijk in uitersten vervallen!
De twee uitersten - en beide zijn funest - waarin we hier kunnen vervallen, zijn deze:
1. Het altaar nemen zonder wasvat
2. Het wasvat nemen zonder altaar
1. Het altaar nemen zonder wasvat
Er zijn mensen die alleen het altaar nemen. Ze zeggen dat het voldoende is dat Jezus stierf voor hun zonden. Waarom zouden ze zich druk maken over zulke dingen als heiligmaking? Dit is een eenzijdigheid die de Bijbel absoluut niet kent. De aansporingen tot heilige levenswandel zijn legio. Zulke mensen bewijzen dat ze niets begrijpen van het grote, Goddelijke doel. Hoofdzaak voor hen is dat ze later in de hemel komen. Van het veranderd worden naar het beeld van Christus weten ze helemaal niets.
Maar laten we hieraan verder maar geen woorden verspillen ...
2. Het wasvat nemen zonder het altaar
Er zijn andere mensen die bij het wasvat beginnen en het altaar niet kennen. Ze durven niet te zeggen dat ze op grond van Christus’ offer gerechtvaardigd zijn - eerst moet hun praktische levenswandel anders worden.
We stellen de eerlijkheid van deze mensen op prijs. Toch zijn ze op de verkeerde weg en ze ontnemen zichzelf elke grond. Het altaar moet komen vóór het wasvat. Onbewust zijn deze mensen bezig om in eigen kracht hun leven te beteren. En dat terwijl we de kracht van Christus in de heiligmaking alleen kunnen ervaren wanneer we eerst staan op de bodem van de rechtvaardigmaking.
Altaar - eerst verklaart God ons rein op grond van Christus’ offer aan het kruis
Wasvat - dan toont Hij ons hoe we rein kunnen worden in de praktijk van het leven.
We zullen proberen dit nog te verduidelijken, want het is van het allergrootste belang dat we dit begrijpen.
Teleurstelling in het geestelijk leven
- Ben je een volgeling van Christus?
- Ben je Zijn eigendom?
- Ben je een kind van God?
Op deze vragen volgt heel dikwijls het volgende antwoord: Dat durf ik niet te zeggen, ik zondig nog zo vaak.
Zo iemand kijkt naar zijn eigen leven, ontdekt veel fouten en trekt de conclusie: als mijn leven zó is, dan kan ik nooit echt een kind van God zijn! Er zijn er duizenden zo die een wanhopige strijd voeren met de zonde en met hun karakter. Door de eindeloze nederlagen die ze lijden, worden ze volkomen ontmoedigd en durven ze niet meer hopen dat ze Christus’ eigendom zijn.
Er zijn er ook die nog wel blijven vasthouden aan het feit dat ze het eigendom van Christus zijn, maar die niet meer geloven dat een leven van overwinning over de zonde voor hen mogelijk is. Ze hebben het zó dikwijls geprobeerd ... De Bijbel spreekt wel van blijdschap en overwinning en kracht, maar ze merken er zo weinig van ... Misschien is het wel voor anderen, maar niet voor hen ...
Waar zit nu toch die fout??!!
Het antwoord is misschien eenvoudiger dan we denken. De zaak is deze:
God geeft al Zijn geschenken, dus ook overwinning over de zonde, in antwoord op geloof! O ... dus dan hebben we niet voldoende geloof?! Ja en nee! Misschien hebben we echt geloofd dat God ons de overwinning zou schenken, maar ... en nu komt het: God plaatst altijd het altaar vóór het wasvat! Wat we daarmee willen zeggen? Dit: alleen dan, wanneer we éérst geloven dat Christus onze rechtvaardiging is, kunnen we ook Zijn overwinning over de zonde ontvangen.
Alleen hij die werkelijk bij het altaar is geweest, kan het wasvat leren kennen!
En hier ligt het zwakke punt: je ontmoet zelden mensen die werkelijk leven uit de stralende heerlijkheid van de rechtvaardigmaking in Christus. Velen weten wel iets van de vergeving en ook nog wel dat hun zonde en beroerdigheid Christus aan het kruis werden toegerekend, maar het grote wonder dat al Zijn gerechtigheid hun is toegerekend, nee, slechts een enkeling leeft daaruit. Daarom is men altijd bezig met eigen zonden en tekortkomingen. Dus met dat wat God ons heeft afgenomen en op Zijn Zoon gelegd. Men is blind voor alles wat God van Christus op ons heeft gelegd.
Wij willen graag de zonde in ons leven overwinnen in zoverre dat we ons niet al te schuldig meer voelen tegenover God. En dan denken we ook nog dat we dán Zijn zegen zullen ontvangen. ... onbekend met Gods gerechtigheid en trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid Gods niet onderworpen. Romeinen 10:3. Ziet u dat wij doen, wat Paulus hier van zijn eigen volk, de Joden zegt?
Wanneer we denken dat we door onszelf aan het wasvat voldoende te wassen, ooit gerechtvaardigd worden, dan slaan we de plank helemaal mis!
Heeft u dat plaatje wel eens gezien van die man die hoog in een boom bezig is om de tak waarop hij zit, af te zagen? Maar dan wel de tak tussen hemzelf en de boom in. Dat is nu precies wat we geestelijk ook doen. Door bezig te zijn met de zonde, zagen we de tak onder onszelf door: de rechtvaardigmaking, onze enige steun! En dan verbazen we ons nog dat we een smak maken!
Er is maar één weg: we moeten naar het altaar - hetzij voor het eerst of ... als kind van God. Met al onze beroerdigheid en zonde moeten we daar, bij het altaar van het kruis, eerst leren leven uit die wondere rechtvaardigmaking in Christus. Alleen aan hen die zich ondanks hun eigen toestand verblijden in die rechtvaardigmaking, zal God de kracht schenken om ook de zonde te overwinnen.
De oorzaak van veel teleurstelling
Zo ontzaglijk veel christenen zijn teleurgesteld in hun eigen geestelijk leven en heel dikwijls is de oorzaak dat men naar het wasvat gaat, zonder werkelijk eerst de betekenis van het altaar te hebben leren begrijpen.
Omdat dit punt zo belangrijk is, willen we, op gevaar af dat u ons vervelend vindt worden, er nog aandacht aan geven en als voorbeeld twee mensen nemen:
De eerste verlangt heel echt naar een leven in de gemeenschap met God. Een leven van geestelijke groei en vruchtbaarheid. Hij verlangt echt anderen tot zegen te zijn. Maar iedere keer is het weer hopeloos mis. Als een berg rijzen zijn tekortkomingen en zijn zonden voor hem op. Voortdurend leeft hij onder de druk van schuldgevoelens. Hoe dikwijls hij God ook bidt en smeekt om hem te helpen en hem de overwinning over zijn zonden te geven, het helpt allemaal niet. Het lijkt zelfs wel hoe meer hij zich inspant en bidt en strijdt, hoe donkerder alles wordt! Hij leeft in het voortdurende bewustzijn dat hij God niet welbehaaglijk is. Er drukt een zware last op hem. Waar ligt zijn fout?
De tweede is zich ook bewust dat er een leven mogelijk moet zijn van een veel diepere gemeenschap met God, van grotere geestelijke groei en vruchtbaarheid. Toch is er een grote blijdschap in zijn hart en een innige dankbaarheid. Wat heeft God hem niet veel geschonken en wat is die innerlijke vrede ook onbegrijpelijk. Telkens weer kan hij God loven en prijzen voor alles wat hij gekregen heeft. Wat is het een ontzaglijke bevrijding God zo te mogen kennen. Hoe meer hij alles indrinkt, des te groter wordt het licht en des te wijder zijn horizon. Het is ook zo geweldig te mogen weten dat God in Christus volkomen met hem tevreden is. Het geeft zo’n gevoel van vrijheid! Wat is zijn geheim?
Het verschil
De eerste gaat naar het altaar van het kruis, belijdt zijn zonden ... en mist het geweldige begrip van gerechtvaardigd te zijn. Hij stapt naar het wasvat en tracht zich te reinigen van het verkeerde. Steeds blijft hij bezig met zijn eigen toestand en hij leeft uit het besef van eigen tekortkoming. Door zijn strijd tegen de zonde - vergezeld van veel gebed natuurlijk - door zich maar voortdurend te wassen, hoopt hij uiteindelijk ooit God welbehaaglijk te zullen worden.
Hier ontbreekt de enige, ware grond waarop we kunnen staan, de enige basis waarop God Zijn werk in een mensenleven kan doen: de basis van het leven uit Christus.
De tweede gaat ook naar het altaar van het kruis, belijdt ook zijn zonden, maar als hij naar het wasvat toe stapt om de praktijk van zijn leven te reinigen, dan is dat in het overweldigende bewustzijn al in Christus gerechtvaardigd te zijn. Hij ziet het moeras van zijn eigen leven wel, maar weigert om daarin te blijven rond ploeteren. Hij geeft er de voorkeur aan om te blijven staan op de Rots, hij heeft vaste grond onder de voeten. Hij leeft niet uit het besef van eigen tekort, maar uit het besef van de volmaaktheid van Christus die hem bij het altaar werd toegerekend. Hij weet dat Christus voor hem volkomen Gods welbehagen heeft gewonnen.
Hier is wel de basis aanwezig waarop God Zijn werk in ons kan doen: de basis van een blij, gelovig leven uit de volheid van Christus en Zijn volbrachte werk.
Hoe staat het er bij u voor? Leeft u ook uit het wonder van de rechtvaardigmaking? Of ploetert u nog?
HOOFDSTUK 6 - Het altaar – nog eens
Het blijkt nodig te zijn wat dieper in te gaan op iets wat we in het voorgaande schreven, namelijk dat de vergeving der zonden op zichzelf genomen niet voldoende is om ons, laten we het maar zo zeggen: in de hemel te brengen.
In gesprekken blijkt dat dit nogal felle reacties uitlokt. Men is er zo volkomen van overtuigd dat wanneer God iemand de zonden vergeeft, dit ook vanzelfsprekend inhoudt dat men ‘in de hemel komt’. En laten we ons nu maar haasten om te zeggen dat wij ook geloven dat wanneer God iemand vergeving schenkt, Hij hem ook al het andere erbij schenkt. Zeker, maar ... dan niet als het vanzelfsprekend gevolg van de vergeving. Velen zijn in die gedachte zo vastgeroest dat het hun heel wat moeite kost om in te zien dat het toch anders is. Hebben ze het eenmaal gezien, dan wordt het werk van Christus ook veel groter voor hen!
Wanneer wij door een aardse rechtbank worden vrijgesproken, betekent het dan dat we automatisch het recht hebben om in het paleis van Hare Majesteit te wonen?
Maar dat is geen vergelijking, zal iemand zeggen.
Waarom niet? God spreekt ons voor Zijn rechtbank vrij op grond van Christus’ offer. En dan denken wij dat we daardoor toegang hebben tot Zijn paleis. Maar vergeving van zonden is vergeving van zonden en ook niet meer. Om het heel plastisch uit te drukken: door de vergeving ontlopen we de hel, maar waar haalt men het dan vandaan dat we daardoor recht hebben op de hemel? En toch ? Gode zij dank ? heeft Christus ons beide verworven.
Om bij het gebruikte beeld te blijven: we hebben vrijspraak voor Gods rechtbank en daarenboven toegang tot Zijn paleis. Een duidelijke tekst waarin beide begrippen voorkomen, vinden we in
Handelingen 26:18 ... opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen ...
Er wordt niet gezegd: ‘vergeving van de zonden, wat een erfdeel inhoudt’, maar heel uitdrukkelijk: vergeving én een erfdeel. Twee totaal verschillende dingen! De vergeving ontvangen we doordat Christus onze zonden droeg, het erfdeel ontvangen we doordat Christus Gods gunst voor ons verwierf (rechtvaardigmaking).
Zo zien we dat het grote altaar, dat aan de ingang van de tabernakel staat, veel meer betekent dan men op het eerste gezicht zou denken.
Dat altaar, het kruis, is ook de hele basis van onze gemeenschap met God, van ons ingaan in het allerheiligste. Samenvattend kunnen we zeggen dat ? wat onze gemeenschap met God betreft ? bij het grote altaar het volgende gebeurt:
- Wat voor die gemeenschap een beletsel is, wordt weggenomen: zonde en schuld.
- Wat voor die gemeenschap een vereiste is, wordt geschonken: rechtvaardiging.
Maar misschien zal iemand zeggen: waarvoor is het nu nodig deze dingen zo uit te pluizen? Heeft dat wel zin? Ja, duizendmaal ja! Want het zien van de rechtvaardigmaking – als iets wat veel groter is dan de vergeving – is het antwoord op die drukkende schuldgevoelens. Er zijn zo ontzaglijk veel christenen, en het zijn vaak de beste! die wél de zekerheid van de vergeving van hun zonden hebben, maar die nog altijd rondlopen met dat drukkende besef van eigen tekort en onvolkomenheid en niet weten hoe er overheen te komen. Het zien van de rechtvaardigmaking is het antwoord!
Wanneer we werkelijk gezien hebben wat rechtvaardigmaking betekent, brengt dat een ongekende revolutie in ons leven teweeg. Dan pas zien we dat God ons niet alleen om Christus’ wil onze fouten vergeeft, maar dat God ons ook ál de gerechtigheid van Christus toekent, ondanks al de tekortkomingen waarvan we ons nog zo heel goed bewust zijn.
- Vergeving der zonde betekent dat Gods toorn van ons is afgewend.
- Rechtvaardigmaking houdt in dat Gods gunst voor ons is gewonnen.
We gebruiken weer een voorbeeld:
We hebben iemand schade berokkend. De benadeelde is erg kwaad en eist schadevergoeding. Nu komt er een ander die voor ons die schade betaalt met als gevolg dat de benadeelde partij niet langer kwaad is. Betekent dat nu ook dat we dan meteen heel dikke vrienden zijn met onze schuldeiser? Natuurlijk niet! De kwestie is opgelost en ieder gaat zijns weegs. Meer niet. Om heel goede vrienden te worden met onze vroegere schuldeiser zou er nog heel wat meer moeten gebeuren! We zouden hem bijvoorbeeld een prachtig geschenk kunnen geven ....
Juist! En nu heeft Christus niet alleen de schade voor ons betaald ? Hij heeft tevens heel veel meer gedaan! De prijs die Hij aan het kruis voor ons betaalde, was voldoende om al onze schuld te dekken, maar het was oneindig veel meer dan dat. Hij gaf God – ten behoeve van ons – het allergrootste geschenk dat mogelijk was ? Zichzelf!
Vergelijk nu eens de volgende teksten:
Jesaja 53:5,6 ... om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem ... de Here heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen.
Efeze 5:2 ... zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk.
Dat eerste is machtig, maar het tweede gaat nog zo héél, héél véél verder!
We zijn opnieuw bij het altaar beland, bij de Levitische offeranden en we zullen er hier slechts enkele opmerkingen over maken. In hoofdstuk 4 zagen we dat er in Leviticus 1 vijf soorten offeranden worden genoemd:
- Brandoffer
- Spijsoffer
- Vredeoffer
- Zondoffer
- Schuldoffer
De eerst drie zijn geen offers voor de zonde en er staat bij dat ze waren ... tot een liefelijke reuk voor de Here. Leviticus 1:9. De laatste twee zijn wel offers voor de zonde en, op een enkel onderdeel na, niet tot een liefelijke reuk.
In aanvulling op wat we in hoofdstuk 4 zeiden:
- Het zondoffer – niet tot een lieflijke reuk – het zal hem vergeven worden.
- Het brandoffer – wel tot een lieflijke reuk – ... opdat hij welgevallig zij ...
Wanneer Christus ‘alleen maar’ gestorven was voor onze zonden – zondoffer aspect – dan zouden we nog helemaal niet welgevallig zijn geweest bij God. Daarom óók heeft Hij Zichzelf gegeven – brandoffer aspect – om eveneens dat tweede te bereiken.
Is dat nu wel eerlijk van God??
Wanneer we iets gaan zien van het geweldige dat God ons de volle gerechtigheid van Christus toerekent, kan het wonder ervan ons overweldigen. Maar tegelijkertijd kan ons ook het gevoel bekruipen: is dat nu eigenlijk wel helemaal eerlijk? Staat die rechtvaardigmaking niet op losse schroeven wanneer God ons, beroerlingen die we zijn, rechtvaardig verklaart?! Geeft ons dat niet het gevoel van een kind op school dat voorgetrokken wordt: de meester is niet eerlijk als hij te hoog cijfert en het kind komt er niet eerlijk aan?
Nu hebben we zó de nadruk gelegd op de heiligheid en de rechtvaardigheid van God, maar neemt God hier niet een loopje met Zijn rechtvaardigheid? Dat wij niet de eersten zijn om zoiets te denken, blijkt wel uit iets wat Paulus schrijft in een schitterende tekst die waard is om te overdenken:
Romeinen 3:26 ... zodat Hijzelf rechtvaardig is, ook als Hij ... rechtvaardigt ...
Veel mensen denken dat wanneer God vergeeft, Hij over de zonde heenstapt of deze door de vingers ziet, dat Hij dus strikt genomen geen rechtvaardigheid laat gelden. En veel minder is dat het geval wanneer Hij ons Christus’ gerechtigheid toerekent!
Toch is het tegendeel waar.
Een kleine geschiedenis ter verduidelijking
Een heel jong meisje in Schotland, uit een zeer streng orthodox gezin, vond op haar sterfbed stralende blijdschap in Christus. Dit verontrustte de familie, bang als ze waren dat het kind met een ingebeelde hemel naar de hel zou gaan. Een ouderling werd er bij gehaald om het kind van ‘de dwaling haars weegs’ terug te brengen en met een zeer ernstig gezicht vroeg hij haar: Maar mijn kind, hoe zou het zijn als je je vergiste en God je toch nog verloren liet gaan? Met een hemelse blik in haar ogen keek zij hem aan en ze antwoordde ongeveer dit: Dan zou God meer verliezen dan ik. Ik zou mijn ziel verliezen maar Hij Zijn eer. Hij zou ophouden een rechtvaardig God te zijn wanneer Hij mij nogmaals strafte voor dat waarvoor Hij Jezus al in mijn plaats heeft gestraft!
Daar zouden we nog aan toe kunnen voegen: God zou onrechtvaardig zijn wanneer Hij ons de gerechtigheid van Zijn Zoon niet toerekende aangezien Christus Zichzelf in onze plaats aan de Vader heeft geofferd tot een welriekende reuk.
Er zijn kringen waarin men het steeds heeft over de genade van God. Opmerkelijk is het dat Paulus, als hij in Romeinen 3 over het evangelie spreekt, de nadruk legt op de rechtvaardigheid van God. Zo zegt hij bijvoorbeeld twee keer:
Romeinen 3:25,26 ... om zijn rechtvaardigheid te tonen ...
Dat wij gered worden is zonder twijfel voor honderd procent te danken aan Gods genade, maar ook voor honderd procent aan Zijn rechtvaardigheid. Volkomen harmonie – geen eenzijdigheid.
Een uitdrukking die in genoemde kringen ook wel gebezigd wordt, is: Door genade ben ik een kind van God. Met evenveel recht zouden we echter kunnen zeggen: Door rechtvaardigheid ben ik een kind van God. Niet ónze rechtvaardigheid, maar die van Hem.
Zo straalt dan van het kruis de volkomenheid en de harmonie van het Wezen van God.
- Wanneer God alleen heilig was geweest, was Christus nooit gestorven ? God had zonder meer alle mensen verdoemd.
- Wanneer God alleen liefde was geweest, was Christus ook niet gestorven ? dan had God de zonde door de vingers gezien.
Wij mensen zijn ontzettend onevenwichtig: als we rechtvaardig (?) zijn, zijn we meestal liefdeloos en hard ? zijn we liefdevol (?), dan zijn we slap en week. En dan het wonder van het kruis! De eeuwige openbaring van de heiligheid en de liefde van God in volkomen harmonie. Volmaakte rechtvaardigheid en volle genade verenigd.
Beheerst van omhoog betekent dat we leren leven volgens Gods boekhouding boven en niet volgens die van ons beneden.
Het is een machtig iets dat Christus op het altaar van het kruis heel die grote schuld die we bij God hadden tot de laatste penning toe heeft betaald. Ja! Maar daarenboven heeft Hij ons ook nog voor een enorme som bij God gecrediteerd en wel voor héél de waarde van Zijn persoon en offer! Laten we daar toch vooral niet te vlug overheen stappen! Heel Zijn leven door heeft Christus Zijn Vader volkomen behaagd. In Zijn sterven heeft Hij volkomen Zichzelf aan Zijn Vader geofferd. En nu heeft Hij de volle waarde van héél Zijn leven en dood geboekt op onze kredietrekening bij God! Dit is verbijsterend. Maar wat doen we ermee? Wij blijven rondlopen met die vreselijke schuldgevoelens en blijven ons afvragen voor hoeveel we wel bij God in de schuld staan. Een groot deel van onze christelijke ellende komt daaruit voort dat we zo dikwijls bezig zijn te proberen ons krediet bij God te vergroten. Juister gezegd: ons debet bij God te verkleinen. Hoe harder wij daar nu aan werken, hoe sneller we toekomen aan een volkomen faillissement ? en dát is wat God wil voorkomen. In plaats van te denken dat we langzamerhand een behoorlijke kredietrekening bij God kunnen verwerven, moeten we ons bewust worden dat God ons heel die geweldige kredietpost meegaf bij onze geestelijke wedergeboorte. Wanneer we dit aan het begin meegekregen hebben, moeten we leren daar uit te leven in plaats van daar naar toe!
Laten we ophouden met alsmaar in onze eigen boeken te blijven bladeren en over onze schuldrekeningen te tobben en laten we liever een blik slaan in de boekhouding van God en ons grote krediet daar zien! Het is, geestelijk gezien, gewoon dwaas om met al deze onbeschrijfelijke rijkdom op onze naam rond te blijven lopen als bedelaars en bijstandtrekkers. En het is even dwaas om in een klagende, zuchtende houding bij God te komen en te proberen Hem door bidden en smeken te vermurwen ons goedgezind te zijn.
Willen we dit eens echt tot ons laten doordringen en dan jubelend gaan leven uit het feit dat niet alleen al datgene wat wij hadden verdiend aan Hem werd toegerekend, maar dat ook alles wat Hij heeft gedaan aan ons wordt toegerekend?!
... Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem. 2 Corinthiërs 5:21.
Alleen wanneer we hieruit leven, kunnen we echte blijdschap kennen en dán alleen kunnen we doordringen tot de beleving van een waarachtige gemeenschap met God.
Voor studie
- Vergelijk Exodus 29:4, de éénmalige wassing en Exodus 30:21, de geregelde wassing met Johannes 13:8-10. Denk daarbij aan de bekering die eenmaal plaatsvindt en aan wat wij noemen de dagelijkse bekering.
- Lees en overdenk de volgende teksten over de reiniging:
Job 9:30
Jesaja 52:11
Jeremia 2:22
1 Corinthe 6:11
2 Corinthe 7:1
Efeze 5:26
Titus 2:14
Titus 3:5
Hebreeën 10:22
1 Johannes 3:3
- Lees en overdenk Romeinen 1:17 en Romeinen 3-5 en onderstreep met blauw potlood de woorden: rechtvaardigheid, rechtvaardig, rechtvaardigen, gerechtigheid enzovoort.
HOOFDSTUK 7 - Poort, altaar, troon
Hoe moet het evangelie aan de buitenstaander verkondigd worden? Waar moet het accent worden gelegd?
Voordat we overgaan tot de bespreking van het heilige, moeten we in dit verband nog heel noodzakelijk enkele dingen zeggen over: poort, altaar en wasvat.
Als we een evangelisatiebijeenkomst bijwonen, kan het gebeuren dat we een toespraak horen over de verlossing door het bloed van Christus. Komen we daarna in een bijeenkomst van de zogenaamde Oxfordgroep of Morele Herbewapening, dan kan het zijn dat we iets horen over de leiding van God in ons leven en hoe we die leiding daadwerkelijk kunnen ervaren. Om bij deze twee te blijven, we horen hier op twee totaal verschillende manieren de boodschap van Christus verkondigen. En zij die tot de evangelisatie behoren, zullen wellicht zeggen dat de anderen aan de hele kern, de verlossing voorbij gaan, terwijl de tweede groep misschien van de eerste zal zeggen dat ze op een ouderwetse, voor de moderne mens onbegrijpelijke manier het evangelie verkondigt. Toch kan het gebeuren dat op beide bijeenkomsten mensen tot Christus komen en een echte wedergeboorte beleven. Met dit alles willen we alleen maar dit zeggen: de manier waarop wij altijd het evangelie hebben horen preken, hoeft heus niet de enige mogelijke te zijn en ook: we lopen groot gevaar altijd hetzelfde platgetreden paadje te bewandelen.
De verlossing of het koninkrijk?
In evangelisatiebijeenkomsten wordt bijna altijd de verlossing centraal gesteld en voor velen is het een axioma dat dit de enig juiste weg is. Bij anderen kan het gebeuren dat de boodschap van de verlossing te veel verdrongen wordt.
Wanneer we dit schrijven, is het in de overtuiging dat vrijwel over de hele linie het evangelie in de tegenwoordige tijd op een volkomen andere wijze gebracht wordt dan in het Nieuwe Testament! En de resultaten zijn ook heel anders! In de evangeliën en in de Handelingen verkondigen Jezus en de apostelen éérst het Koninkrijk! Daarbij inbegrepen en eraan ondergeschikt was: de verlossing. Wij echter hebben de ontzaglijk grote fout begaan dat we voorbij gegaan zijn aan het Koninkrijk om de verlossing centraal te stellen. Wij hebben Jezus eerst als Heiland verkondigd en pas achteraf soms als Heer.
In gesprekken is gebleken dat velen zo vastgeroest zitten in deze gedachtegang, dat ze er onmogelijk uit schijnen te kunnen komen. Altijd werpt men tegen: Maar je moet Jezus toch eerst als Heiland kennen voordat je Hem als Heer kunt kennen? Toch verkondigt het Nieuwe Testament Jezus éérst als Heer! En wanneer men voor Hem als Heer capituleert, kan men de vergeving ontvangen.
De bekering van Saulus van Tarsus is er een voorbeeld van. Lees Handelingen 22:10. Toen hij bewust tegen Jezus ‘Here’ zei, was hij bekeerd. Op dat moment stond hij in de volle waarde van Christus’ kruisverdienste zonder dat hij er iets van af wist. Pas ná zijn bekering heeft hij de verzoening gezien.
Christus eerst als Heer - dan als Heiland
Wat zegt de tabernakel ons over de verhouding: Christus als Heer en Christus als Heiland?
Het belangrijkste in de tabernakel, wanneer men hier al vergelijkingen mág treffen, was de troon van God in het allerheiligste, het symbool van Zijn heerschappij, van Zijn regering, van het Koninkrijk. De poort, het altaar en alle verdere voorwerpen waren om de weg voor te bereiden tot die troon.
Nu moeten we goed inzien dat zodra men de poort binnenstapte, dus de grens van de witlinnen omheining passeerde, men zich bevond binnen het machtsgebied van de troon, precies zoals men op het moment dat men de grens van een land overschrijdt, binnen het machtsbereik van de regering in de hoofdstad is gekomen. Op het moment dat men een land binnenkomt, plaatst men zich onder de wetten van dat land, onder de macht van de regering. Zo betekent het betreden van de poort dat men zich stelt onder het gezag van de troon. Men gaat het koninkrijk in. Het betreden van de poort betekent dus voor ons dat we onze eigen wegen laten varen en de weg van God gaan, dat we ons aan God onderwerpen, Hem als Koning erkennen.
Pas daarna, wanneer we binnen de poort zijn, kunnen we komen tot het grote altaar dat spreekt van verlossing, verzoening.
Als men de troon niet zou accepteren, zou men niet tot het altaar mogen naderen.
Daarom ook is de volgorde belangrijk: eerst de poort, eerst het accepteren van het Koninkrijk Gods en dan een komen tot het altaar van het kruis.
Natuurlijk zullen de meesten dit niet allemaal beredeneren. Velen zullen zich alleen maar in wanhoop in de armen van Christus werpen. Maar daarin al ligt de capitulatie. Waar het ons om gaat, is dat men velen die er niet aan denken te capituleren, zegt: Geloof nu maar dat Jezus voor jouw zonden gestorven is, dan ben je een kind van God. Dit is volkomen vals en heel gevaarlijk!
Het komen door de poort, betekent voor ons het aanvaarden van Jezus als Koning.
Het komen tot het altaar, houdt voor ons in het aanvaarden van Jezus als Heiland.
Er zijn er velen geweest die beweerden dat Bunyan het verkeerd had omdat hij in zijn Pelgrimsreis de poort eerst plaatste en Christen pas later tot het kruis liet komen. Maar Bunyan heeft het beter begrepen dan zij. Het zware pak op de rug van Christen stelt ook niet, zoals velen dachten, zijn zonden voor, maar het bewustzijn ervan. Bij het betreden van de poort had hij de vergeving, maar pas toen hij het kruis zag, viel de last van hem af en kwam de bevrijding van het besef van schuld.
Op het moment dat Saulus van Tarsus in het stof beet en zei: Here, wat moet ik doen?, was hij de poort ingegaan, maar hij moest het altaar nog zien. Maar, houden sommigen stug vol: je kunt Christus niet kennen als Heer als je Hem niet eerst hebt leren kennen als Heiland. Dat is zo’n halve waarheid die erger is dan de leugen. Op het moment dat je de grens van een land overschrijdt, accepteer je in principe de wetten van dat land – anders moet je wegblijven – terwijl je die wetten misschien nog helemaal niet kent. Ben je er een tijdje, dan leer je ze kennen en in de praktijk accepteren.
Op het moment dat we door de poort stappen, onderwerpen we ons in principe aan de wetten van het Koninkrijk van God. Gaandeweg leren we ze in de praktijk dan ook doen.
Zoals de weg van de grens van een land naar de hoofdstad nog een heel lange kan zijn, zo kan ook de weg van poort tot troon via: altaar, wasvat en wat er verder nog volgt, veel tijd vergen. Het is de weg van de eerste aanvaarding, in principe van Jezus als Heer tot de volle verwezenlijking van die heerschappij in de praktijk.
Bij de eerste verkondiging van het evangelie dienen we de mensen aan te zeggen dat het aanvaarden van Christus betekent: in principe Zijn volle Koningschap over je hele leven aanvaarden. Veel te veel wordt alleen de vergeving genoemd.
Verkondiging van Christus als Heer in het Nieuwe Testament
Het is ontzaglijk moeilijk wanneer je de dingen altijd door een bepaalde bril hebt leren zien, de Bijbel objectief voor jezelf te leren lezen. Maar doe je dat biddend en in afhankelijkheid van de leiding van de Geest van God, dan moet je wel gaan zien hoe volslagen anders de verkondiging van het evangelie toen was in vergelijking met nu.
Laten we eens zien hoe Jezus Zelf het evangelie heeft verkondigd. Daarvoor nemen we Marcus 1:15 De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabij gekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie.
Hier zijn drie dingen:
- de heerschappij van God - de troon
- een omkeer bij de mens - de poort
- een blijde boodschap - het altaar
Het staat zo in:
Mattheüs 4:17 Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.
Dus niet: Bekeert u want de vergeving is nabij gekomen, maar iets veel groters: Bekeert u, want de beheersing van omhoog is nabij gekomen.
Het is zo ongelooflijk jammer dat in zoveel evangelieprediking het voornaamste, het Koninkrijk, wordt weggelaten.
Het accent van de Oxfordgroep, het vooropstellen van Gods leiding, van Gods heerschappij, is dichter bij het Nieuwe Testament dan het vooropstellen van de verlossing. Althans wanneer men werkelijk Christus brengt en de verzoening niet vergeet: het andere uiterste.
Het is bijzonder de moeite waard om de Handelingen door te lezen en te zien hoe het evangelie toen verkondigd werd en Christus’ Koningschap voorop werd gesteld.
Handelingen 2:30 ... op zijn troon te doen zitten ...
Handelingen 2:33 ... door de rechterhand Gods verhoogd ...
Handelingen 2:36 ... én tot Here én tot Christus gemaakt ...
Handelingen 3:13 ... God heeft Jezus verheerlijkt ...
Handelingen 4:11 ... tot hoeksteen is geworden.
Handelingen 5:31 ... verhoogd, tot een Leidsman en Heiland ...
Handelingen 10:36 ... Jezus Christus. Deze is aller Heer.
Zo kunnen we doorgaan. Maar iedereen die met een open en eerlijk hart de Handelingen leest, zal moeten erkennen dat het accent toen wel heel anders lag dan nu:
Nu: de dogmatiek van de verzoening - toen: Jezus Christus als levende persoon
Nu: Zijn sterven aan het kruishout - toen: veel meer Zijn heerlijke opstanding
Nu: het feit dat Hij Zaligmaker is - toen: Zijn verheerlijking en heerschappij
In heel het boek Handelingen is er maar eenmaal sprake van het bloed van Christus en dat niet bij de verkondiging aan buitenstaanders, maar aan de gemeente te Efeze. De dogmatiek van de verzoening werd gegeven aan hen die reeds tot bekering waren gekomen. Daarom vinden we er zoveel over in de zendbrieven.
Diegenen die in de verkondiging van het evangelie de dogmatiek van de verzoening steeds vooropstellen, plaatsen in feite het altaar buiten de poort. Wie bij het altaar is geweest ... krijgt toestemming om de poort binnen te gaan.
Maar, zegt iemand, Paulus zegt toch uitdrukkelijk: ... ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd. 1 Corinthiërs 2:2.Volkomen waar! En in de verkondiging in Handelingen wordt ook niets anders dan Jezus Christus en die gekruisigd gepredikt. Maar dat betekent helemaal niet: de dogmatiek van de verzoening of het hameren op het bloed van Christus. Natuurlijk moeten we ook over het bloed van Christus spreken. Dit is ontzaglijk belangrijk! Maar niet eenzijdig en ten koste van wat het Nieuwe Testament voorop stelt: de geweldige boodschap van het Koninkrijk der hemelen. Laten we ervoor oppassen niet steeds op platgetreden, on-Bijbelse paadjes achter anderen aan te lopen, maar voor onszelf biddend het Woord van God gaan lezen!
Evangelie van het Koninkrijk en evangelie van de genade
De verkondiging van de verlossing zonder het Koninkrijk houdt vaak verband met een dwaze en wijd verbreide theorie waarover we iets moeten zeggen. Die theorie is dat toen Jezus predikte: het Koninkrijk der hemelen is nabij ..., Hij daarmee aan Israël een aanbod deed van een aards vrederijk, duizendjarig rijk, en dat het hier helemaal niet ging om het evangelie dat wij nu kennen. Wanneer nu Israël dit aanbod aanvaard had en Jezus als Koning erkend, zou er een Vrederijk zijn gekomen zonder kruis!
(Deze theorie was in de tijd van de eerdere publicatie erg actueel)
Dat dit niet mogelijk was, begrijpen zelfs de voorstanders van deze theorie en daarom zegt men: Jezus kon dat aanbod veilig doen omdat Hij vooruit wist dat men er toch niet op in zou gaan! In dat geval zou Jezus dus een aanbod hebben gedaan dat niet bonafide was. Dit kunnen we moeilijk van Hem denken.
Ook wordt er in deze theorie onderscheid gemaakt tussen het evangelie van het Koninkrijk en het evangelie van de genade. Toen Israël het aanbod van het Koninkrijk verwierp, werd dit uitgesteld tot later en kwam het evangelie van de genade er voor in de plaats. Het dwaze ervan is dit: volgens deze theorie bevatten de evangeliën dus niet het evangelie voor ons, maar dat speciale aanbod aan Israël. Zo weigert men bijvoorbeeld om het Onzevader te bidden, want dat is Joods. Maar tegelijkertijd benut men toch allerlei teksten uit de evangeliën zoals bijvoorbeeld Johannes 3:16, als zijnde van toepassing op ons. Men is hierin volkomen inconsequent. Immers al die teksten die we uit de evangeliën gebruiken bij evangelisatiewerk zijn gesproken in de tijd dat Jezus het evangelie van het Koninkrijk verkondigde.
Andere theorieën gebaseerd op de voorgaande ...
Met het vele goede werk dat in sommige kringen is verricht in het weer levend doen worden van de verwachting van Christus’ wederkomst, mogen we er echter ook niet blind voor zijn dat hun hele uitleg vaak gebaseerd is op deze theorie. Veel in het Nieuwe Testament strookt ook niet met deze uitleg. En als het evangelie van de genade en het evangelie van het Koninkrijk hetzelfde zijn, dan stort de theorie helemaal in elkaar.
Een van de moeilijkheden voor de aanhangers van genoemde theorie – de schrijver dezes heeft er zelf toe behoord, maar heeft zich eraan ontworsteld – is dat in het laatste vers van Handelingen Paulus nog altijd bezig is het Koninkrijk Gods te prediken. Er is dan ook een stroming, gelukkig maar klein, die zegt dat de gemeente van Christus dus na Handelingen 28 ontstaan moet zijn. Dat is in elk geval wel consequent, maar het laat ook zien tot welke dwaasheden men kan komen. Men verwerpt dan ook heel het Nieuwe Testament als Joods, op Paulus’ gevangenisbrieven na.
Maar is dit alles nu wel belangrijk? Ja, omdat aan duizenden en honderdduizenden mensen een evangelie van verlossing wordt gebracht, zonder de boodschap van het Koninkrijk. Onze verslossing staat in het middelpunt. De mensen aanvaarden Jezus als Heiland, noemen zich kind van God, verblijden zich later in de hemel te zullen komen, maar heel velen denken er niet aan om héél hun leven onder de heerschappij van Christus te stellen.
Op die manier krijg je gelovigen die zeggen de vergeving der zonden te hebben, maar wier eigen ik ongebroken blijft en die vroom hun eigen leventje leiden, niet beheerst van omhoog! Zo hebben we tienduizenden christenen over wier leven Christus praktisch geen zeggenschap heeft. Kan men zeggen dat zulke mensen in het Koninkrijk zijn?
We hebben een machtige boodschap: de absolute heerschappij van Jezus Christus over heel ons leven - maar dat betekent dat we er zelf ook finaal aan moeten!
HOOFDSTUK 8 - De barrière weggenomen
Het betreden van de poort is de eerste stap op de weg tot de volle gemeenschap met God ... in het allerheiligste.
De grote barrière tussen ons en God is: de zonde. Lees maar wat Jesaja daarover zegt in:
Jesaja 59:2 ... uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aangezicht voor u verborgen zijn, ..
Daarom plaatst God direct aan de ingang het altaar.
Het laaiende vuur getuigt ervan dat de zonde weggenomen moet worden, tenminste ... wanneer wij tot God willen naderen!
Tegelijk getuigt het offer op het altaar ervan dat een Ander daar in onze plaats is gestorven, waardoor de zonde van ons is weggenomen en wij door God vergeving hebben ontvangen en gerechtvaardigd zijn in Christus.
Dit betekent dat er van Gods kant geen beletsel meer is om ons Zijn zegen te schenken en gemeenschap met ons te hebben. De weg naar het allerheiligste is vrij!
Dwalende gedachten ...
Maar ... en nu komt het ... zodra wij op onze knieën gaan om in het gebed, in het heiligdom, deze gemeenschap met God te zoeken, stormen er onmiddellijk alle mogelijke dingen door ons hoofd, door onze gedachten en we worden, ondanks elke poging ons te concentreren, telkens weer afgeleid! Of ken je dit niet? God staat klaar om naar ons te luisteren; ligt de verhindering nu bij ons zelf?
Wanneer wij onze elektriciteitsrekening niet betalen, kan men de toevoer van stroom afsluiten: wij staan in de schuld. Wanneer de schuld betaald is en de stroom weer aangesloten, dan kan het gebeuren dat we nog geen licht hebben omdat er iets aan de leiding in huis kapot is. De afsluiting van de stroom kan dus van twee kanten komen: van het stroom leverende bedrijf of van onze kant.
Waar we reeds gezien hebben hoe door de rechtvaardigmaking de verhindering aan Gods kant is weggenomen, blijft nog over te zien wat de verhindering aan onze kant kan zijn en dan ook hoe die weggenomen kan worden.
Wat is de oorzaak?
Dat hele afdwalen van onze gedachten in het gebed, wat we soms zo lastig kunnen vinden, is niet iets wat op zichzelf staat, maar heeft een diepere achtergrond. Waarheen dwalen onze gedachten altijd af? Is het niet naar de dingen die het meest ons hart hebben? Is het bij jou ook niet zo? Natuurlijk ook wel naar allerlei dingen waar we mee bezig zijn. De hele kwestie is dat deze dingen ons beheersen en niet Christus. We worden beheerst van beneden en niet van boven. En onze gemeenschap met God houdt ten nauwste verband met dat wat ons beheerst.
In vorige hoofdstukken hebben we gezien dat we bij het betreden van de poort in principe de volle heerschappij van God aanvaarden. Zojuist hebben we gezegd dat het betreden van de poort de eerste stap is op de weg tot de volle gemeenschap met God.
Precies in zoverre als we beheerst worden van boven, hebben we deze gemeenschap ... en omgekeerd: wat die gemeenschap verhindert, is het beheerst worden van beneden.
Een lastig symptoom
Sommige mensen wringen zich in allerlei bochten om in het gebed toch maar de baas te kunnen worden over hun eigen gedachten. Anderen proberen een keer of wat te bidden, werkelijk te bidden, en als het dan niet lukt, geven ze op en zeggen dat ze het toch niet kunnen. Beiden maken echter de fout dat ze die dwalende gedachten op zichzelf zien, maar niet de diepere achtergrond daarachter.
Hebben we ook moeite om onze gedachten te houden bij de dingen waar we erg graag aan denken? Hebben we dan ook zo’n last dat onze gedachten afdwalen? Naar God toe bijvoorbeeld? De grote fout is niet dat wij geen baas zijn over ons gedachteleven, maar dat ons hart zo weinig naar God uitgaat. De dingen van beneden beheersen ons zo. Nee, dit afdwalen van onze gedachten is slechts een – heel lastig – symptoom, het symptoom van de beheersing van beneden.
Onze vraag moet dus niet zijn: Hoe kan ik mijn gedachten leren concentreren, maar hoe kan ik God werkelijk liefhebben? Beheerst worden van omhoog?
Onze grootste zonde
Gemeenschap met God hebben is een kwestie van het hart! God is liefde en de hoogste vorm van gemeenschap is wederzijdse liefde. Van Gods kant is die liefde er volkomen. Maar lijkt van onze kant onze omgang met God niet veel meer op een koele, zakelijke verhouding? Hier is iets heel wonderlijks! God heeft ons ? wij die één stuk beroerdigheid zijn ? volkomen lief en wij hebben Hem die in heel Zijn wezen volmaakt is, niet lief! Dit zou er toch haast wel op wijzen dat er iets bij ons hapert.
Het eerste en grootste gebod is: God liefhebben. Is dan ook niet de eerste en grote zonde dat we God niet liefhebben? We mogen aan de buitenkant nog zo goed en christelijk leven, maar is ons hart niet vaak hard en koel tegenover God?
Dit is zonde! En wanneer we hier over nadenken, moeten we wel tot de conclusie komen dat er nog ontzaglijk veel zonde in ons is. Maar misschien twijfelen we daar ook niet aan en we zouden er nog vele voorbeelden van kunnen geven. Waar het hier om gaat, is dus allereerst dat we inzien dat ook wanneer we door God gerechtvaardigd zijn, er toch nog zonde in ons is. Maar hoe komen we eraf?
Zonde op ons en zonde in ons
Eerst moeten we onderscheid maken tussen de zonde op ons en de zonde in ons.
Toen Jezus aan het kruis hing, had Hij onze zonden Zich genomen en daarom moest God het aangezicht van Hem afwenden. Maar Hij had geen zonde Zich.
Als wij gerechtvaardigd zijn hebben wij voor God geen zonde meer ons en daarom kan Hij ons wel aanzien. Maar we hebben zeer zeker nog zonde ons. Maar ondanks dat er aan onze kant, de ontvangende kant, nog verhindering is, is het een geweldig iets te weten dat die er aan Gods kant, de gevende kant, niet meer is. Het is uiterst belangrijk om dit verschil in te zien. Pas wanneer we ons echt bewust zijn geen zonde meer ons te hebben, kunnen we werkelijk de weg vinden om bevrijd te worden van de zonde ons. Om het anders te zeggen: alleen vanuit de rust van de rechtvaardigmaking kunnen we iets beleven van het werk van de heiligmaking. Dit verklaart ook waarom vaak juist de mensen die alles zo ernstig opnemen, toch zo weinig werkelijke vordering maken op de weg van de heiligmaking.
Het antwoord op de zonde in ons
En nu weten we gelukkig dat er geen zonde meer ons is, maar hoe komen we dan toch af van die zonde ons: van datgene wat ons steeds naar beneden trekt en van beneden beheerst doet worden?
Zolang we nog rondliepen met het gevoel dat God heel erg boos op ons was, konden we moeilijk het geloof opbrengen dat Hij zou helpen ons huis schoon te maken. Je gaat toch ook niet aan iemand, van wie je weet dat hij erg kwaad op je is, vragen of hij je een handje wil helpen om een karwei te doen?
Nu we echter weten niet alleen de vergeving te hebben, maar daarenboven ook nog gerechtvaardigd te zijn, nu durven we veel van God verwachten! En het is inderdaad veel wanneer hij die hele vuile boel bij ons van binnen ter hand moet nemen.
Maar hoe moet dit gebeuren? Ook hier weer is het antwoord: het altaar, het kruis ? maar dan een ander aspect van dat kruis.
Het kruis voor ons – het kruis in ons
Tot nog toe hebben wij in het altaar alleen nog maar gezien wat Christus ons deed en ons verwierf: vergeving en rechtvaardigmaking. Er is echter nog een geheel ander aspect, heel weinig bekend en toch van het allergrootste en fundamenteel belang voor ons geestelijk leven. Het is: wat Christus ons doet!
Dat altaar van het kruis stond 1900 jaar geleden op Golgotha om een groot werk voor ons te doen. Datzelfde kruis echter moet nu in deze tijd heel diep in het binnenste van ons wezen ingeplant worden. Want de bedoeling van het kruis is niet alleen de zonde van ons af, maar ook uit ons weg te nemen. Niet alleen vergeving, maar ook reiniging.
Dat altaar met die laaiende vlammen daar aan de ingang van het huis van God is een grote waarschuwing dat niets van het oude ik in Gods heiligdom kan binnengaan.
Dat altaar met die laaiende vlammen is ook een troostrijk getuigenis dat God een weg heeft gevonden om dat oude ik in ons met Zijn heilig vuur te verteren.
Voor hen die hun eigen ik willen handhaven, is de waarschuwing.
Voor hen die van hun eigen ik verlost willen worden, is de troost.
Dit aspect van het kruis dat nog zo héél weinig bekend is, maar van zulk groot belang, is dat wat we vinden in Romeinen 6 en in Galaten 2:20: Ik ben met Christus gekruisigd.
Hier zien we hoe de laaiende vlammen van het altaar niet alleen het offer voor ons verteert, in onze plaats, maar hoe onze oude mens daar ook wordt verteerd. Hoe dit mogelijk is? Wat betekent dit in de praktijk?
Laten we eerst voorop stellen en heel dik onderstrepen dat wanneer onze rechtvaardigmaking Gods werk is, dat onze heiligmaking dit ook is. Het is niet zo dat God zegt: Ik heb je vergeven en gerechtvaardigd, nu moet je maar zien dat je je leven zelf verder opknapt. Nee, evenmin als al ons strijden en bidden en smeken de basis kunnen zijn voor onze rechtvaardigmaking, maar alleen door het geloof in Christus, net zo min kan al onze inspanning en strijd ons ook maar één stap verder brengen op de weg van de heiligmaking. Wij kunnen onszelf niet kruisigen, het kruis in onszelf planten. Alleen de Heilige Geest kan dat. Heel het geheim van de verbreking van het oude leven in ons is dat de Heilige Geest het kruis in ons tot werkelijkheid maakt. Wat wij van onze kant moeten doen, zullen we nog zien.
Beheerst van omhoog en de gemeenschap met God
Nogmaals: alleen door de Heilige Geest kan dat oude leven in ons ter dood worden gebracht. Dat oude leven dat ons steeds weer naar beneden sleurt en maakt dat we van beneden worden beheerst. Al onze pogingen, al onze goede voornemens, het zijn allemaal pogingen van onze oude mens om zichzelf op te knappen! Wie het langs deze weg proberen wil, kunnen we alleen maar condoleren.
We nemen een paar teksten. In Romeinen 8:13 staat: Indien gij ... de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven. Ja, maar nu hebben we het allervoornaamste weggelaten, want het staat er zo:
Romeinen 8:13 ... indien gij de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven.
Er is nog een bijzonder mooie en duidelijke tekst in de Galatenbrief. Maar jammer genoeg geven zowel de Statenvertaling als de NBG dit minder goed weer. In verschillende andere vertalingen die we opgeslagen hebben, ook in andere talen, staat deze tekst zoals in Brouwer, welke vertaling we hier dan ook geven:
Galaten 5:16 Doch ik zeg: leef en gij zult de begeerte des vlezes niet volbrengen.
Het klassieke Bijbels voorbeeld is wel dat van Petrus. Toen hij tot Jezus zei: Zelfs al moest ik met U sterven, ik zal U voorzeker niet verloochenen, meende hij dat volkomen. Maar hij kende zichzelf nog niet en in diezelfde nacht verloochende hij zijn Heer, ondanks alle goede voornemens.
Maar wanneer wij hem een paar maanden later zien is het een volkomen andere Petrus! Nu staat hij niet slechts tegenover een dienstmeisje, maar hij vertelt met volle vrijmoedigheid en stralend de hogepriester, oversten, oudsten en schriftgeleerden recht in het gezicht van de opstanding van Jezus! Zie Handelingen 4.
Het verschil? De Heilige Geest was in zijn leven gekomen. Het was na Pinksteren! Het ene antwoord op onze angsten, onze zwakheid en onze zonden is: de volheid van Gods Geest in ons leven. Maar ... dan moeten we ook heel duidelijk zien dat de Heilige Geest altijd werkt op de basis van het kruis. En daarmee zijn we weer terug bij: het altaar!
Alleen als we het altaar volkomen accepteren, het kruis aanvaarden, kunnen we van boven worden beheerst. Alleen door de beheersing van boven kan het kruis tot in de diepten van ons wezen worden ingewrocht en tot realiteit gemaakt.
De bevrijding van het eigen ik en het openen van de weg tot de gemeenschap met God in grotere volheid kan dan komen wanneer we de Heilige Geest de kans geven inderdaad dat kruis tot in de diepten van ons wezen te planten.
In het volgende hoofdstuk zullen we verder zien hoe dit bereikt kan worden.
Voor studie
1. Zoek de volgende teksten over het Koninkrijk op in:
Handelingen 1:3
Handelingen 8:12
Handelingen 20:25
Handelingen 28:23,31
2. Lees en overdenk de volgende teksten in verband met: ‘geen zonde ons’:
Johannes 13:10
Johannes 15:3
Handelingen 10:15
Handelingen 15:9
Romeinen 5:1
1 Corinthe 1:2
1 Corinthe 6:11
3. Lees en overdenk de volgende teksten in verband met: ‘wel zonde in ons’:
2 Corinthe 7:1
Efeze 5:26
Hebreeën 2:11
1 Johannes 3:3
4. Lees heel aandachtig, zo mogelijk in meerdere vertalingen, als voorbereiding op het volgende hoofdstuk: Romeinen 6 en Colossenzen 3.
HOOFDSTUK 9 - Het altaar en onze oude mens
Geen baas over jezelf
Is ons grootste probleem niet dit dat we onszelf niet de baas kunnen? Zelfs ondanks de meest wanhopige pogingen niet.
In hoofdstuk 8 noemden wij dwalende gedachten tijdens het gebed. Maar er zijn nog wel andere dingen! En al onze goede voornemens, ons berouw, ons vechten, ja zelfs ons smekend bidden, het helpt allemaal niets! We mogen dan weten vergeven en gerechtvaardigd te zijn en dat er voor God geen zonde meer op ons is, maar o, die zonde in ons! Het is om gek te worden. We begrijpen onszelf niet meer. Het ene ogenblik zijn we zo absoluut ernstig van plan om heel anders te leven en een ogenblik later doen we precies wat we ons zo sterk voorgenomen hadden niet weer te doen. We beginnen ons af te vragen - zal God nu werkelijk wel altijd blijven vergeven??
Toen we aanvankelijk tot geloof kwamen, was het toen niet alsof we een volkomen nieuwe wereld binnenstapten waarin alles anders was geworden? Maar nu lijkt het allemaal haast nog moeilijker dan voorheen en de macht van de zonde sterker. Is het een wonder dat velen op het laatst de moed maar opgeven en niet verder proberen?
Toch zegt de Bijbel ons heel duidelijk dat er een leven mogelijk is waarin de zonde ons niet de baas is, niet over ons heerst. Dan moet er dus een bevrijding mogelijk zijn:
a) van de straf der zonde - de rechtvaardigmaking
b) van de macht der zonde - het overwinningsleven
Velen weten dit en kunnen daarom maar niet begrijpen waarom het ondanks al hun inspanning en moeite, bidden en berouw nooit beter wordt - wel is het tegendeel het geval.
Verreweg de meeste mensen doen echter, in hun pogingen om hun leven te beteren, ook lijnrecht het tegenovergestelde van wat zij zouden moeten doen. Ze doen in hun ijver precies het allerbeste om de toestand erger te maken!
Misschien kunnen we dit met een klein voorbeeld illustreren. We hoorden van een bezoeker in Italië die in gezelschap van een Italiaanse vriend een bezoek bracht aan een armoedig en niet al te zindelijk gezin. De bezoeker merkte op in wat voor toestand de vloer verkeerde en maakte tegen zijn vriend de opmerking dat hij sterk de neiging voelde om er eens met een emmer water en een bezem aan de gang te gaan. Zou ik maar niet doen, zei de Italiaan, het is een lemen vloer!
Onze grote fundamentele fout is dat we denken onszelf baas te kunnen door tegen onszelf en onze zondige neigingen te vechten. Dit is lijnrecht tegen de Bijbel in! We moeten niet schrobben, er moet een nieuwe vloer gelegd worden. Dat leren we bij het altaar!
De kat en de kaars
Er wordt verteld van een man die met veel moeite zijn kat had gedresseerd om op te zitten met een brandende kaars tussen de voorpoten ...
Eens, toen een vriend bij hem op bezoek was, liet hij de kat dit kunstje vertonen en pochte hij, dat hij het dier zó goed gedresseerd had, dat het nooit de kaars zou loslaten en weglopen, voordat hij het bevel daartoe gaf.
De vriend was niet helemaal overtuigd en vroeg, bij gelegenheid eens de proef op de som te mogen nemen ... De volgende keer dat hij kwam, had hij een doosje bij zich en toen de kat weer overeind zat met de kaars, deed hij het doosje open ... en hup, daar sprong een muis uit!
Het vereist niet veel verbeeldingskracht, om je het verdere verloop van deze geschiedenis in te denken. Ter geruststelling kan gezegd worden, dat men er vlug genoeg bij was om het vloerkleed van ernstige brandschade te redden.
Er zijn twee dingen, die we hiermee naar voren willen brengen:
1) Aan poes was van buiten af een wet opgelegd: opzitten met de kaars. En onder de pressie van de dressuur zou ze dit ook lange tijd kunnen volhouden.
2) In poes leefde een andere wet, die bij het zien van de muis wakker werd geroepen en sterker bleek te zijn, dan de van buitenaf opgelegde wet.
Met dressuur kan heel veel bereikt worden. We kunnen ons niet indenken dat het bij de poes van harte ging, om in die houding te zitten ... ze zal veel liever in haar mand achter de kachel gelegen hebben. Maar de dressuur, de angst voor haar meester, dwong haar en hield haar in die houding. Met dressuur kan men echter niet alles bereiken en op een gegeven moment blijkt die ook onvoldoende.
Is christendom dressuur?
Is het met ons niet net zo? Zijn ook wij niet altijd bezig om te proberen voor de mensen en voor God ‘in de houding te zitten’, omdat dat nu eenmaal van ons verwacht wordt? Maar het is kunstmatig, van buiten opgelegd, niet uit een innerlijke drang - meestal eigenlijk uit angst voor God of medemensen. Een tijdlang kan het ook vrij aardig lukken, totdat op een ogenblik, waarop we dat het minst verwachten, er iets gebeurt dat onze innerlijke natuur prikkelt en onze ware aard naar boven komt.
Het kan ook zijn, dat we ons gaandeweg meer en meer bewust worden van dat andere in ons, dat zich verzet tegen het ‘in de houding zitten’. We vechten er wanhopig tegen, totdat we het op een gegeven moment niet meer kunnen bolwerken.
Hoeveel jonge mensen hebben we al niet gekend, die lange tijd met alle inspanning probeerden ‘in de houding te zitten’. Ze hebben daarbij hard gevochten tegen dat andere, dat in hen leefde. Maar dat andere werd ze te sterk en ineens brak dan de dam door en werd alles meegesleurd in een vernietigende stroom.
Wat een bevrijding heel die houding te kunnen prijsgeven, alles overboord te gooien en je eindelijk echt uit te kunnen leven.
Dan zijn er ook nog de anderen, bij wie de dammen zo sterk gebouwd zijn, dat ze nog ’houden’. Wat is de spanning dán groot ...
De voorstelling, die de meeste mensen van het christen zijn hebben, is dan ook dat God ons zó wil ‘dresseren’, dat we toch ‘in de houding’ blijven zitten. Zelfs al loopt er een muis vlak voor
onze neus.
Het christen-zijn zou dus een kwestie zijn van dressuur!
Goddank geeft Christus ons iets, dat heel wat beter is !
Geen opvoeding tot christen
Wanneer het christen-zijn niet een kwestie is van dressuur, kan het evenmin het gevolg zijn van de omgeving, waarin we grootgebracht worden. We kunnen geen mensen tot christen opvoeden door ze bijvoorbeeld in een gunstige omgeving te brengen. Daardoor verandert hun natuur, maar veranderen hun innerlijke neigingen niet.
Nauw verwant aan de geschiedenis van de kat is die van de geleerde die het in zijn hoofd had gekregen, dat de natuur van een dier bepaald wordt door zijn omgeving. Hij ging uit van het standpunt, dat bijvoorbeeld een varken helemaal geen neiging behoeft te hebben om zich in de modder te wentelen, wanneer het maar onder andere omstandigheden, in een andere omgeving, wordt opgevoed. Hij nam de proef op de som met een varken, dat hij heel zorgvuldig liet wassen en toen in een kamer bracht, die heel schoon was, enzovoort, enzovoort.
Na het beest ettelijke maanden lang aan deze omgeving en levenswijze te hebben laten wennen, deed hij op een dag de deur open en gaf hij het de vrijheid om te zien, wat het nu wel zou doen. Het was net erg regenachtig weer geweest en vlak bij het huis lag er een heerlijk grote modderpoel ...
Uiterlijke wet en omgeving
Dat noch een opgelegde wet, noch een ideale omgeving, de mens ertoe kan brengen om te leven naar de wil van God, zien we heel duidelijk in de geschiedenis van Israël. Na de uittocht uit Egypte, in de woestijn, gaf God vanaf de berg Sinaï Zijn volk de wet: de tien geboden en nog veel meer. Dit was een rechtvaardige en heilige wet, een volmaakte wet, zoals geen ander volk bezat!
Ja, de wet was goed, maar de mensen deugden niet en heel de geschiedenis van het volk Israël is één lange demonstratie geweest van het feit, dat de zonde in de mens sterker is dan alle geboden, ook de beste van God gegeven geboden, die van buitenaf opgelegd worden. En de wet van Mozes was een van buiten opgelegde wet!
Ook bracht God dat volk in een prachtige omgeving, waar zij alles hadden wat hun hart kon begeren: het land Kanaän, vloeiende van melk en honig. Maar evenmin als een volmaakte wet hen voor de zonde kon bewaren, kon dit door zo’n ideale omgeving worden bereikt. Hun geschiedenis was een aaneenrijging van afdwalingen van God en een zich keren tot de zonde.
Telkens en telkens weer ook heeft God het opnieuw met hen geprobeerd ...
Doel van Israëls geschiedenis
Het is erg belangrijk dat we inzien dat de reden, waartoe God ons de geschiedenis van Israël over die 1500 jaar gegeven heeft is: dat wij daaruit zouden leren, hoe volslagen onmogelijk het voor de mens is om naar Gods wil te leven, alleen door de oplegging van een uiterlijke wet.
Zo is dan de geschiedenis van Israël één lange demonstratie van het feit, dat het hart van de mens volkomen verdorven is. Zoals het in de Catechismus staat: ‘dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad’.
Hoe lang en hoe hard we ook op een lemen vloer schrobben, hij wordt nooit schoon!
Hoe lang en hoe hard we ook vechten tegen de neiging van de kat om muizen te vangen, of tegen de neiging van het varken om in de modder te rollen, het blijft vergeefs ... Waarom??? omdat dit tot de aard, de natuur van deze beesten behoort.
Zo ook is alle vechten tegen de zondige neigingen van de mens vergeefs - het is zijn natuur om te zondigen. Die natuur is absoluut onverbeterlijk, en er is niets, dat onze zondige natuur ook maar een haar kan veranderen! Wie dit niet gelooft, moet zichzelf maar eens wat beter gaan leren kennen!
Een radicale verandering
Het voorgaande - over die onverbeterlijke menselijke natuur - klinkt misschien niet erg optimistisch. Wanneer het waar is, en het is waar, zal er naar een heel andere weg omgezien moeten worden, wil er tenminste nog iets van de mens terechtkomen. Er zal innerlijk radicaal iets aan hem moeten worden vernieuwd. De oplossing voor de vloer is: niet schrobben, maar hem laten zoals hij is en er een nieuwe vloer van hout of steen op leggen ...
En, om nog even op het voorbeeld van de kat terug te komen, wanneer het, in plaats van poes te dresseren, mogelijk zou zijn innerlijk iets aan haar te doen, zodat zij de neiging kreeg om met een kaars op te zitten in plaats van om muizen te vangen, dan ... zou zij rustig blijven zitten, al liepen er nu honderd muizen. Maar dan zou er een heel grote vernieuwing moeten plaats vinden, zij zou een volkomen nieuwe natuur moeten krijgen, want aan die oude natuur, daaraan kan nooit iets veranderd worden.
Hetzelfde geldt voor het varken - zijn natuur is nu eenmaal anders dan die van het schaap - dat loopt om de modderpoel heen ...
En de mens?? De enig mogelijke oplossing van het probleem van de zonde zou zijn hem innerlijk te vernieuwen: andere verlangens, een andere natuur te geven, zodat hij de zonde verafschuwt en verlangt het goede te doen. Stel je eens voor dat je verlangens, zo sterk – of nog sterker - als ze nu uitgaan naar het verkeerde, zouden uitgaan naar het goede! Wat zou dat een bevrijding betekenen!
En dat is nu precies, wat God wil! Hij wil ons radicaal vernieuwen en ons, in plaats van die oude, een totaal nieuwe natuur geven.
Geheel nieuwe verlangens
Wij zijn zo aan de Bijbel gewend, dat de overweldigend grote en diepe betekenis van vele teksten helemaal niet meer tot ons door dringt. Neem bijvoorbeeld de tekst waarin gesproken wordt van de meest diep ingrijpende verandering in een mensenziel:
Ezechiël 36:26 ... een nieuw hart zal Ik u geven . . . het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven.
Hoe kennen wij dat gevoel van een ‘stenen hart’ te hebben! Alles hard en koud en dood van binnen. Geen enkel verlangen naar God. Maar God belooft een nieuw hart, dat wil zeggen: nieuwe verlangens, verlangens om het goede te doen en te leven in gemeenschap met Hem. Is dat niet overweldigend?! God belooft hetzelfde – zij het met andere woorden – in:
Jeremia 31:33 ... Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven ...
Hier belooft God dus in plaats van een van buitenaf opgelegde wet, Zijn wet in hun hart te schrijven, met andere woorden ze het verlangen te geven om Zijn wil te doen - een innerlijke behoefte, een nieuwe natuur.
Dit betekent, dat we inderdaad zo kunnen worden dat, net zoals we vroeger uit innerlijke drang zondigden, we nu uit innerlijke drang het goede zullen doen. Maar het is vooral in het Nieuwe Testament, dat deze gedachte verder ontwikkeld wordt en dat ons de weg tot een leven op een totaal ander vlak gewezen wordt.
O nee, we zijn heus niet vergeten, dat die oude natuur toch ook nog wel een woordje meespreekt! Daarvoor is het altaar nodig, maar daar komen we later op terug. Het grote geheim van het geestelijk leven echter is: het doorslaggevende belang te zien van de nieuwe natuur en niet gebiologeerd te worden door de oude.
Wat God van Israël eiste
God belooft dus Zijn wet in ons binnenste te leggen en die zelfs in ons hart te schrijven. Zullen we gaan zien hoe Hij dat doet??
Toen God vanaf de Sinaï aan Israël Zijn wet gaf, was deze wet geen willekeurige wet en ook niet slechts een wet, aangepast aan de omstandigheden van het volk. Nee, deze wet kwam van God en was een openbaring van Zijn wezen, Zijn natuur.
Het is erg belangrijk het verband te zien tussen Gods wet en Gods natuur! God handelt altijd naar Zijn eigen natuur. En wanneer Hij een wet geeft, dan is deze wet ook afkomstig uit Zijn natuur. God geeft deze wet alleen zo, omdat Zijn natuur zo is.
Omdat God liefde is, eiste Hij dat Israël zou liefhebben ... omdat Hij rechtvaardig is, eiste Hij rechtvaardigheid ... omdat Hij heilig is, eiste Hij heiligheid, enzovoort. Gods wet stond niet los van Hemzelf, maar kwam voort uit Zijn natuur. Wat God dus feitelijk van Israël eiste, was dat zij leven zouden naar Zijn natuur in plaats van naar hun eigen natuur. En dat was een hele eis! Dan denken we bijvoorbeeld aan:
Leviticus 11:45 ... weest heilig, want Ik ben heilig.
Dit was zeer zeker een van buitenaf opgelegde wet - de innerlijke neigingen van het volk kwamen er helemaal niet mee overeen. En wat kwam er ook van terecht!
(Zou iemand vragen, waarom God dit dan toch wel deed? Het was, om voor alle tijden te demonstreren, dat de mens niet door een opgelegde wet Gods wil kan volbrengen! De periode van de wet was bedoeld om het tijdperk van de genade voor te bereiden).
Wat God ons nu geeft
Maar wanneer God nu, in deze tijd, Zijn wet niet uiterlijk aan ons oplegt, maar Zijn wet in ons binnenste legt en in ons hart schrijft, dan is dat niet iets wat als het ware mechanisch gebeurt, het is niet slechts iets wat God aan ons doet - nee, het is iets oneindig veel wonderlijkers, zó wonderlijk, dat de angst ons om het hart slaat, dat we door woorden, doodgewone menselijke woorden, meer vertroebelen dan helder en duidelijk maken.
Het onbegrijpelijke wonder is dit, dat Hij van Zijn oneindig en hoogheilig Wezen, van Zijn Goddelijke natuur ... meedeelt aan ons, nietige, zondige wezens. Ja ... Zijn eigen natuur!
Ware het niet dat het zo klaar en duidelijk in Gods Woord staat, dan zouden wij de eersten zijn om deze gedachte godslasterlijk te noemen. Maar lees maar eens in:
2 Petrus 1:4 ... opdat gij ... deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur ...
Wat een ontzaglijk mysterie: God geeft ons niet slechts een nieuwe natuur, een goede natuur, een volmaakte en heilige natuur, maar Hij, de Almachtige, plant in ons iets van Zijn eigen Wezen ...
En zo hebben we dan in het Nieuwe Testament niet slechts een gebod om heilig te zijn, maar staat er ook:
Hebreeën 12:10 ... opdat wij deel verkrijgen aan zijn heiligheid.
Wanneer er dan één ding is, waarmee we God in het gezicht kunnen slaan, dan is het wel met dat vervloekte gezegde, met die halve waarheid, die duizendmaal erger is dan de leugen: Ja, maar je blijft toch maar een mens!
Laten we het liever uitjubelen: Ja, we blijven mens, zoals ook de Heer Jezus Mens was en is - wij, ja wij hebben deel aan de Goddelijke natuur!
En laten we ons dan diep, heel diep voor Hem buigen en het in diepe aanbidding voor onszelf herhalen, totdat iets van het wondermachtige ervan tot ons doordringt en ons overweldigt:
- ik heb deel aan de Goddelijke natuur! -
U begrijpt, dat dit zo belangrijke onderwerp hiermee niet is afgedaan. Mogen we het in het volgende hoofdstuk verder behandelen?
HOOFDSTUK 10 - Een tweede schepping
In hoofdstuk 9 legden we er de nadruk op dat het christen zijn niet een kwestie is van goede dressuur, van opvoeding zo u wilt, maar van het ontvangen van een nieuwe natuur. We willen daar nu graag wat nader op in gaan.
In het Nieuwe Testament begint God niet met van ons te eisen dat wij zullen leven naar Zijn natuur, maar begint Hij ermee ons Zijn natuur te schenken.
Hoe gebeurt dit schenken? Door een scheppingsdaad! God verricht voor de tweede keer een scheppingsdaad aan ons. De eerste keer gebeurde dat, toen Hij oorspronkelijk de mens schiep en in zijn neusgaten de adem des levens blies.
De tweede keer is het, als Hij een nieuwe natuur, Zijn natuur, in ons schept; ons het nieuwe leven inblaast.
Het is belangrijk dat we inzien, dat deze tweede schepping even werkelijk een scheppingsdaad van God is als de eerste in de Hof van Eden.
2 Corinthiërs 5:17 Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping ...
Galaten 6:15 Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is.
Er bestaat een woord voor dit bijzondere gebeuren, maar ook hier aarzelen we om het te gebruiken - er werd al zoveel over getwist en gevochten zelfs, het wordt zo dikwijls ook klakkeloos gebruikt, het is zozeer gemeengoed geworden, dat het stralende, de wondere glans die het in wezen heeft, voor ons verloren is gegaan. Het is het woord wedergeboorte. Wat dat betreft, zou je bijna wensen een heiden te zijn om voor het eerst van je leven die overweldigende boodschap te horen: de eeuwige, almachtige, oneindige God wil in ons - in het diepst van ons wezen – Zijn eigen natuur planten!
Moge de Heilige Geest, zoals dat gebeurde in Ezechiël 37 met die dorre, droge beenderen, ook onze theologische begrippen met vlees bekleden en ze nieuw leven inblazen!
Schrijver dezes kende zelf jaren lang het woord wedergeboorte ... en niet alleen dat, hij heeft het ook gehanteerd. Maar het was een wondermooi moment toen, als door een lichtflits van de Heilige Geest, iets van de diepe, innerlijke, goddelijke betekenis ervan doordrong.
Zullen we, in het licht van Gods heiligdom, biddend de volgende teksten overdenken?
Johannes 1:13 ... uit God geboren ...
1 Johannes 5:1 ... uit God geboren ...
Johannes 3:8 ... uit de Geest geboren ...
In het licht van dit alles krijgt een zo bekende en vaak zo achteloos gebruikte uitdrukking als: ‘kind van God’ een volslagen nieuwe betekenis voor ons.
Laten we er eens heel rustig over nadenken: kind ... van God.
En alsof dat allemaal nog niet voldoende is, gaat God nog een stap - en een heel grote stap verder. Dat nieuwe, dat Hij in ons geschapen heeft, is te vergelijken met een vat, bestemd om iets te bevatten. Daarin wil Hij, o Goddelijk wonder, Zijn eigen Heilige Geest doen wonen! God opent onze ogen om te zien! Onze vernieuwde menselijke geest zal woonplaats zijn voor Zijn Goddelijke Geest.
In Ezechiël 36:25-27 vinden we eigenlijk alles: Ik zal rein water over u sprengen ... | - dat is rechtvaardigmaking. |
een nieuw hart ... en een nieuwe geest ... | - dat is onze wedergeboorte. |
Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven ... | - dat is de inwoning van de Geest. |
Door het vernieuwde hart, de wedergeboorte, krijgen we het verlangen om Gods wil te doen. Door de inwoning van Zijn Geest kunnen we de kracht ontvangen om Zijn wil te doen.
Een nieuwe, Goddelijke schepping in ons, de Almachtige Geest van God in ons - wie durft er nu nog te zeggen: Ja, maar je blijft toch maar mens!?
En onze oude mens dan?
Misschien zijn er wel onder u die nu denken dat wij hun oude mens, hun troetelkind nog wel, hiermee maar een hoop te kort doen. Men is er zo aan gewend om die oude mens tot middelpunt te maken van heel het denken en spreken en nu wordt hij zo maar in een hoek geschoven. Is het niet hoogst merkwaardig, dat verreweg de meeste christenen veel en veel liever praten over hun oude natuur dan over de nieuwe?
Alles goed en wel, zegt iemand, maar wanneer God ons - in de wedergeboorte - een nieuwe natuur schenkt, dan neemt hij daarmee de oude nog niet weg!
Nee! Maar, wanneer God ‘s morgens de zon op laat komen neemt Hij dan de vleermuizen weg? Net zo min, alleen ... ze verdwijnen wel! Wanneer in Afrika de zon opgaat, trekken de roofdieren zich terug in het oerwoud ...
Zo is het ook met de tijgers en luipaarden en wolven van onze oude natuur. Blijf in het zonlicht van Gods liefde en ze houden zich schuil maar laat niet die Zon in je leven ook maar even ondergaan, of daar komen ze van alle kanten opzetten.
Het is inderdaad waar, dat wanneer God ons een wedergeboorte schenkt, Hij onze oude natuur niet uit ons weg neemt. Als christenen hebben we dus twee naturen. Wanneer we Zijn lamsnatuur ontvangen, blijft de zwijnsnatuur of de tijgernatuur, of hoe je hem maar noemen wilt, ernaast voortbestaan. Maar daarom hoeft heel die wildedierentuin in ons nog niet de baas te zijn! Wij moeten de baas worden! Maar hoe?
De twee grote fouten die wij begaan ten opzichte van onze zondige, oude natuur, zijn:
- proberen de oude mens te verbeteren
- proberen de oude mens te bestrijden
Er zijn veel te veel mensen, christenen, die hun hardnekkige pogingen om de tijger in hen te temmen of om het zwijn in hen te fatsoeneren maar blijven volhouden! Vandaar die mislukkingen!
Met Christus gekruisigd
Hier komen we dan eindelijk weer bij de tabernakel terug.
Een juist begrip van de boodschap van het altaar, van het kruis, is de kern van de hele zaak.
Romeinen 6:6 ... dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is ...
Niet alleen het offer (Jezus Christus) op de vlammen van het altaar, maar onze oude mens moet erbij!
Niet alleen is Christus voor ons gekruisigd, maar wij moeten met Hem aan dat kruis.
Dit is Gods oordeel over onze menselijke natuur! God Zelf heeft onze oude mens geschrapt, afgeschreven, geliquideerd, aan het kruis gespijkerd als onbruikbaar.
Dit betekent, dat God geen enkele hoop meer heeft voor die oude natuur van ons en er ook niets meer van verwacht. (Waren wij ook maar vast zover!).
Wil er iets van ons terecht komen, dan zal dat nooit en te nimmer zijn op basis van die oude natuur in ons, maar alleen op basis van de nieuwe.
Van iemand, die aan het kruis werd gehangen, golden zeker de volgende twee dingen:
- men verwachtte nu niets meer van hem
- men ging niet meer tegen hem vechten
Zo betekent ook het gekruisigd zijn voor ons, dat we volkomen afrekenen met die oude mens, er niets meer van verwachten, er niets meer aan willen verbeteren.
Verder betekent het gekruisigd zijn, dat je niet tegen je oude natuur gaat boksen, net zo min als je zou gaan boksen tegen een veroordeelde aan het kruis. Elke poging om je oude natuur te verbeteren, is een verloochening van het kruis.
Beheerst van omhoog
Wanneer we het voorgaande goed gelezen hebben, weten we nu twee dingen:
- dat we niets van onze oude natuur moeten verwachten
- dat we alles van onze nieuwe natuur moeten verwachten
Maar hoe moet dat nu heel precies en concreet in de praktijk? ? ?
Laten we nog een klein voorbeeld gebruiken. We hebben een mengkraan. Willen we koud water, dan draaien we koud open - willen we lauw of warm water, dan draaien we warm er ook een beetje bij open en willen we heet water, dan gaat warm nog verder of helemaal open en koud desnoods helemaal dicht.
Zo is het leven van een wedergeboren mens nu ook. De stroom van zijn leven komt voort uit twee bronnen: de oude natuur (koud) en de nieuwe natuur (warm). Nu loopt die koude kraan van het oude leven altijd heel erg spontaan. Je hoeft er nooit moeite voor te doen om hem open te krijgen. Dicht krijgen, dat is de kunst!
Het eigenaardige ervan is zelfs dat, hoe meer je eraan zit te draaien om hem dicht te krijgen, hoe harder hij schijnt te lopen! Het gaat dan net als bij een dolgedraaide kraan: je draait en als je hem bijna dicht hebt, schiet hij door en stroomt het water er weer met volle kracht uit.
Zo is onze grote fout dat we altijd proberen om niet te zondigen, steeds maar weer aan die koude kraan zitten te draaien en te morrelen om die dicht te krijgen. We denken de zonde te kunnen overwinnen door de koude stroom van onze zondige oude natuur af te sluiten, te onderdrukken, in plaats dat we de warme stroom van de Heilige Geest opendraaien en door ons koude leven laten bruisen.
We zijn ook altijd bezig te proberen ons leven te verbeteren, de stroom warm te krijgen, door tegen de koude stroom van onze zondige, oude natuur te boksen.
Wat zou je ervan denken, als je iemand zijn vuisten stuk zag slaan op een koude kraan, in een poging om er warm water uit te krijgen?! Zou het geen tijd worden, om die koude kraan nu eens even met rust te laten en het eens te proberen met warm water ? Dat is het hele geheim van het geestelijke leven: het accent verschuiven en je bezig gaan houden met warm in plaats van koud.
Beheerst van omhoog betekent: onze aandacht afwenden van de koude kraan, de stroom van beneden, en ons bezig houden met de warme, de stroom van boven.
Of, met andere woorden: niet schrobben aan een lemen vloer, niet proberen om de kat in ons het muizen vangen af te leren of het zwijn in ons beter op te voeden en ook niet proberen, de tijgers en de wolven te temmen ...
Dus: niet voortdurend aan jezelf zitten sleutelen, maar leven vanuit die nieuwe schepping, die Christus ons geschonken heeft!
In het volgende hoofdstuk proberen we nog veel concreter te zeggen hoe dit precies moet. Maar voor het zover is zouden we graag willen, dat u de tijd neemt om de volgende gedeelten eens grondig te overdenken:
Voor studie:
1. Lees en overdenk de volgende teksten over de oude en de nieuwe mens en over de nieuwe schepping:
Romeinen 6:6
2 Corinthe 5:17
Galaten 6:15
Efeze 4:22
Colossenzen 3:9,10
2. Onderstreep - in verband met die oude natuur van ons - in Romeinen 8:1-13 het woord vlees met zwart potlood.
3. Lees de volgende teksten over het vlees en vleselijk
Mattheüs 26:41 Johannes 1:13 Johannes 3:6 Johannes 6:63 Johannes 8 :15 Romeinen 6:19 Romeinen 7:5,14,18,26 Romeinen 8:3-13 Romeinen 9:8 Romeinen 13:14 1 Corinthe 1:26,29 1 Corinthe 3:1-4 1 Corinthe 15:50 |
2 Corinthe 5:16 2 Corinthe 10:2-4 2 Corinthe 11:18 Galaten 3:3 Galaten 4:23,29 Galaten 5:13,16,17,19,24 Galaten 6:8 Efeze 2:3 Colossenzen 2:11,23 2 Petrus 2:10,18 1 Johannes 2:16 Judas 8 |
HOOFDSTUK 11 - Het altaar en onze oude mens (nogmaals)
Als alles draait om mijn 'ik'...
Hoe worden we vrij van onze oude natuur en leren we leven uit de nieuwe? Dat is nu de vraag.
Niet altijd met jezelf bezig zijn, niet altijd aan jezelf zitten peuteren, niet altijd zo je aandacht concentreren op die oude natuur, maar liever je aandacht wijden aan de nieuwe - dat was ons advies in het vorige hoofdstuk.
Om even terug te komen op de beelden die we gebruikten: dus niet ‘een lemen vloer schrobben’ - niet proberen een kat het muizen vangen af te leren of een varken te fatsoeneren of een tijger te temmen en niet proberen om uit een koude kraan warm water te halen.
We zijn veel te veel met onszelf bezig. Wanneer we in geestelijke moeilijkheden zitten en we de weg niet zien, draait alles om onze eigen toestand, onze eigen problemen, onze eigen tekortkomingen, onze eigen zwakheid ...
Of ken je dit niet ? ? ?
Is, wanneer je over je moeilijkheden praat, het meest voorkomende woord in het gesprek niet het woordje ik?
- Ik kan niet
- Ik houd het niet vol
- Ik ben zo zwak
- Ik ben zo wispelturig, enzovoort, enzovoort.
Is de hele basis waarop je staat niet: wat je in jezelf bent of niet bent en wat je van jezelf kunt of niet kunt?! Draait niet alles daarom?
Is je hele gedachtegang niet volkomen negatief?
Als iemand je wijst op Christus als de enige oplossing, is het dan niet alsof het aan je voorbijgaat en je telkens weer in jezelf terugvalt?
Een vorm van straf die men in vroeger tijden wel toepaste, was dat men iemand aan een lijk vastbond en dan dagenlang zo liet liggen. Er is wel eens verondersteld dat Paulus hierop doelde toen hij die woorden gebruikte: Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?
Dat mag al dan niet waar zijn - zeer zeker waar is, dat heel velen zo aan hun oude mens vastzitten en er met geen mogelijkheid van los kunnen komen. Hun hele denken wordt er volkomen door beheerst - het is alsof ze leven in een verpeste lucht.
Dikwijls ontvangen we van mensen brieven die van begin tot eind één lang klaaglied over henzelf en hun beroerde toestand zijn. Onwillekeurig word je dan herinnerd aan het voorbeeld van iemand die vastgeketend zit aan een rottend lijk.
En nu gaan we tegen iemand die zó aan zijn oude mens vastgeklonken zit, zeggen dat hij er niet zoveel aan moet denken, maar zich liever moet bezig houden met de nieuwe mens, met de nieuwe natuur die God geeft.
Zouden we niet evengoed tegen iemand, die heel erge kiespijn heeft kunnen zeggen: Je moet er maar niet aan denken?!
De macht van de oude mens
De macht van de oude mens in ons is inderdaad ontzettend. En nooit merken we dat zó goed dan wanneer we krampachtig proberen om uit zijn greep weg te komen. Dan pas begint tot ons door te dringen wat voor machteloze slaven we zijn.
Romeinen 5 en 6 laten onze bevrijding zien, maar we zien daar ook zijn geweldige macht:
Romeinen 5:21 ... gelijk de zonde als koning heerste ...
Romeinen 6:6 ... opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden ...
Romeinen 6:17 ... slaven der zonde ...
Nee, laten we niet te lichtvaardig over onze oude mens denken en spreken. Het is een ontzettende macht ten kwade die daar in ons schuilt.
Heeft Luther niet gezegd dat hij banger was voor zichzelf dan voor de paus?!
Elke vorm van zonde, van misdaad, van beroerdigheid, van wreedheid, komt uit hem voort. Denk aan de dronkenschap en hartstocht in de wereld, aan de kapotte huwelijken, de uiteengeslagen gezinnen, de armoede en ellende, vuiligheid en bedrog, de ten hemel schreiende toestanden in vele landen, sociale onrechtvaardigheden, onderdrukking, concentratiekampen, vreselijke moordpartijen, oorlogen. Dit zijn enkele van de ‘vruchten’ van onze oude mens, ja, van de onze! Gegeven de omstandigheden namelijk zijn wij tot alles in staat. De oude mens is in ons allen dezelfde! Bij sommige mensen mag hij heel erg vroom of humanistisch aangekleed zijn, maar hij is dezelfde en tot al deze dingen in staat.
De dood van de Schepper van het heelal was ervoor nodig, om zijn macht te kunnen breken!
Innerlijke verscheurdheid
Iets van de ontzettende uitwerking van de macht van de zonde in ons leven toont Paulus ons in:
Romeinen 7:15 ... ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik.
Romeinen 7:18,19 ... het wensen is wel bij mij aanwezig, maar het goede uitwerken kan ik niet. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dát doe ik.
Romeinen 7:21 ... als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig; ...
En dan te bedenken dat dit de toestand is van iemand die bij het altaar geweest is, iemand die door God vergeven, gerechtvaardigd is en ook weet Gods kind te zijn
Hier is iemand die zich in allerlei bochten wringt in een wanhopige poging om uit de greep van de zonde te komen. Hier is een heftige strijd aan de gang; hier wordt oorlog gevoerd, zoals uit de gebruikte uitdrukkingen wel blijkt:
Romeinen 7:22,23 ... naar de inwendige mens verlustig ik mij in de wet Gods, maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij tot krijgsgevangene maakt van de wet der zonde, die in mijn leden is.
En dan weerklinkt de wanhoopskreet van de gevangene:
Romeinen 7:24 Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?
Overwinning is mogelijk
Op die wanhopige vraag: Wie zal mij verlossen ...? volgt ook direct het antwoord:
Romeinen 7:25 Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here!
Romeinen 8:2 ... de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde ....
De fout van zo heel velen is, dat zij wél de vraag stellen: Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen ... maar vergeten het jubelende antwoord te geven!!!
Zo is er dus toch een bevrijding van deze ontzettende macht in ons mogelijk!
We hebben niet alleen nodig de vergeving van onze zonde te ontvangen, maar we dienen van die zonde zelf bevrijd te worden!
Christus kwam niet om ons duizendmaal dezelfde zonde te vergeven - Hij kwam om het mogelijk te maken dat we van die zonde vrij zouden komen!
Romeinen 6 is niet in de eerste plaats geschreven om ons de macht van de zonde te tonen, maar draait om de macht van de bevrijding!
Jubelend klinkt daar:
Romeinen 6:6 ... opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn ...
Romeinen 6:14 ... de zonde zal over u geen heerschappij voeren, ...
Romeinen 6:18 ... vrijgemaakt van de zonde, ...
Dan zijn er zulke wonderlijke teksten in de eerste Johannesbrief, als bijvoorbeeld:
1 Johannes 3:6 Een ieder, die in Hem blijft, zondigt niet; ...
Onbegrijpelijk? Wanneer we van een schaap, in tegenstelling tot een varken, zeggen dat het bij voorkeur niet in de modder loopt, dan is dat zo. Daarom kan een schaap er wel een keer in vallen! Zeker, maar de regel is: een schaap zoekt de modder niet.
Misschien hebben die woorden: ... die in Hem blijft ... wel een diepere betekenis dan we gewoonlijk denken! Misschien moeten we daarin nog iets ontdekken.
In elk geval, wat de praktijk van ons leven ook is, en hoe onze ervaringen ook mogen zijn, één ding staat als een paal boven water en wel: dat de Bijbel klaar en duidelijk spreekt van een overwinning over de zonde.
En terwijl we dit zeggen, zijn we ons bewust dat hele volksstammen ertegen in opstand komen. Niet tegen het feit dat het in de Bijbel staat, want dat kan men, hoe graag men het ook zou willen, niet loochenen. Maar wél dat deze overwinning voor heel gewone mensen praktisch mogelijk zou zijn.
Nu kunnen we proberen de Bijbel in overeenstemming te brengen met onze ervaring - maar we kunnen het ook andersom doen en zien, of we onze ervaring nu niet eens in overeenstemming kunnen brengen met de Bijbel!
Als we werkelijk de weg van de Bijbel waren gegaan en er geen baat bij gevonden hadden, zou het altijd nog vroeg genoeg geweest zijn om de Bijbel in twijfel te trekken.
Het feit ligt er dat we de Bijbelse weg niet gaan en dan toch bij hoog en bij laag volhouden dat er geen overwinning mogelijk is!
De Bijbelse weg is: het uitschakelen van de oude mens en het inschakelen van de nieuwe natuur die God ons heeft gegeven.
Nu is het natuurlijk heel gemakkelijk, om dit zo te zeggen, maar we dienen te weten te komen hoe dit in de praktijk gebeuren moet ...
Het merkwaardige is dat er juist op dit punt een bijna algemene en volslagen onkunde heerst. Het is zeer, zeer nodig dat weer eens begonnen wordt om deze fundamentele evangelische boodschap klaar en duidelijk te verkondigen.
Dit is een boodschap waar duizenden en nog eens duizenden, bewust of onbewust, op wachten.
We willen nu dan twee dingen gaan zien:
- Hoe onze oude natuur uit te schakelen
- Hoe onze nieuwe natuur in te schakelen
Romeinen 6 is het grote bevrijdingshoofdstuk van de Bijbel en toont ons de basis van onze bevrijding van de macht van de zonde.
- Christus voor mij gekruisigd - bevrijding van de straf op de zonde
- Ik ben met Christus gekruisigd - bevrijding van de macht van de zonde
Om nu te weten te komen hoe deze bevrijding van de macht van de zonde werkelijk in de praktijk mogelijk is, zullen we één van de allerbelangrijkste en toch zo heel weinig bekende wetten van het geestelijk leven moeten behandelen.
Als we die wet hier geven, dan lijkt hij zo heel erg simpel en ook bijna vanzelfsprekend. Toch zit er veel meer aan vast dan men op het eerste gezicht wel zou denken.
- God verleent ons eerst een status
- In het geloof gaan wij daarin staan
- Daarop volgt de praktische beleving
Laten we eerst, voordat we gaan zien hoe deze wet moet worden toegepast in verband met het overwinningsleven, nog even teruggrijpen op iets wat we al behandeld hebben, namelijk de rechtvaardigmaking en zien hoe deze wet daar van toepassing is.
1. God verleent ons eerst een status
God begint met ons rechtvaardig te verklaren, terwijl we van onszelf nog helemaal niet rechtvaardig zijn. Misschien veel eerder het absolute tegendeel!
2. In het geloof gaan wij daarin staan
Wij moeten, we zouden haast zeggen ‘stomweg’, zonder dat we er iets van voelen, onze status van gerechtvaardigd zijn in het geloof aanvaarden en daarop bouwen.
3. Daarop volgt de praktische beleving
Als we zó in het geloof staan, ervaren we de blijdschap en de vrede van God en ook wordt de toegerekende gerechtigheid steeds meer beleefde gerechtigheid.
En hoe is nu de praktijk van de meeste christenen in verband hiermee? Lopen de meeste serieuze christenen niet met hopeloos veel schuldgevoelens rond?
Draait men de zaak niet helemaal om?! Wil men niet eerst ervaren, dat men in de praktijk meer rechtvaardig is en dán in het geloof erin gaan staan (geloof in eigen beleving dus, en niet in Gods Woord) en ten laatste aanvaarden - maar daartoe komt men helemaal niet - dat God ons de ‘status’ van ‘gerechtvaardigd’ wel zal hebben verleend ...
Stel je voor, dat we ons eerst in de praktijk ‘rechtvaardig’ moesten voelen, voordat we konden zeggen gerechtvaardigd te zijn! Dan maakten alléén de farizeeën een kans. Nee, als we gerechtvaardigd worden, hebben we geen enkel gevoel van anders te zijn dan voorheen. We voelen ons niet beter, misschien wel slechter!
Nee, God begint met ons eerst rechtvaardig te verklaren en op grond van het feit dat we rechtvaardig zijn, begint Hij ons in de praktijk van ons leven rechtvaardig te maken.
Maar we hebben het Woord van God als de rots, waarop we bouwen en niet het drijfzand van ons eigen gevoel.
Alleen ... hoe moeten we deze wet nu toepassen in verband met het ‘overwinningsleven’?
Wat is onze status?
We gaan nu zien, hoe onze oude natuur uitgeschakeld moet worden. Later komen we dan tot het inschakelen van de nieuwe natuur.
God verleent ons eerst een status
Wat is nu de ‘status’ die God ons verleent als basis voor een leven van overwinning over de zonde?
Neem de volgende teksten eens uit Romeinen 6:
Romeinen 6:2 ... wij, die der zonde gestorven zijn ...
Romeinen 6:3 ... dat wij ... in zijn dood gedoopt zijn?
Romeinen 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven ...
Romeinen 6:6 ... dat onze oude mens medegekruisigd is ...
Romeinen 6:8 Indien wij dan met Christus gestorven zijn ...
Romeinen 6:11 ... dat gij wèl dood zijt voor de zonde ...
We zien dat hier geweldig de nadruk wordt gelegd op het feit dat onze oude mens ook op het altaar is gelegd, aan het kruis gespijkerd, dood is, begraven is.
Maar, zegt iemand, wat helpt al dat gepraat over dood en begraven zijn - mijn oude mens is nog zo springlevend als wat en ik heb er maar een hoop last mee!
We begrijpen deze ontboezeming best. Het is irritant zulke dingen te horen, terwijl je aan alle kanten merkt dat je oude mens nog zo vreselijk actief is!
Hoe wij het veel eerder zouden begrijpen!
We zouden deze teksten zoveel beter begrijpen wanneer er het volgende stond:
- wij, die proberen moeten der zonde te sterven
- dat wij in Zijn dood gedoopt moeten worden
- wij moesten feitelijk met Hem begraven worden
- laten we onze oude mens laten meekruisigen
- indien wij dan echt met Christus gaan sterven
- we zullen eens tamelijk dood zijn voor de zonde
Maar nee - en dit is nu juist het wonderlijke - het staat er allemaal zo zeer beslist in de verleden tijd. Het is allemaal al gebeurd, voltrokken!
Het geheim is dat we hier te maken hebben met de status die God ons verleent in Christus. En om op het onderwerp vooruit te lopen: alleen wanneer we werkelijk in het geloof gaan staan op deze basis (punt 2 van de nieuwe wet!) zullen we ook in de praktijk iets gaan ervaren (punt 3) van het uitschakelen van de oude mens.
Zoals overal vervalt men ook hier in verband met de dood van de oude mens in twee uitersten:
1. men spreekt alleen over vergeving en niet hierover
2. men is altijd bezig te pogen de oude mens te doden
Wat is een status?
Misschien moeten we, ter verduidelijking, nog iets zeggen over het begrip status.
God begint dus - punt 1 - met ons een status te verlenen en in verband met het overwinningsleven is dat de status van: ... der zonde gestorven ...
Maar nu het begrip status zelf. Het woord status is een Latijns woord en betekent: stand. Een status is iets wat ons verleend wordt en op grond waarvan we zekere voorrechten genieten en verplichtingen hebben.
Als we bijvoorbeeld naar Canada emigreren, dan kunnen we ons daar na enige tijd laten naturaliseren, waardoor we de status van Canadees staatsburger verkrijgen.
Men kan ook op andere manieren een status verkrijgen: een vrouw bijvoorbeeld door het huwelijk de status van haar echtgenoot. Wanneer een meisje naar Canada gaat en daar een Canadees huwt, dan verkrijgt zij het Canadese staatsburgerschap met de voorrechten die daaraan verbonden zijn.
Levend ... en toch dood!
Hier volgt een kleine geschiedenis waarin iemand hoewel springlevend, op grond van de dood van een ander, de status van dood verkreeg.
Het gebeurde lang geleden, als we het goed hebben in de Amerikaanse burgeroorlog, dat een jongen uit een rijke familie opgeroepen werd in het leger. In die tijd was het mogelijk voor iemand die geld bezat, een ander te betalen om in zijn plaats in dienst te gaan. Dat gebeurde ook hier.
Voor het gemak noemen we de rijke jongeman A en zijn plaatsvervanger B. B dan ging in dienst onder de naam van A.
Na enige tijd werd B, die dus de naam droeg van A, tijdens een veldslag doodgeschoten. Officieel werd er bekend gemaakt: de heer A is gesneuveld. Zo kwam het ook in het bevolkingsregister te staan.
A werd opnieuw opgeroepen voor militaire dienst. Hij meldde zich en vroeg waarom men hem opgeroepen had. Vanzelfsprekend werd hem geantwoord dat hij als gezonde jongeman toch zeker ook de plicht had voor het vaderland te strijden.
Maar, zo voerde hij aan, dat kan niet, want ik ben dood!
De hoogst verbaasde autoriteiten begonnen zich af te vragen of hij niet goed bij zijn hoofd was. Na enig argumenteren liet hij hen het bevolkingsregister tevoorschijn halen en toonde hij hun triomfantelijk, zwart op wit, in hun eigen boeken nota bene, dat hij op die en die dag, in die en die veldslag, gesneuveld was ...!
Ze konden hem niets maken! Door de dood van een ander had hij zelf de status van dood verkregen en hij ging rustig weer naar huis.
Ruim 1900 jaar geleden stierf Jezus aan het kruis in mijn plaats. Ik had verdiend te sterven, maar Hij nam mijn plaats in; Hij stierf voor mij.
Maar dat niet alleen - Hij stierf, om het zo te zeggen, ook onder mijn naam en God schreef in Zijn ‘bevolkingsregister’ achter mijn naam: gestorven.
Nu heb ik door Hem de status verkregen: ... der zonde gestorven ... Maar meer dan een begrip status wordt dit nu tot een allesbeheersende levenshouding. Immers, wanneer ik ook maar iets heb begrepen van wat die ontzettende dood van Gods Zoon heeft betekend, zal ik huiveren voor de zonde, huiveren voor alles wat Hem die dood heeft gekost.
Misschien kan de volgende geschiedenis helpen om ook dit te verduidelijken -
Galaten 2:20 ... niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij.
Er is een oud verhaal, dat zich ongeveer als volgt zou hebben afgespeeld:
In een stad wonen twee broers samen, die heel veel op elkaar lijken. De overeenkomst bestaat echter alleen uiterlijk - innerlijk zijn ze totaal verschillend.
De oudste, we noemen hem voor het gemak Hendrick Pieterszoon, is een eerlijk, oprecht, goed levend mens. De jongste, hem noemen we Jan Pieterszoon, is juist het tegendeel. Hij leeft een losbandig leven en dikwijls komt hij midden in de nacht beschonken thuis. Telkens raakt hij verwikkeld in vechtpartijen. Vaak heeft Hendrick met hem gesproken, maar je kunt net zo goed tegen een steen praten.
Op een nacht gebeurt het ontzettende. Hendrick heeft tot laat zitten werken en net als hij naar bed zal gaan, stormt Jan in de hevigste verwarring binnen. Hij ziet er vreselijk uit - lijkbleek ziet hij, zijn kleren zijn gescheurd en bebloed ...
‘Help me toch!’ gilt hij zijn broer toe met van angst vertokken gezicht, ’ik heb een man gedood, kijk eens wat een bloed, het is het zijne en men zit mij achterna ... ‘
Eén moment staat Hendrick verstijfd en sprakeloos. In zijn binnenste ontbrandt een hevige strijd. Heel even maar - dan neemt hij een vast besluit.
‘Vlug’ zegt hij tegen zijn broer, ‘trek die kleren uit!’
Zelf begint hij zich ook van zijn kleren te ontdoen.
‘Neem nu deze en geef mij die van jou! En maak dat je wegkomt!’ Hij duwt hem in een zijkamer, trekt Jans kleren aan en gaat weer zitten.
Enkele minuten later komen met luid gestommel de gerechtsdienaars binnen. Men ziet de jongeman die men denkt te zoeken; zijn kleren zitten nog onder het bloed ... !
Veel wordt er niet gezegd - ruw wordt Hendrick weggesleept ...
Het is een tijd, waarin men heel korte metten maakt. Zonder veel omslag wordt de vermeende Jan Pieterszoon veroordeeld tot de strop. Hij schijnt ook niets tot zijn verdediging te kunnen aanvoeren. De executie zal dan ook spoedig plaatsvinden.
Ondertussen houdt Jan zich dagenlang schuil, niet wetend wat er gebeurt en niet wetend, wat nu te doen. Moet hij hier blijven of moet hij vluchten?
Op een morgen wordt door iemand een verzegelde brief bezorgd. Hij herkent het handschrift van zijn broer en scheurt hem snel open. Het is een afscheidsbrief, vanuit de cel. Er staat weinig in, maar wat er staat is erg veelzeggend:
Ik sterf vandaag - voor jou - en in jouw kleren.
Jij leeft in mijn kleren - leef die kleren waardig.
Een ogenblik staat Jan volkomen verbijsterd. Hij kan het niet verwerken. Dan dringt de ontzettende waarheid tot hem door en wordt hij als waanzinnig ...
Officieel wordt die dag bekend gemaakt, dat Jan Pieterszoon wegens het plegen van doodslag terechtgesteld is.
We kunnen ons de volkomen ommekeer bij Jan indenken. Zie hem daar de volgende dag al zijn oude kleren waarin hij het oude leven heeft geleefd, bij elkaar zoeken, op een hoop leggen en verbranden. Jan Pieterszoon is nu immers dood! Is dat niet officieel bekend gemaakt? Nu leeft alleen Hendrick nog maar
De tijd gaat voorbij en wonden helen. Een enkele keer gebeurt het wel dat Jan die oude neigingen weer in zich naar boven voelt borrelen ... Een ogenblik maar en dan mompelt hij bij zichzelf: Nee, dat kan niet! Jan Pieterszoon is dood! Nu leeft alleen Hendrick nog maar ...
Beheerst van omhoog betekent, dat we niet van benedenuit redeneren, vanuit onze eigen toestand, maar van bovenuit, vanuit de status, die God ons verleend heeft in Christus.
Wat onze rechtvaardigmaking betreft - wanneer we naar onze eigen ervaringen kijken zullen we zien dat we het er niet zo bar best afbrengen, helemaal niet zo erg rechtvaardig zijn.
Wanneer we ons daarmee bezig gaan houden, dus met hetgeen van beneden is en er de conclusie uit trekken, dat we nog wel niet gerechtvaardigd zullen zijn, ondergraven we ons eigen fundament ...
Maar ... tegelijk ontnemen we onszelf de enige grond, waarop God tot ons kan komen om ons de kracht van Zijn Geest te schenken om meer rechtvaardig te kunnen leven!
Zo ook wat het ... dood voor de zonde ... zijn betreft - wanneer we naar onze eigen ervaringen kijken, zullen we er steeds meer van overtuigd raken, dat onze oude mens nog heel ver van dood is, eerder springlevend.
En wanneer we ons daarmee gaan bezighouden, dus weer met hetgeen van beneden is, en er de conclusie uit trekken dat het niet waar is wat God zegt, namelijk dat we ... der zonde gestorven ... zijn, ondergraven we eveneens ons eigen fundament.
Dit betekent dat we onszelf ook hier de enige grond ontnemen, waarop God tot ons kan komen om door de kracht van Zijn Geest het oude leven ter dood te brengen.
Beheerst van omhoog betekent, dat we naar boven kijken en ons er met ons hele hart in verblijden, dat God ons rechtvaardig verklaard heeft en ook: ... dood voor de zonde ... en ... met Christus gekruisigd.
Dat de Heilige Geest ons toch meer mocht laten zien van de geweldige betekenis van die machtige dood van de Schepper van het heelal!
- Toen Hij aan het kruis ging, werd ook ik aan het kruis genageld!
- Toen Hij stierf, stierf ook ik daar met Hem - Zijn dood is mijn dood!
- Toen Hij in het graf gelegd werd, toen werd ik daar ook met Hem mee begraven.
- Toen Hij - en dit is het allerwonderlijkste van alles - toen Hij de banden des doods verbrak, in triomf uit het graf verrees als eeuwige overwinnaar over Satan, zonde en dood, toen ben ik met Hem opgestaan, voor immer met Hem verbonden in de overweldigende heerlijkheid en kracht van Zijn Goddelijk opstandingsleven!
- God verleent ons eerst een status. Met dit eerste punt van onze ‘nieuwe wet’ hebben we ons hier hoofdzakelijk beziggehouden.
- In het geloof gaan wij daarin staan. Met dit tweede punt, hoe we ons deze status praktisch toeëigenen, zullen we ons in het volgende hoofdstuk bezighouden.
- Daarop volgt de praktische beleving. Wanneer we gezien hebben, welke status God ons verleent en op die grond gaan staan, volgt zeker de praktische beleving.
Voor studie
Voor studie willen we hier alleen dit aanbevelen: lees en herlees zo vaak als maar mogelijk is Romeinen 6. En lees ook nog eens Colossenzen 3.
We raden ook aan, zo mogelijk Romeinen 6 in verschillende vertalingen te lezen. Het is niet voor niets dat in dit machtige ‘bevrijdingshoofdstuk’ zo heel sterk de nadruk gelegd wordt op onze status in Christus. Hoe meer we dit grootse tot ons laten doordringen, des te meer zullen we ook de kracht ervaren.
HOOFDSTUK 12 - Het altaar en de nieuwe mens
Wanneer bidden niet helpt
Wat zou je van iemand denken wanneer hij een donkere kamer in ging, en in plaats van het licht aan te doen God ging bidden om licht te maken?
En als hij dan op de koop toe ook nog een grote mond had, omdat God zijn gebed niet verhoorde?
Bidden is absoluut noodzakelijk, maar zou hier volkomen misplaatst zijn. Zo zou hij God verzoeken. Hij moet aan de wet van de elektrische stroom gehoorzamen en de schakelaar gebruiken.
En toch zijn er duizenden die in het geestelijk leven precies zo doen! God heeft ons bepaalde wetten gegeven waardoor we blijdschap kunnen krijgen en overwinning over de zonde maar in plaats van deze wetten te gehoorzamen - het licht aan doen - gaat men bidden en smeken om blijdschap en overwinning en heeft dan een grote mond als God dit gebed niet verhoort!
In het vorige hoofdstuk zijn we begonnen een van de allerbelangrijkste en tegelijkertijd minst bekende van deze wetten te bespreken: een die een nieuwe wereld voor ons doet opengaan. Laten we, om ons geheugen op te frissen, deze wet hier herhalen:
- God verleent ons eerst een status
- In het geloof gaan we daarin staan
- Daarop volgt de praktische beleving
Dit is Gods wet en in deze volgorde. Wanneer we de volgorde omdraaien, wat we gewoonlijk doen, gaat het onherroepelijk verkeerd.
Een dezer dagen hoorden we een aardig voorbeeld, wat ongeveer als volgt luidde:
Belofte, Geloof en Ervaring lopen achter elkaar aan boven op een muur. Belofte loopt voorop en zo lang Geloof, die vlak achter hem aan komt, hem goed in het oog houdt, gaat alles best. Maar op een gegeven ogenblik kijkt Geloof achterom om te zien, of Ervaring wel meekomt en dan struikelt hij, grijpt zich aan Ervaring vast en sleurt hem met zich mee in zijn val, zodat ze beide een lelijke smak maken.
Voor Belofte kunnen we ook status lezen. Onze status houdt een belofte in!
We begonnen met een vraag; hier is er nog een:
Wat zou je denken van iemand die het vertikte om te eten en almaar tot God bad om hem gezond en sterk te houden?! En wanneer hij niet alleen weigerde te eten, maar wel gif slikte en dan God beschuldigde dat het misliep?!
Dan zou hij nalaten wat hij moest doen en doen wat hij moest nalaten, nietwaar?
En wij? Je bezig houden met je status, met Gods beloften, met Christus: dat is eten in deze zin. Maar dat doen we niet!
Kijken naar je praktische beleving, kijken naar bezig zijn met je zonden en tekortkomingen, dat is gif slikken. En dat doen we in grote hoeveelheden!
En we vinden het ook nog gek dat we geen blijdschap en overwinning kennen!
Onze status: levend voor God
Zullen we het nu eerst nog verder over onze status hebben voordat we gaan zien, hoe we daarin moeten gaan staan om de praktische beleving ervan te ervaren?
Bij de bespreking van onze status hebben we hoofdzakelijk stilgestaan bij het: dood voor de zonde zijn. Maar er is een andere kant, die zo mogelijk nog veel belangrijker is en wel deze: levend voor God zijn.
En juist deze allerbelangrijkste kant wordt ook het allermeest verwaarloosd!
Als twee mensen een lezing meemaken en er verslag over uitbrengen, dan valt het op dat zij de inhoud totaal verschillend weergeven. Omdat de een meer door dit en de ander meer door dat getroffen is. Vooral datgene waar we net zelf erg mee bezig zijn, valt ons bijzonder op.
Wanneer we een aantal mensen Romeinen 6 laten lezen en dan vragen wat de inhoud is, dan zullen de meesten waarschijnlijk iets antwoorden in de geest van ‘met Christus gestorven zijn, dood zijn voor de zonde, vrijgemaakt zijn van de zonde’.
En waarom zegt men dat? Omdat dit juist hetgeen is wat henzelf bezighoudt! Wat zou je zelf antwoorden op de vraag: wat is het onderwerp van Romeinen 6?
Het voornaamste is niet: dood zijn, maar juist het tegenovergestelde: levend zijn.
Romeinen 6:4a ... gelijk Christus uit de doden opgewekt is ...
Romeinen 6:4b ... wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.
Romeinen 6:5 ... zullen wij het ook zijn ... aan zijn opstanding; ...
Romeinen 6:8 ... geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven ...
Romeinen 6:9 ... Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt ...
Romeinen 6:10 ... wat zijn leven betreft, leeft Hij voor God.
Romeinen 6:11 ... dat gij ... zijt ... levend voor God in Christus ...
Romeinen 6:13 ... maar stelt u ... als mensen die ... thans leven ...
Het komt bijna als een verrassing dat er in dit hoofdstuk zoveel wordt gesproken over opstanding! Het is net alsof we daar maar domweg overheen gelezen hebben.
Willen we er even bij stilstaan wat deze uitdrukking: levend voor God betekent? We zijn zo gewend om over Bijbelse uitdrukkingen heen te lezen.
Wanneer we alleen van de zonde af zouden komen, ... der zonde gestorven ... zouden zijn, ook in de praktijk van ons leven, dan zou dat op zichzelf nog weinig waarde hebben. Niet het dood voor de zonde zijn is het doel, maar het levend voor God zijn.
Levend voor ... betekent natuurlijk precies het tegenovergestelde van dood voor ....
En dit laatste betekent:
- de band ermee gebroken hebben
- ermee afgedaan hebben
- er geen contact meer mee hebben,
- er geen rekening meer mee houden
Sommigen lezen in Romeinen 6:2 oppervlakkig en onnadenkend: de zonde is gestorven. Dus dan zou de zonde opgehouden hebben te bestaan! Maar dat staat er helemaal niet! Er staat: ... der zonde gestorven .... Dat is een derde naamval en betekent dat de officiële band verbroken is, de verhouding heeft opgehouden te bestaan.
Dan betekent levend voor dus:
- wel een band hebben met
- open staan voor
- gemeenschap hebben met
- terdege rekening houden met.
Dood voor de zonde - een negatieve status - de band met de zonde is verbroken.
Levend voor God - een positieve status - de band met Christus is nu gelegd.
Wat betekent: levend voor God?
- Levend voor God! Hoe brengen we onder woorden wat dit voor ons inhoudt?
- Een opengaan van een andere wereld
- Een leven met je gezicht naar God toe
- Een richten van je oog op Hem alleen
- Een heel bewust voor Zijn aangezicht staan
- Een weten in Zijn tegenwoordigheid te verkeren
- Een opheffen en uitstrekken van je handen tot Hem
- Een openen van je hart voor alles wat Hij wil geven
- Een je koesteren in de stralen van Zijn wondere liefde
Vroeger, ook al aanvaardden wij het bestaan van God, en zelfs al waren we godsdienstig, trokken we ons toch in de praktijk bitter weinig van Hem aan, buiten dan het ‘noodzakelijke minimum’ om Hem tevreden te stellen en straks eventuele straf te ontlopen.
Toen beheersten andere dingen ons leven, waren onze gedachten vol van andere dingen, lagen daar onze verlangens en idealen. Toen waren we dood voor God, maar levend voor de zonde.
En zoals we toen open stonden voor de wereld beneden en voor de zonde, er contact mee hadden, ons daarnaar uitstrekten, daarvoor leefden, daar vol van waren, richten wij ons nu op de wereld boven. Dat is de betekenis van: levend voor God.
Let eens op de bloemen in een vensterbank. Ze buigen zich allemaal in één richting: weg van de donkere kamer, naar het licht, naar de zon toe! Dat is een mooi voorbeeld van het zich afwenden van het donkere in ons leven naar Hem toe, die onze Zon is.
Niet dood voor de zonde, maar levend voor God is het doel
Het is belangrijk om te zien hoe dood voor de zonde en levend voor God onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn. Het is door het levend voor God, dat het dood voor de zonde steeds meer in ons leven tot werkelijkheid kan worden.
We zouden het zo kunnen zeggen: als we alleen maar dood voor de zonde waren en we voor de zonde niets in de plaats kregen, zou het leven wel heel erg negatief zijn! Het zou zijn als in die gelijkenis van Jezus, waar een boze geest werd uitgedreven en het huis leeg bleef, zo dat de demon later terug kon keren met zeven anderen, erger dan hijzelf en de toestand van die man veel erger werd dan eerst.
Door het levend voor God wordt de deur geopend voor de Heer om in ons leven te komen en ons leven te vullen. Dat is de positieve kant. En het is juist doordat, én in de mate waarin Gods Geest in ons woont, dat de macht van satan en de zonde in ons leven gebroken wordt.
Dood voor de zonde - de deur dicht voor de zonde
Levend voor God - de deur open voor Christus
Laten we dit dan vooral goed vasthouden: het levend voor God is minstens zo belangrijk als het dood voor de zonde. En het dood voor de zonde is slechts om een obstakel weg te ruimen - maar het levend voor God is waar het toch eigenlijk om gaat.
Levend voor God is het doel van ons bestaan!
Staan
We hebben ons tot nu toe bezig gehouden met het eerste punt van onze geestelijke wet en wel:
1. God verleent ons eerst een status
Nu zullen we moeten overgaan tot het tweede punt om de weg te vinden om in de praktijk deze door God verleende status tot werkelijkheid te maken in ons leven.
Punt 2 was:
2. In het geloof gaan wij daarin staan
Dit klinkt zo heel erg simpel. Maar o wee, als we het in toepassing moeten brengen! De eerste maanden van ons leven hebben we liggend doorgebracht en het schijnt dat liggen ons veel meer aanstaat, dan dat staan ons ligt!
Maar alleen wanneer we leren staan, kunnen we Gods beloften praktisch ervaren. En dit is wat God erover zegt:
Romeinen 6:11 Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wèl dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus.
De Statenvertaling zegt het zelfs nog krachtiger:
... houdt het daarvoor dat gij wél der zonde dood zijt, maar Gode levende ....
Houdt het daarvoor …! of: Zo moet het voor u vaststaan …!
Dat is staan op de bodem van de beloften van God. Staan op onze status. En niet andersom. Eerst staan, dan ervaren.
Het verband tussen onze status en staan kunnen we misschien nog illustreren. Wanneer we bijvoorbeeld naar Canada emigreren, en we willen daar de rechten van Canadees staatsburger genieten, dan moeten we ons laten naturaliseren. We krijgen dan de status: burger van Canada.
Op grond van deze nieuwe status kunnen we dan onze rechten doen gelden. Bijvoorbeeld een rijksbetrekking bekleden, stemmen bij verkiezingen, een pas aanvragen, enzovoort. Zonder deze status komen we daarvoor niet in aanmerking.
Let wel: het is niet zo dat, wanneer we deze voorrechten genieten, we daaruit concluderen, dat we Canadees staatsburger zijn, maar juist andersom. Omdat we de status verkregen hebben, kunnen we aanspraak maken op deze voorrechten. Voordien niet.
Stel je eens een immigrant in Canada voor, die naar een regeringsinstantie gaat om een voorrecht, dat alleen aan Canadese staatsburgers wordt toegekend. Als men hem vraagt of hij staatsburger is, antwoordt hij aarzelend:
Tja, als u mij dat voorrecht verleent, dan zal ik de overtuiging wel krijgen staatsburger te zijn. Ze zouden hem stomverbaasd aankijken en vragen: Wilt u ons uw papieren even laten zien?
Het is dus niet zo, dat wanneer we ervaren dat het oude leven dood is, (dan zouden we heel lang kunnen wachten!) dat we dan zeggen mogen: nu ben ik met Christus gekruisigd en als we het nieuwe leven ervaren: ik ben met Christus opgestaan!
Nee, het is precies andersom: God verleent ons eerst de status en als we op die basis gaan staan, ‘onze papieren tonen’, zal de Heilige Geest ons het voorrecht doen ervaren van het staatsburgerschap van het Koninkrijk Gods en in de praktijk het oude leven ter dood brengen en het nieuwe tot openbaring.
Liggen tegenover staan
Wat staan in geestelijke zin betekent, kunnen we misschien het beste begrijpen wanneer we eerst even zien wat liggen betekent. Het is zo uiterst belangrijk dat we uitgaan van onze status en niet van onze ervaring, dat we er nog meer woorden aan willen wijden. We hebben eerder gezegd dat we soms van mensen brieven krijgen, die van begin tot eind één lange klaagzang zijn over zichzelf en hun toestand. Ook in gesprekken doet zich dit steeds weer voor. Zo’n brief of gesprek openbaart echter niet alleen de toestand van de persoon in kwestie, maar ook de oorzaak ervan! Alles wat die persoon schrijft of zegt zijn dingen die hem voortdurend door het hoofd spoken en waar hij aldoor mee bezig is. En juist door het ermee bezig zijn schept hij voorwaarden om de toestand drastisch te verergeren!
Onbewust is hij door deze negatieve houding juist bezig zichzelf voortdurend almaar dieper het moeras in te werken. Want elke keer dat hij zoiets negatiefs zegt of zelfs alleen maar denkt, is hij met zichzelf, met zijn oude natuur bezig en door het ermee bezig zijn versterkt hij de oude mens meer en meer. We krijgen dus een vicieuze cirkel: iemand is zich op een gegeven ogenblik zijn eigen beroerdigheid een beetje bewust en gaat erover piekeren. Nu is piekeren precies het klimaat, waarin de oude mens het best gedijt - de toestand wordt erger. De patiënt gaat nog meer piekeren, enzovoort, enzovoort.
Wanneer iemand niets liever zou willen dan heel diep in de put zitten, dan zou hij geen weg kunnen bedenken om zichzelf er gauwer en dieper in te krijgen dan juist door al dit vechten en piekeren en zelfs bidden! (om vergissingen te voorkomen willen we wel even zeggen, dat we onder andere omstandigheden het gebed heel sterk voorstaan!)
Vleselijk staan en liggen
De twee manieren, waarop je je oude mens het best kunt dienen zijn de volgende:
- door je activiteit - met man en macht te boksen
- door je passiviteit - de boel erbij neer te gooien
1. Activiteit
Hoe meer we ons, met de moed der wanhoop, opmaken om uit alle macht de oude mens in ons te bestrijden, des te vaker lijden we de nederlaag. We kunnen toch niet tegen hem op. Hij mag zo’n bokspartijtje wel!
2. Passiviteit
Wanneer we uit moedeloosheid de strijd maar staken en de boel erbij neergooien, dan heeft hij ook vrij baan om te doen wat hij wil en maakt hij daar ook danig gebruik van. Een goedkope overwinning voor hem dus!
Maar hoe dan?
Of je nu recht overeind gaat staan op de bodem van je oude mens en alle krachten mobiliseert, of dat je in elkaar ploft op de bodem van je oude mens en de boel maar laat waaien, in beide gevallen ben je op de bodem van de oude mens.
De enige mogelijkheid is: gaan staan op de bodem van de nieuwe mens, de nieuwe schepping. Daar zul je ook de kracht van God ervaren.
Zou je, staande op het terrein van de duivel (oude mens) Gods kracht willen ervaren?! Destijds vluchtten duizenden uit de Duitse Oost-zone naar het Westen. Stel je voor, dat ze in de Oost-zone waren blijven zitten en van daar uit om hulp hadden gesmeekt! Nee, om Westerse hulp te krijgen moesten ze overgaan naar Westers grondgebied.
Staan op elk terrein van het geestelijk leven
a. Staan en het kindschap Gods
b. Staan en Gods blijdschap
c. Staan en Gods overwinning
Het principe van staan vinden we in het geestelijk leven altijd weer terug. Het is heel erg merkwaardig hoe moeilijk wij het altijd vinden om te gaan staan. We gaan er veel liever bij liggen jammeren, bidden en smeken, of God ons niet wil komen oprapen. Maar dat doet God niet! God is wel bereid, duizendmaal bereid, om ons te zegenen, maar Hij stelt daartoe deze ene voorwaarde: Wij moeten gaan staan op Zijn grond.
a. Staan en het kindschap Gods
Zo kunnen we jaar en dag bidden om een kind van God te mogen worden en nooit een haarbreed verder komen.
Geloof blijft steeds maar naar Ervaring omkijken en beiden liggen zodoende onderaan de muur. Alles wordt pas anders, als we in het geloof op Gods beloften gaan staan. Als Geloof achter Belofte (status) aangaat.
b. Staan en Gods blijdschap
Zo kunnen we ook tot in den treure blijven bidden om blijdschap, in de hoop dat God eens komen zal en ons zal oprichten en blijdschap zal ingieten.
En Geloof zit voortdurend maar op Ervaring te wachten onderaan de muur!
Nee, er gebeurt niets, behalve dat we hoe langer hoe ongelukkiger worden. En er zal ook niets gebeuren totdat we eindelijk eens gaan staan op de bodem van de beloften van God en die werkelijk aanvaarden.
c. Staan en Gods overwinning
Wat voor het kindschap Gods en de blijdschap geldt, geldt eveneens in verband met de overwinning over de zonde in ons leven, de verbreking van de macht van de oude mens en de openbaring van het opstandingsleven van Christus. We kunnen jarenlang blijven boksen tegen onze oude natuur en nooit verder komen - wel het tegendeel! Ook hier zit er maar één ding op: capituleren voor hetgeen God zegt en gaan staan op grond van de status die God ons verleend heeft: dood voor de zonde en levend voor God.
Een voorbeeld van eerst staan en dan ervaren
Het kan gebeuren dat men een telefooncel wil binnengaan, bijvoorbeeld in een hotel, en bij het openen van de deur van de cel zoekt men naar de schakelaar van het licht, maar die is nergens te vinden. Er zijn dan verschillende mogelijkheden: men kan verder zoeken, men kan een kelner vragen waar de schakelaar is, maar als we naar binnen stappen gaat plotseling het licht aan! Het contact zit namelijk onder de vloer en door op de vloer te stappen, brengen we dat contact in werking.
Zo is het geestelijk ook. We blijven soms heel lang ergens buiten staan en tasten en zoeken naar licht. Ook bidden we er soms vaak en veel om, maar er gebeurt niets.
Op het ogenblik echter, dat we ‘naar binnen stappen’ gaat het licht aan ...
In de meeste dingen is het zo, dat God een stap van ons vraagt, een gaan staan op de bodem van Zijn beloften.
Wij blijven echter bidden en smeken en wachten, we zoeken en we tasten en er gebeurt maar steeds niets ...
Het licht gaat aan ... als wij gaan staan
Dit gaan staan is iets wat we moeten leren. Door oefening, door ons steeds opnieuw weer te stellen op de bodem van Gods beloften, krijgen we praktijk. En net zoals bij vele dingen in het gewone leven, bijvoorbeeld leren fietsen, waarbij we eerst bewust elke handeling moeten verrichten, wordt het later een tweede natuur.
Dit is de strijd van het geloof: gaan staan en dan onder de tegenaanvallen van de vijand staande blijven en weigeren de ingenomen positie weer prijs te geven.
Een voorbeeld
Het is dikwijls in een Joods gezin gebeurd, dat wanneer een van de kinderen tot een ander geloof overging, de ouders hem uitstootten en dood verklaarden. Men ging dan vaak zover dat men een officiële rouwdienst in de synagoge hield.
Deze ouders wisten dat hun kind springlevend was, maar voor hen was het nu dood. Alle banden met het ouderlijk huis waren verbroken - het was alsof het kind op het kerkhof lag. Het was alsof het opgehouden had te bestaan. In alles handelden de ouders dan verder ook alsof hun zoon werkelijk dood was. Als zij hem op straat tegenkwamen, deden zij alsof zij hem niet zagen.
Wanneer nu iemand, die van het gebeurde niets afwist, de vader zou vragen hoe het met zijn zoon ging, dan zou hij antwoorden: Mijn zoon is dood!
De Joodse vader verklaart zijn zoon eerst dood - dat is de juridische kant. Daarna begint hij in de praktijk te handelen op die basis; daarop te staan.
Zo moet onze houding tegenover onze oude mens ook zijn. Juridisch is hij nu dood; wij verklaren hem voor dood, we verbreken alle betrekkingen met hem.
Dood voor de zonde
Gemakkelijk gezegd, zal iemand wellicht antwoorden, maar hoe doe je dat in de praktijk wanneer de verzoeking op je afkomt?
Hoe zou de Joodse vader doen, wanneer hij zijn uitgestoten zoon op straat zou tegenkomen? Hij zou een andere kant uitkijken en doen alsof hij hem niet zag. En als zijn zoon tegen hem zou spreken, zou hij doen alsof hij niets hoorde. Wanneer de uitgestoten zoon bij het ouderlijk huis zou aankloppen, zou men de deur niet opendoen, maar handelen alsof men niets gemerkt had.
Dat zou voor die vader helemaal niet zo gemakkelijk zijn! Misschien smachtte alles in hem naar zijn kind en zou hij het allerliefst naar de deur vliegen en zijn zoon in de armen sluiten. Maar hij blijft erbij: dood!
Zou hij echter naar de deur gaan en met zijn zoon gaan redeneren en uitleggen waarom hij hem niet binnen kon laten, dan zou het best eens kunnen gebeuren dat hij voor de smeekbeden van zijn zoon en zijn eigen gevoelens zou capituleren.
Dat is precies wat wij doen, als de zonde bij ons aanklopt. In plaats van direct te denken: daarvoor ben ik dood, en de aandacht op iets anders te vestigen, gaan we er een beetje mee flirten. Als de zonde dan eenmaal binnengeslopen is en het is misgegaan stropen we onze mouwen op om er een flinke bokspartij mee te beginnen - met als gevolg dat we het weer afleggen, want de zonde is sterker.
Levend voor God
Nu is het inderdaad niet gemakkelijk om je elke keer dood te houden voor de zonde wanneer deze aanklopt. Het zou ook niet mogelijk zijn als er niet iets bij kwam! Het dood houden is slechts de helft.
Terug naar ons voorbeeld. Toen de vader zijn zoon verstootte, heeft hij een ander als zoon aangenomen. Elke keer nu dat de uitgestoten zoon weer aanklopt, wendt hij zich resoluut af en wijdt zijn aandacht aan de nieuwe zoon, praat met hem, concentreert zich volkomen op hem en zoekt zijn levensvervulling helemaal in hem.
Het is maar een heel zwak en gebrekkig voorbeeld - maar is de bedoeling duidelijk? Zoals het leven van de christen niet moet of mag zijn: een bokspartij tegen de zonde, zo mag het ook niet zijn: een alleen maar negatief proberen zich voor de zonde dood te houden. Het positieve is het belangrijkst: Levend voor God! Het is als we staan op de basis van ‘levend voor God’ en ‘open zijn voor Hem’, dat de Heilige Geest kan binnenstromen en ons in de praktijk dood voor de zonde kan maken.
Beheerst van omhoog
Soms kan een beeld in onze gedachten ons helpen. Daar, komend uit de afgrond, zie ik de oude mens oprijzen en grijnzend de handen als klauwen naar mij uitgestrekt op mij afkomen om mij te grijpen.
Vroeger zou ik een gemakkelijke prooi voor hem zijn geweest. Toen stond ik met mijn rug naar het licht, naar hem en naar de duisternis van de afgrond van waaruit hij kwam, te staren. De éne keer hem opwachtend, rechtovereind, vuisten gebald, de andere keer slap, in elkaar gezakt, als een hoop vodden op de grond.
Maar nu zie ik in gedachten een reusachtig kruis verrijzen tussen mij en de oude mens in, als een grote barrière die hij niet passeren kan. En blikkend naar rechts zie ik daar, in wonderlijk licht gehuld, Jezus, mijn Heiland en Heer.
Vroeger stond ik aan de linkerkant van het kruis, aan dezelfde kant als de oude mens, aan de doodskant, en was het kruis een barrière tussen mij en Christus in. Ik stond ervoor, Hij erachter. Maar nu sta ik precies aan de andere kant, aan de opstandingskant, aan de kant van Christus op de troon.
En met mijn rug naar de oude mens, zodat ik hem niet meer kan zien, en het gezicht naar Christus gekeerd, strek ik mijn armen naar Hem uit en laat mij overgieten door het stralende licht van Zijn heerlijkheid en liefde.
Een iets ander beeld, met dezelfde inhoud: Ik sta met mijn rug tegen een oneindig hoge muur. Het is duister en donkere rookwolken drijven langs mij heen. De atmosfeer is verstikkend, benauwd. Dan doemt uit de duisternis een grijnzend gelaat op - mijn oude mens. Hij komt regelrecht op mij af. Is er dan geen ontvluchten mogelijk?!
Wanhopig kijk ik naar alle kanten. Met de rug tegen de muur kan ik niet verder achteruit. Maar ... eensklaps straalt er een licht door de muur! Ik kijk en zie daar een gat, een opening, in de vorm van een kruis ...
Met een sprong ben ik erdoor en ... in het volle, heldere licht, in een frisse atmosfeer ...
En dan begin ik het te beseffen: door de uitweg van het kruis heb ik de wereld van de oude mens verlaten en sta ik nu in de vrijheid, op de bodem van het leven, het opstandingsleven in Christus ...
Diezelfde oneindig hoge muur, die mij eerst scheidde van het licht en gevangen hield in dat vreselijke duister, diezelfde muur scheidt mij nu van dat duister en verzekert mij van een nieuw leven onder een open hemel met Christus!
Voor studie
- 1. Zie hoe groot in de gemeente te Corinthe het verschil was tussen hun status in Christus en hun werkelijke toestand.
Status:
1 Corinthe 1:2
1 Corinthe 3:16,17
2 Corinthe 5:15,18,21
2 Corinthe 6:16
Praktijk:
1 Corinthe 1:10-12
1 Corinthe 3:1-4
1 Corinthe 4:18
1 Corinthe 5:1,2
1 Corinthe 10:14
1 Corinthe 11:17-22
2 Corinthe 10:2,12
2 Corinthe 11:3,4
2 Corinthe 12:20,21
2. Levend voor God - Lees en overdenk:
2 Corinthe 5:15
Romeinen 12:1
Romeinen 14:7-9
1 Thessalonicenzen 5:10
3. Staan - Lees en overdenk:
Jozua 3:8,17
Jozua 7:12,13
2 Samuel 23:11,12
2 Kronieken 20:17
Romeinen 5:2
Romeinen 11:20
Romeinen 14:4
1 Corinthe 15:1
2 Corinthe 1:24
Galaten 5:1
Filippenzen 1:27
Filippenzen 4:1
Colossenzen 4:12
1 Thessalonicenzen 3:8
2 Thessalonicenzen 2:15
1 Petrus 5:12
HOOFDSTUK 13 - Het altaar en de nieuwe mens
Wanneer God niet helpen wil
Hoe komt het toch dat, als ik een heel ernstige poging heb ondernomen om de zonde in mijn leven te overwinnen, ik dan meestal de grootste smak maak?
- Heb ik het dan toch niet ernstig genoeg gemeend?
- Heb ik nog niet genoeg berouw getoond?
- Heb ik nog niet genoeg gebeden om Gods hulp?
- Is mijn overgave nog niet echt genoeg geweest?
- Wat moet ik nog meer doen?
- Of is al dat gepraat over overwinning over de zonde maar vroom gedaas en gezwam in de ruimte?
Dat zijn nog eens vragen! Hoe moeten we daar nu op antwoorden?
Maar ... misschien is de oorzaak van het debacle niet eens zo heel ver te zoeken. Je bent ook de eerste niet die het zo beleeft! Je dacht natuurlijk dat je de zaak op de beste manier had aangepakt ? je oude mens heeft je echter op een heel geraffineerde manier te grazen gehad!
Wat is er nu gebeurd? In het verleden heb je zo langzamerhand geleerd dat je nederlagen daaraan te wijten waren, dat je in eigen kracht probeerde de zonde te overwinnen. Je weet wel: goede voornemens, vuisten gebald, tanden op elkaar en dan maar tegen de zonde boksen. Natuurlijk werd dat een fiasco.
Nee, dat doe je zo niet meer. Je beseft nu heel goed dat je het zonder Gods hulp onmogelijk af kunt. Daarom ook je berouw, je gebed, je geloof, je overgave. En toch loopt het hopeloos spaak!
Inderdaad! Maar toch niet zonder reden. De kern van de zaak is namelijk deze. Je hebt wel berouw getoond, gebeden, Gods hulp gevraagd, maar ... je oude mens bleef, zonder dat je er erg in had, zelf op de troon. Hij vermomde zich wel als vroom, deed zich even heel vroom voor, fluisterde je zelfs toe dat je het zelf niet kon en daarom Gods hulp nodig had ? en jij trapte er in en dacht dat de nieuwe mens hier aan het woord was.
De oude mens op de troon
En met je oude mens nog op de troon vroeg je Gods hulp. Maar Christus kreeg geen kans om op de troon te komen - je oude mens bleef daar stevig zitten.
Onbewust was het:
mijn berouw en Gods hulp
mijn gebed en Gods hulp
mijn geloof en Gods hulp
mijn overgave en Gods hulp.
De oude mens bleef op de troon en God mocht zijn bondgenoot worden! Maar - en dat is het kardinale punt - Christus kan ons alleen dan helpen wanneer Hij Zelf op de troon van ons hart mag!
Soms laat de oude mens het even goed gaan zodat we denken dat we eindelijk de overwinning hebben, maar op een gegeven moment, juist als wij het allerminst verwachten, gooit hij zijn masker af, draait zich om en laat ons weer een smak maken, erger dan we ooit gekend hebben.
En wij snappen maar niet waar hij zo plotseling vandaan komt omdat we er nog helemaal geen erg in hebben dat hij, zij het vermomd, de hele tijd op de troon heeft gezeten.
Als onze oude mens vroom wordt
Dat onze oude mens knap lastig kon zijn, hebben we nooit in twijfel getrokken. Is hij niet de bron van alle zonde, beroerdigheid en ellende in ons?
Dat hij ons aanspoort tot zondigen, vinden we volkomen vanzelfsprekend. Dat hij ons zou aansporen om in eigen kracht de zonde te overwinnen, deed ons in het begin wel vreemd aan, maar daar zijn we zo langzamerhand aan gewend geraakt. We vonden het anders wel heel geraffineerd!
Nu blijkt hij echter nog veel geraffineerder zelfs dan dat! Wie had ooit kunnen vermoeden, dat hij zelf op de troon zou blijven zitten en ons dan zou influisteren om Gods hulp erbij in te roepen in de strijd tegen de zonde? Nee, dat hadden we nu zeker niet verwacht. En daarom oogst hij dan ook zijn grootste successen!
De kwestie is dat we hem nog veel te weinig kennen. We denken dat uit hem alleen het slechte voortkomt, maar dat is niet zo. Er komt ook heel veel goeds uit hem voort. Hij kan heel humanistisch zijn, heel filantropisch, ja, zelfs vroom.
Het is er onze oude mens ook helemaal niet alleen om te doen ons diep in de zonde te laten leven. Helemaal niet! Nee, zijn doel is om zichzelf te handhaven. En of dat nu gebeurt doordat hij ons in grove zonde laat leven, of dat het hem lukt langs een humanistische of vrome weg, dat is hem allemaal om het even. Maar al te dikwijls bereikt hij langs de vrome weg het allerbest zijn doel.
Wanneer we zonder meer diep in de zonde leven, heeft de oude mens zijn zin. Maar wanneer we onder overtuiging van zonden komen, en met de zonde willen breken, weet hij ook wel een oplossing die beide partijen bevredigt. Hij vermomt zich als heel vroom, noemt zich de nieuwe mens en geeft ons het behaaglijke gevoel echt bekeerd te zijn en het goed te doen. En het gevaar is bezworen!
Hoe de oude mens sterk blijft
Onze oude mens gedijt heel goed zo. Alle energie die we vroeger besteedden aan het dienen van de zonde, gebruiken we nu om hem vroom op te voeden. Op deze manier blijft hij sterk en als hij ons een smak wil laten maken, heeft hij ook niets van zijn kracht ingeboet ? zoals wij tot ons verdriet bemerken! We ontdekken dan ineens met schrik, dat we nog een heel sterke, zondige oude mens in ons hebben en begrijpen maar niet, hoe dat nu weer kan.
Als we hem vervolgens als de zondige oude mens aan het kruis willen brengen, vermomt hij zich weer en is veilig ? we denken dat hij deze keer werkelijk wel verdwenen zal zijn. En zo blijft dat spelletje zich van voren af aan herhalen.
Uit dit alles blijkt intussen hoe het mogelijk is om een tijdlang erg godsdienstig te zijn en dan plotseling om te slaan en in grove zonden te vervallen!
Al onze eigen pogingen om goed te leven (met Gods hulp natuurlijk) versterken alleen maar de macht van de zonde in ons ? wat volkomen met de praktijk klopt! Door onze oude mens sterk te laten zijn in het godsdienstige leven, behoudt hij de kracht om ons een poets te bakken. Wat zijn we al niet dikwijls opgeschrikt doordat iemand die een intens godsdienstig leven leidde, plotseling heel diep in de zonde kwam te vallen!
We hebben de laatste tijd meer dan eens kunnen lezen van ongelukken met circusleeuwen. Deze dieren zijn getemd en afgericht om kunstjes te kunnen vertonen maar o wee als ze bloed ruiken!
Zo kunnen we het soms ook heel ver brengen met het temmen van onszelf en we kunnen onze oude mens heel aardig africhten om godsdienstige kunstjes te vertonen, maar als de grove kant van zijn natuur weer eens boven komt ...!
Als de oude mens gaat jammeren
Misschien behoor jij helemaal niet tot die mensen die zelf de zonde te lijf willen gaan en van wie het overduidelijk is dat ze het in eigen kracht doen en dat hun oude mens op de troon zit.
Misschien behoor je ook niet meer tot die mensen die hopen door hun berouw, hun bidden, hun geloof en hun overgave (plus Gods hulp) de zonde te overwinnen en kan er niet gezegd worden dat je op die manier nog zelfvertrouwen hebt.
Nee, misschien behoor je wel tot de mensen die niets anders meer doen dan jeremiëren over hun eigen toestand, klagen over zichzelf. Je voelt heel erg diep hoe zwak je bent, telkens weer heb je gefaald en steeds weer komt het op je af, voortdurend ben je er in gedachten mee bezig en je praat nergens anders meer over. Dan kan er van jou toch zeker niet gezegd worden dat je nog zelfvertrouwen hebt, wel? Laat staan dat je oude mens nog op de troon zit?
Wacht even! Het mag vreemd klinken, maar dat voortdurende klagen over jezelf en jeremiëren over je zwakheid, het steeds ermee bezig zijn dat je het zelf niet kunt ? dat is geen bewijs van verloren zelfvertrouwen, eerder het tegendeel!
Het is er allemaal juist een bewijs van dat je het nog steeds in jezelf zoekt. Als je werkelijk alle hoop op jezelf opgegeven had, zou je je er niet zo druk over maken en erover piekeren!
Heel dat jeremiëren over je eigen zwakheid is in feite niets anders dan een verkapte vorm van zelfvertrouwen. Je bewijst ermee dat je van het standpunt uitgaat dat je toch eigenlijk zelf nog iets zou moeten kunnen presteren. Al zou je het niet willen erkennen ? je zou dolblij zijn wanneer je toch in jezelf nog iets goeds zou ontdekken!
In jezelf teleurgesteld?
Als we je vroegen of je niet heel erg in jezelf teleurgesteld bent, wat zou je dan antwoorden? Dan zou je volmondig ja zeggen, of niet soms?
Precies! Maar teleurstelling kan alleen maar daar zijn waar eerst verwachting is geweest. De teleurstelling in jezelf bewijst dat je nog veel van jezelf had verwacht. Je bent voortdurend bezig geweest om in jezelf naar houvast te zoeken. Heel deze negatieve houding is er een van teleurstelling in je eigen prestaties.
Iemand die dood is ga je toch ook niet uitfoeteren omdat hij dit niet kan of dat niet kan! Natuurlijk niet! En van een dode zeg je nooit dat hij zwak is ? dat doe je alleen van een levende. Al dat uitschelden van jezelf bewijst dus alleen maar, dat je jezelf niet voor dood houdt en dat je nog zelfvertrouwen hebt.
Dat zelfvertrouwen in de mens zit wel heel diep geworteld! Zelfs wanneer we bij hoog en bij laag beweren er volkomen van overtuigd te zijn dat we het zelf niet kunnen, of eigenlijk juist dan, zit er een heel brok diep in ons wezen.
Met Christus gekruisigd zijn houdt in dat je zó met je eigen kunnen en niet kunnen afgerekend hebt, dat je er gewoonweg niet meer aan denkt erover te praten.
Dat is negatief. De positieve kant is natuurlijk: alles alleen verwachten van de nieuwe natuur en de kracht van de Heilige Geest die in je woont!!!
Wie werkelijk overtuigd is het zelf niet te kunnen, zal zijn tijd niet verknoeien door het er steeds over te hebben. Hij zal er liever mee bezig zijn en zich daarin verblijden dat God het wel kan, en daar ook over praten.
Wie voortdurend over z’n eigen zwakheid en tekortkomingen praat, bewijst daarmee dat hij van zichzelf sterk wil zijn.
Strijden tegen de zonde
Een van de voornaamste kenmerken van de afgelopen honderd jaar is wel dat de mens zich er, als nooit tevoren, op toegelegd heeft de krachten van de natuur te benutten om arbeidskracht te sparen.
Wat heeft de toepassing van steenkool in stoommachines niet een omwenteling met zich meegebracht. En kijk eens naar de rol van de olie! Kijk naar het gebruik van de watervallen in bergachtige streken voor de opwekking van stroom. En nu is de aandacht van de wetenschappelijke wereld erop geconcentreerd atoomkracht als energiebron toe te passen!
De mens weet van zichzelf zwak te zijn en maakt dankbaar gebruik van de krachtbronnen die buiten hemzelf liggen.
Er is echter één grote uitzondering. En dat is het geestelijk leven! Koste wat het kost, de mens wil daar zijn eigen boontjes doppen. Terwijl God ons niet de atoomkracht aanbiedt, maar de kracht van de Schepper van de atoomenergie, om de zonde in ons te overwinnen en het nieuwe leven te leven, wil de mens per se zijn eigen krachten hiervoor gebruiken.
O ja, men wil Gods hulp er soms nog wel bij hebben, maar het strijden tegen de zonde móét en zál men zelf doen.
Wanneer men de Bijbel van Genesis tot de Openbaring doorleest, blijkt er zegge en schrijve één tekst te zijn die, oppervlakkig gelezen en uit zijn verband gerukt, de indruk schijnt te wekken dat. we tegen de zonde moeten strijden! En het is verbazingwekkend hoeveel mensen deze tekst wel kennen!!!
Hij luidt: Gij hebt nog niet ten bloede toe weerstand geboden in uw worsteling tegen de zonde ... Hebreeën 12:4.
Hier zien we er een duidelijk voorbeeld van hoe gevaarlijk het is om een exegese op te bouwen uit een tekst die uit zijn verband is gerukt.
Zodra we beginnen te spreken over de Bijbelse boodschap van overwinning van het oude leven door de kracht Gods, of er is iemand die met deze tekst komt aandragen alsof hij een hele vondst heeft gedaan en gelukkig daarmee het gevaar zal kunnen keren dat we op Gods kracht zouden moeten gaan vertrouwen.
Maar wat staat er dan wel wanneer we het verband handhaven? Hebreeën 11 eindigt met een lijst van mensen, die ten bloede toe weerstand hebben geboden tegen de zonde. Niet de zonde in zichzelf, maar in de wereld om hen heen. Ze werden namelijk in deze zondige wereld vervolgd om der gerechtigheid wil. Dan wordt Jezus zelf genoemd, die in de strijd tegen de zonde het kruis op Zich heeft genomen, dus ook ten bloede toe heeft gestreden ...
Vervolgens komt de schrijver tot degenen aan wie hij de brief richt en toont het contrast: Gij hebt nog niet ten bloede toe weerstand geboden ...
Er wordt wel gesproken over de zonde in ons eigen leven en wel in Hebreeën 12:1. Maar dan is er geen sprake van strijden, maar van afleggen, wat precies overeenstemt met alles wat op andere plaatsen over de zonde wordt gezegd.
Zou de schrijver in één adem twee zulke lijnrecht tegenover elkaar staande voorbeelden gebruiken als: afleggen en worstelen tegen voor dezelfde zaak? Het verband tussen de verzen 4 en 5 is duidelijk. Zij waren niet bereid geweest, om ten bloede toe weerstand te bieden tegen de zondige wereld, hetgeen lijden betekend zou hebben! Wat zij niet begrepen, was dat God de vervolging, het lijden, toeliet met een doel, namelijk om hen op te voeden, te tuchtigen.
De oude mens van de troon
Uit al het voorgaande blijkt heel duidelijk één ding: de grote geraffineerdheid en kracht van onze oude mens die koste wat kost op de troon wil blijven.
De oplossing van onze problemen ligt dan ook alleen hierin dat hij van die troon wordt gestoten en dat Christus zijn plaats inneemt.
We keren terug tot de betekenis van het altaar, het kruis. Als onze oude mens medegekruisigd is, dan houdt dat in: onze he1e oude mens. Eerst hebben we ons alleen beziggehouden met dood voor de zonde, nu gaan we een stap verder.
Met Christus ben ik gekruisigd ... betekent:
- dood voor het zondige van de oude mens
- dood voor het goede van de oude mens.
Er staat namelijk niet: Mijn zonden zijn met Christus gekruisigd, maar: Met Christus ben ik gekruisigd ... En dat ik houdt in alles van de oude mens, niet alleen het verkeerde, het zondige, maar ook het goede. Niet alleen zijn kracht, maar ook zijn zwakheid. Alles!
Jeremiëren over eigen zwakheid is net zo goed de oude mens op de troon laten, als pogen in zijn kracht de zonde te overwinnen.
Maar hoe krijgen we hem van de troon en Christus erop? Laten we kijken naar de tekening aan het begin van dit hoofdstuk, de twee cirkels met: in mezelf en in Christus.
Onze status in Christus
Voor de nieuwe status die God ons verleend heeft: dood voor de zonde, levend voor God, is er een veel kortere vorm, namelijk: in Christus.
Dit staat tegenover: in Adam of, meer populair gezegd: in mezelf.
- In mezelf betekent: staan op de basis van de oude mens
- In Christus betekent: staan op de basis van de nieuwe mens
We weten allemaal wat het is om in jezelf te zitten als in een gevangenis, in jezelf weg te zinken, in jezelf rond te wroeten, aldoor maar bezig te zijn met jezelf, alle berekeningen te bouwen op wat je zelf kunt en niet kunt. Kortom, jezelf te maken tot het criterium van heel je denken. Je kunt er bijvoorbeeld over tobben, dat je ziek bent en daardoor gehandicapt, of dat je gebrekkig bent, of niet goed kunt leren, of verlegen, of wispelturig en noem maar verder op. Je bent zelf de hele horizon van je eigen denken.
Je zit volkomen opgesloten in jezelf.
Daartegenover nu zet God iets volslagen anders: het in Christus zijn. Precies zoals we voortdurend rondgewroet hebben in onze eigen armoede, mogen we gaan staan in de rijkdom van Christus. En zoals we steeds in onszelf een grond hebben gezocht om op te bouwen, mogen we nu bouwen op Hem, die de eeuwige Rots is.
Dan zitten we niet langer opgesloten in de beperkte ruimte van eigen kunnen en niet kunnen, maar zijn we losgelaten in de oneindige ruimte van Zijn almacht. Onze verwachtingen zijn dan niet langer gebaseerd op onszelf, maar op Hem. Dan bouwen we niet op het drijfzand van onze eigen capaciteiten en zinken we ook niet meer weg in onze eigen onmacht, maar bouwen we op alles wat Hij in Zichzelf is.
Het criterium van ons denken is dan niet meer: wat ben ik en wat kan ik, maar: wie is Hij en wat kan Hij?
Staan in Christus
Onze vraag is nog steeds: hoe kunnen we de oude natuur uit- en de nieuwe inschakelen? Hoe de oude mens te onttronen en Christus de troon te laten bezetten?
We gaan ons hier nog weer eens bezig houden met punt twee van onze geestelijke wet:
In het geloof gaan wij daarin ‘staan’.
Wanneer we echter wel iets hebben gezien van wat we ‘in Christus’ bezitten, wat Gods beloften zijn, wat onze ‘status’ is, dan dienen we het geheim te leren hoe in het geloof op die grond te gaan staan.
We zouden niet zo op dit ‘staan’ blijven hameren, ware het niet, dat dit zo heel, heel weinig bekend is. Telkens en telkens weer treffen we gelovige mensen, die maar ‘in zichzelf’ blijven liggen en God alsmaar blijven smeken om hulp.
Het is zo gemakkelijk om in elkaar te ploffen en op de bodem van de oude mens maar in jezelf rond te wroeten, heel erg medelijden te hebben met jezelf en maar bij God te jengelen om je te helpen.
God doet dit zeer beslist niet! Alleen wanneer je de oude mens wilt prijsgeven en overstappen op Zijn grond, zal Hij je helpen.
Denken we weer aan de twee cirkels. Gewoonlijk zitten we in de eerste: ‘in mezelf’. Maar nu moeten we leren door een bewuste geloofsdaad uit die eerste cirkel te stappen en over te stappen in de tweede cirkel: ‘in Christus’.
Wanneer we in onszelf blijven zitten, kunnen we tot in het oneindige bij God blijven jengelen om kracht en blijdschap en overwinning en zal het helemaal niet helpen. Maar, wanneer we overstappen en in het geloof in Christus gaan staan, komt er een heel andere gewaarwording in ons leven.
Je moet gaan staan op de bodem van de nieuwe schepping
Laten we proberen nog concreter te zijn. Je zit in de put. Je bent met jezelf en je eigen zwakheden en tekortkomingen bezig. Je draait alsmaar rond in die ene cirkel: ‘in mezelf’. Je hebt nergens meer moed voor.
Wat moet je op dit punt nu concreet doen?
Zeg tegen jezelf: ik weiger in deze toestand te blijven, ik weiger te blijven liggen in mezelf. In Christus is kracht, blijdschap, overwinning. Ik stel me in het geloof in Hem en aanvaard de kracht, de blijdschap, de overwinning!
Het is heel moeilijk, om dit goed onder woorden te brengen, maar dit staan is een volkomen andere geestesgesteldheid. Het is een actieve houding tegenover de vroegere passieve houding, een nemen in plaats van alleen maar jengelend vragen.
Dit gaan staan is natuurlijk niet iets wat we eens voor altijd moeten doen. In de praktijk, vooral in de eerste tijd, zullen we ontdekken dat we steeds weer in de eerste cirkel terugvallen. Dan moeten we opnieuw in Christus gaan staan.
Toen we voor het eerst leerden fietsen, piano spelen, of wat dan ook, moesten we elke beweging zeer bewust maken. Later werd het, om zo te zeggen, een tweede natuur. Hetzelfde geldt voor het leren staan. Meer en meer wordt het onze levenshouding.
Wanneer wij in Christus gaan staan, in plaats van in onszelf bezig te zijn, met of zonder ‘Gods hulp’, gebeuren er twee dingen:
- God Zelf bestuurt de omstandigheden in ons leven zo, dat we alle mogelijke kans krijgen om het kruis in ons leven te aanvaarden.
- God bewerkstelligt, op grond van onze aanvaarding van het kruis, door Zijn Heilige Geest de ter dood brenging van onze oude mens.
Status: in Christus
Kracht: Christus in
De hele achtergrond van ons vasthouden aan het: moeten strijden tegen de zonde, zonder of met de hulp van God, is een volkomen misvatting van Gods bedoeling
God wordt gezien als de strenge heerser die van zijn onderdanen eist dat zij volgens bepaalde normen leven, dat zij goed oppassen.
Heb je er wel eens bij stilgestaan waarom God eigenlijk zou willen dat we goed oppassen? Welk belang heeft God daarbij? Een vreemde vraag? Ja, we zijn ook zo gewend dit als vanzelfsprekend te beschouwen. Laten we het meteen maar zeggen: God heeft er helemaal geen belang bij dat wij oppassend leven. Tenminste, niet als een doel in zichzelf.
Dit zou wel eens verkeerd begrepen kunnen worden, dus laten wij het even uitleggen: Het hele heelal is geschapen tot dit doel, dat God geëerd en geprezen zal worden. Dat is mogelijk wanneer het heelal demonstreert wat God vermag, wanneer door het schepsel iets van de heerlijkheid van de Schepper wordt geopenbaard. Gods bedoeling is, dat de mensheid één grote openbaring zal zijn van Zijn genade en kracht.
Wanneer wij door onze inspanning en strijd tegen de zonde oppassend zouden leven, dan zouden wij daardoor demonstreren waartoe wij in staat zijn. Ook zelfs als we het met Gods hulp zouden doen, zou de eer gedeeltelijk aan ons komen. Wanneer wij echter door het kruis opzijgezet worden en onze goede levenswandel alleen voortkomt door de nieuwe natuur, de nieuwe schepping, Gods kracht in ons, dan wordt gedemonstreerd wat God vermag en niet wat wij vermogen.
2 Corinthiërs 4:11 ... opdat ook het leven van Jezus zich in ons sterfelijk vlees openbare.
Het is helemaal niet Gods bedoeling dat jij, door je eigen krachten te mobiliseren en je best te doen, oppassend zult leven. Nee, het is Gods bedoeling dat jij zo vol zult zijn van Christus, dat Zijn leven in en door jou openbaar wordt! Wanneer we dit begrijpen, gaan we op een volkomen andere basis leven. Dan ligt de bron van het goede niet meer in onszelf, maar in Hem. Dan putten we niet meer uit onszelf, maar uit Hem. Dan willen we God niet langer iets van onszelf aanbieden, maar willen we Hem alleen in de gelegenheid stellen te tonen wat Hij kan.
Zodra iemand het gevoel heeft het er aardig goed vanaf te brengen, is hij bezig God van Zijn eer te beroven en zichzelf de eer toe te kennen.
Wij worden rechtvaardig verklaard, niet op grond van onze eigen werken, maar op grond van de gerechtigheid van een Ander, Jezus Christus, zodat Hem de eer toekomt en niet onszelf.
Wij worden rechtvaardig gemaakt, niet door onze eigen kracht en inspanning, maar op grond de kracht van een ander, Jezus Christus, opdat Hem de eer toekomt en niet onszelf.
Daarom is de hele kracht van ons geestelijk leven alleen maar: Christus in ons.
We dienen te zien, dat er twee kanten zijn:
- Wij in Christus – dat is onze status
- Christus in ons – dat is onze kracht
In die mate dat wij in het geloof gaan staan op de basis: in Christus, zullen we ook de werkelijkheid gaan beleven van het Christus in ons.
Het hele doel van het altaar, het kruis, is om ons opzij te zetten, onze oude mens te onttronen, opdat er daardoor ruimte gemaakt wordt voor Christus in ons.
Beheerst van omlaag
Het klassieke, oudtestamentische voorbeeld van mensen die in zichzelf zitten, in zichzelf neergeploft zijn, vinden we in Numeri 13 en 14.
God heeft Israël uit Egypte gebracht, door de woestijn, tot aan de grenzen van Kanaän, het beloofde land. De twaalf verspieders gaan erin en komen na veertig dagen weer terug met de vrucht van het land, met een enthousiast verslag van de schoonheid en vruchtbaarheid ervan, maar ... ook met een verslag van de kracht van de vijand! Wij zullen tegen dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker ...
Na het horen hiervan weende het volk de hele nacht en wil naar Egypte terug. Zo draaide Israël rond in de eerste cirkel: in mezelf, en ondanks alles wat God al gedaan had, had men geen oog voor Gods plan en Gods grote kracht.
Dat God dit niet licht opneemt, blijkt wel uit de zeer sterke uitdrukkingen, die in Numeri 14 worden gebezigd:
Numeri 14:9 ... opstandig ...
Numeri 14:11 ... niet op Mij vertrouwen ...
Numeri 14:11,23 ... Mij versmaden ...
Numeri 14:22 ... Mij ... verzocht en ... niet geluisterd ...
Numeri 14:27,35 ... deze boze vergadering ...
Numeri 14:27 ... tegen Mij ... morren
Numeri 14:31 ... het land ... veracht
Numeri 14:33 ... overspelig gedrag ...
Numeri 14:35 ... die tegen Mij samenspant ...
Numeri 14:36 ... morren ...
Dat is lang niet mis! Zó ernstig vat de Heer het op wanneer we in onszelf neerzinken, in plaats van in het geloof in Christus te gaan staan!
Het gevolg was, dat God het hele geslacht om hun onge1oof in de woestijn heeft laten omkomen, zodat zij het beloofde land nimmer ingingen.
Beheerst van omhoog
Natuurlijk was de vijand sterker en het was ook waar dat zij zelf naar verhouding maar zwak waren ? maar de verovering van het land hing ook niet af van hun kracht, maar van de kracht van God! Gods plan was juist Zijn kracht te openbaren.
Na al wat zij van God gezien hadden - denk maar aan de plagen over Farao - hadden zij in het geloof moeten gaan staan en zeggen: Al was de vijand ook nog duizend maal zo sterk, God heeft het beloofd en zal ons in het land brengen!
In Jozua 1 zien we wat er gebeurt als Israël, na de veertig jaar, weer aan de grenzen van Kanaän is gekomen. Het meest opvallende in dit hoofdstuk is misschien wel de heel sterke nadruk op: Wees sterk en moedig ... Tot vier keer toe!
Niet sterk in eigen kracht, maar sterk in Gods kracht. Zij moesten gaan staan in de oneindige kracht van God en zouden dan de overwinning beleven.
Hetzelfde vinden we in het Nieuwe Testament terug en ook in verband met de strijd tegen de vijand. ... weest krachtig in de Here en in de sterkte Zijner macht. Efeze 6:10. Let wel dat hier niet staat: Bidt om kracht! Dat staat trouwens nergens! Het is absoluut verkeerd om te blijven jengelen om kracht, in de hoop dat we eens een sterk gevoel zullen krijgen. Zo gebeurt dat nooit!
Nee, beheerst van omhoog betekent dat we uit onze eigen zwakheid opstaan, en in het geloof gaan staan in de kracht van Christus, en die als de onze nemen!
Voor studie
Lees aandachtig:
1. Numeri 13 en 14
Deuteronomium 1:6-8, 20-36
Jozua 1
2. Teken in Johannes 15:1-11 met blauw potlood een cirkeltje om het woordje ‘in’, daar waar het slaat op in Christus zijn of Christus in ons.
3. Doe hetzelfde in:
Johannes 6:56
Johannes 10:38
Johannes 14:10,11,17,20
Johannes 17:21-26.
Ook waar het op God in Christus en omgekeerd slaat.
4. Eventueel nog in:
Efeze 1 en 2
1 Johannes
HOOFDSTUK 14 - Het altaar - heel de oude mens aan het kruis!
Die ene zonde in je leven
Eén van de meest voorkomende fouten in ons geestelijk leven is, dat we ons erop concentreren om van één zonde, één bepaalde zonde, af te komen.
Die ene zonde verklaren we tot onze staatsvijand nummer1 (zoals Amerika dat doet met de gevaarlijkste gangsters) en we zetten alles op alles om ons van hem te ontdoen - door strijd, door gebed, of hoe dan ook.
Waarom dit fout is? Om verschillende redenen!
In de eerste plaats dit: we hebben er al sterk de nadruk op gelegd, dat we ons voor de zonde dood moeten houden. Je concentreren op een bepaalde zonde is je er juist levend voor houden! Op die manier krijgt deze zonde steeds meer macht over je.
Een lijk begraaf je, je gaat er niet tegen boksen of proberen het te overwinnen. Als we nu alle moeite doen om van een bepaalde zonde af te komen, dus van onze oude mens in één van zijn openbaringen, ligt daarin de erkenning, dat we hem voor levend houden en niet voor medegekruisigd.
In de tweede plaats is het psychologisch zelfs volkomen verkeerd om je op een zonde te concentreren. Wanneer we bijvoorbeeld veel tot God bidden om ons van een bepaalde zonde te verlossen, dan zijn we in gedachten veel met die zonde bezig en wordt de kracht van die zonde niet gebroken, maar juist versterkt.
God, van Zijn kant, denkt er ook niet aan om ons van een zonde te bevrijden als we daarom gaan bidden in plaats van Zijn bevel op te volgen: houdt het daarvoor ... Romeinen 6:11 (Statenvertaling)
In de derde plaats lopen we het heel grote gevaar, wanneer we ons op een bepaalde zonde concentreren, om ons daarop zo blind te staren, dat wij andere zonden, die in Gods oog misschien veel groter zijn, helemaal niet zien.
Misschien willen we, om maar wat te noemen, van een lagere hartstocht af en zien we niet hoe vreselijk hoogmoedig we zijn, of farizeïsch, of liefdeloos.
Er zijn mensen die ontzaglijk nauwgezet leven. Ze zijn vreselijk precies in dit en in dat, maar tegelijkertijd zijn het de moeilijkste mensen om mee om te (moeten) gaan - ze zijn zó ontzettend liefdeloos en koud!
Waar we eigenlijk naar toe willen? Ons onderwerp is: De weg tot de gemeenschap met God in het allerheiligste - de weg van poort tot troon.
Om tot deze gemeenschap met God te komen, moet eerst bij het grote altaar, bij de poort, onze oude mens in de vlammen worden verteerd. Maar dan moet ook de hele oude mens aan het kruis worden gebracht en niet slechts een deel.
De zonde van Saul was dat hij wel al wat waardeloos en ondeugdelijk was in Amalek met de ban sloeg, maar het beste en naastbeste spaarde. 1 Samuël 15:9.
Om van die ene zonde af te komen
Nog even iets over het zich concentreren op een bepaalde zonde in je leven. Laten we eens aannemen dat het zou lukken één bepaalde zonde volkomen te overwinnen: staatsvijand no. 1 op te ruimen - wat dan? Is er dan geen staatsvijand nummer1 meer?
Natuurlijk wel! Want dan gaan we onze aandacht op een andere zonde concentreren en wordt deze tot nummer 1 geproclameerd. Zo zou het spelletje dan weer van voren af aan beginnen. Soms wordt het volgende voorbeeld hiervoor gebruikt. Iemand heeft een appelboom, waaraan alleen maar slechte appels, wilde appels, groeien. Deze wilde appels plukt hij er telkens weer af, zodra hij ze ziet, om daardoor betere appels te krijgen. Maar er komen geen betere appels! De boom deugt niet en hoe lang hij ook doorgaat om die slechte appels eraf te halen, er zullen nooit betere aan groeien! Er is maar één oplossing: afhakken en er een nieuwe boom op enten!
Zo zijn al onze zonden er alleen maar een bewijs van dat de boom niet deugt, dat we een verdorven natuur hebben. En hoeveel we ook de zonden in ons leven blijven bestrijden, de oude natuur blijft dezelfde en zal doorgaan om alleen maar slechte vruchten te dragen.
De enige oplossing is: we moeten ophouden tegen de afzonderlijke openbaringen van de oude mens te vechten, maar onszelf ervoor dood houden, om dan liever uit de nieuwe mens te gaan leven.
Stel je ook eens voor dat die man, om de groei van de krabappeltjes te voorkomen, de takken van de bomen ging omwinden met iets! Dan zouden er geen slechte appels meer aan groeien! Nee, maar ook geen goeie!
Waarom van die ene zonde af
Heb je je wel eens afgevraagd waarom je dan eigenlijk van die ene zonde af wilt?! Een rare vraag misschien? Nu, ga maar eens na. Soms is het, omdat we zelf van die zonde last hebben, soms omdat we ons ervoor schamen, soms omdat we bang zijn voor Gods straf, soms omdat het onze ijdelheid kwetst dat we zo zwak zijn, enzovoort. En zijn dat niet allemaal puur egoïstische motieven?! Het is maar al te dikwijls helemaal niet omdat we God en onze medemensen beter willen dienen, maar zuiver en alleen uit eigenbelang.
Zo is het dan uiteindelijk onze verfijnde oude mens die de strijd aanbindt tegen onze grove oude mens. En welke kant het ook wint, het is de oude mens.
Soms moeten we voor God op de knieën gaan en Hem belijden dat het alleen maar uit stinkend egoïsme was dat we Hem zo dikwijls hebben gevraagd om ons te helpen in de strijd tegen de zonde! We hebben God willen gebruiken om dat misselijke egoïsme van ons te dienen! En dan nog een grote mond dat God ons niet verhoort, dat Zijn beloften toch niet praktisch te verwezenlijken zijn - dat het allemaal niets helpt!
De oude mens, die diep in grove zonden wil leven, moet aan het kruis. Ja, maar de verfijnde, de beschaafde oude mens die zo graag van die grove zonden af wil, moet net zo zeer aan het kruis! Hij moet er in zijn geheel aan. Onder de vermomming van verfijndheid en beschaving is onze oude mens gevaarlijker vaak dan in zijn grove vorm, omdat we hem minder gauw herkennen en hem zodoende gemakkelijker op de troon laten blijven.
Veelzijdigheid van de oude mens
Als we het altaar, het kruis, zien als Christus’ werk voor ons, onderscheiden we:
- de vergeving
- de verzoening
- de verlossing
- de rechtvaardiging
Over vergeving en rechtvaardiging hebben we iets gezegd - over verzoening en verlossing niet. Er zijn meerdere woorden in het Grieks, die vertaald zijn met verlossing en elk ervan heeft een eigen betekenis - een zeer waardevolle studie!
(Puinhoop of Paleis - van Sidney S.Wilson ISBN 9789081328739)
Wanneer we het altaar, het kruis, niet alleen zien als het werk van Christus voor ons, maar ook als ons medegekruisigd zijn, dan houdt dat in, dat de oude mens in al zijn openbaringen aan het kruis moet, de oude mens in zijn geheel. Dus niet alleen die zonden, waar we zelf graag vanaf willen, maar ook die, welke we nog zo graag willen koesteren. Die hele oude boom moet omgehakt worden.
We willen er nu iets van gaan zien, hoe veelzijdig de oude mens is die aan het kruis moet. We onderscheiden:
- onze grove zonden
- onze verfijnde zonden
- onze wereldsgezindheid
- onze pogingen om de zonde te overwinnen
- onze pogingen om God welgevallig te leven
- onze pogingen om Gods rijk uit te breiden
- onze hele menselijke, zielse activiteit
Het zou heel begrijpelijk zijn, wanneer iemand er van zou schrikken dat zijn oude mens tot al deze dingen in staat is. Hij zou moedeloos worden bij de gedachte dat er met hem nog zoveel moet gebeuren! Het is ook inderdaad veel. Laten we echter niet vergeten, dat hoe meer er van de oude mens daadwerkelijk aan het kruis wordt gebracht, des te meer ruimte er wordt geschapen voor Christus in ons!
Over enkele van deze punten hebben we reeds iets gezegd - over andere zullen we nog heel beknopt iets zeggen.
We zullen echter niet alles kunnen behandelen. We noemen hier nog enkele uiterst belangrijke onderwerpen, die in verband staan met het altaar, het kruis, en waar we pas later op in zullen gaan.
Verschil ziel en geest
Het kruis heeft zeer veel te maken met het onderwerp ziel en geest, één van de allerbelangrijkste uit de hele Bijbel. Onze hele menselijke, ‘seelische’ (zielse) activiteit behoort namelijk tot de grootste gevaren in het godsdienstige leven en het is hier, dat de vijand steeds weer zijn aanvallen doet. Dit is eigenlijk een apart onderwerp.
De gemeenschap der heiligen
Het kruis speelt een fundamentele rol in de kwestie van de onderlinge verhoudingen tussen hen, die zich het eigendom van Christus weten. Door het kruis wordt opgeruimd, wat de basis is van alle tweedracht en strijd. Dit is ook een te groot onderwerp om hier maar even in het kort te behandelen.
De strijd tegen de demonen
Weer een onderwerp waar het kruis van fundamenteel belang is! Ons vlees is tegelijk invalspoort en operatiebasis van de vijand, en alleen door hem alle grond in ons te ontnemen - door het kruis - kan zijn macht overwonnen worden. Dit is ook een zeer groot, een zeer belangrijk en weinig bekend onderwerp.
... door wie de wereld mij gekruisigd is ... Galaten 6:14
Het altaar, het kruis, betekent een totale breuk met het oude leven:
- vmet: het vlees - Galaten 5:21 en ook
- met: de wereld - Galaten 6:14
1 Johannes 2:15 Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem.
We komen hier op een terrein waar heel gemakkelijk botsingen kunnen ontstaan! Wat de een geoorloofd vindt, vindt de ander werelds. Sommigen stoten zich heel erg aan dingen, die anderen volkomen vanzelfsprekend vinden.
Eén van de meest voorkomende vragen die jongeren stellen is wel: mag je als christen dansen? Of mag je als christen naar de bioscoop?
We zijn helemaal niet van plan om te proberen, hier vaste regels voor te stellen: wat is nu wel en wat is nu niet werelds. Het gaat ons om het principe.
Zoals met de meeste dingen liggen de fouten ook hier in twee uitersten. Aan de ene kant zien velen het christendom als een serie verboden: dit mag niet en dat mag niet, dus volkomen negatief. Aan de andere kant begeven zich tegenwoordig maar al te velen in allerlei dingen, die heel beslist schadelijk zijn voor hun geestelijk welzijn.
Ons onderwerp is: De gemeenschap met God. Iemand die erop uit is om zoveel mogelijk deze gemeenschap met God te smaken, zal zijn hele leven daarnaar richten. Voor hem is de vraag niet zozeer of iets verkeerd is, maar of het ertoe zal bijdragen om het grote doel beter te bereiken. Zie hiervoor:
1 Corinthiërs 9:25 En al wie aan een wedstrijd deelneemt, beheerst zich in alles ...
Die zo heel vaak voorkomende vraag, of dit of dat nu eigenlijk verkeerd is, laat heel duidelijk zien dat de vrager zich absoluut niet bewust is aan een wedstrijd mee te doen. Dat hij zich niet met heel zijn wezen daarop gericht heeft om God werkelijk beter te leren kennen en de gemeenschap met Hem te ervaren.
Wie het wel om God Zelf te doen is, zal graag alles vermijden wat hem in de weg zou kunnen staan om het doel te bereiken. En dit zijn niet alleen verkeerde of twijfelachtige dingen, maar soms volkomen goede dingen. Zie:
Filippenzen 3:8,9 ... ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat. Om zijnentwil heb ik dit alles prijsgegeven en houd het voor vuilnis, opdat ik Christus moge winnen ...
De dingen die Paulus in dit hoofdstuk noemt, zijn helemaal geen verkeerde dingen, maar juist hele goede!
Wanneer het ons verlangen is in het allerheiligste in te gaan, zullen we heel veel dingen bij het grote altaar achterlaten - ook de heel goede dingen zelfs!
Het vasten, dat in het Nieuwe Testament zo veelvuldig voorkomt, houdt eveneens verband hiermee. Vasten is niet: een zich onthouden van vergif, maar van goed voedsel!!!
Hebreeën 12:1 ... laten ook wij ... afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt.
Let wel: hier wordt niet alleen van zonde gesproken, maar ook van last. Is het zonde om met een overjas aan te lopen? Nee, natuurlijk niet! Maar wie dat in een hardloopwedstrijd doet, verklaren we voor idioot! Zodra er iets is, dat je in je gebedsleven hindert, pas dan op!
Als de oude mens God wil behagen
Wanneer de oude mens in ons poogt onze grove zonden te overwinnen, dan is het evenzeer waar dat hij poogt ons welgevallig voor God te doen leven.
Niets streelt onze oude mens meer dan de gedachte God Zelf te hebben behaagd! Van genadebrood leven vindt hij het vreselijkste wat er is - hij doet niets liever dan geestelijk zelf zijn kostje verdienen.
Juist in verband met hun ijver voor God zegt Paulus van Zijn volk in:
Romeinen 10:3 ... trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden ...
En vinden we die zonde alleen bij de Joden? Of misschien in elk menselijk hart?
Nu hebben we in het vorige hoofdstuk gezien hoe de oude mens zich soms vroom kan vermommen en zichzelf op die manier kan handhaven, maar dat hij, wanneer hij zijn masker afwerpt, ons een heel lelijke smak laat maken.
Nog merkwaardiger is het dat hij met het masker voor vaak het allerergste presteert! Was de eerste moord al niet een godsdienstmoord: Kaïn! Zijn door de eeuwen heen niet de grootste gruwelen bedreven in de naam van God: inquisitie, godsdienstoorlogen, enzovoort!
De allergrootste misdaad ooit begaan: het vermoorden van Gods eigen Zoon, werd niet door hoeren en tollenaars bedreven, maar uitgerekend door vrome mensen - de allervroomste zelfs! En heeft Jezus Zijn discipelen ook niet gewaarschuwd:
Johannes 16:2 ... ja, de ure komt, dat een ieder, die u doodt, zal menen Gode een heilige dienst te bewijzen.
Het is zeer merkwaardig dat de mens nooit dieper valt dan juist wanneer hij zijn oude mens opvoedt om God te dienen!
Romeinen 7:4... dood voor de wet ...!
De oude mens dan poogt om de wet van God te volbrengen, uit zichzelf, in eigen kracht. En het is verbazingwekkend wat hij soms presteert! Maar het is en blijft steeds de oude mens. Bovendien neemt hij dan de eer voor zichzelf en berooft hij God.
Zodoende zondigt de oude mens nooit zo diep als wanneer hij goed leeft. Wanneer hij het goede doet, dan is het ook alleen doordat hij zichzelf Gods wet van buitenaf oplegt - het komt nooit van binnen uit. Het blijft dus altijd een vermomming, al is hij er soms verbazingwekkend handig in.
God wil echter niet dat wij leven door een ons van buitenaf opgelegde wet, maar vanuit de nieuwe natuur, van binnen uit.
De oude mens en de wet horen bij elkaar (zoals eveneens de nieuwe mens en de genade) en daarom heeft Christus aan het kruis niet alleen onze oude mens met Zich meegenomen, maar ook de wet. Zo zijn we niet alleen:
- dood voor de zonde en
- dood voor het vlees en
- dood voor de wereld, maar ook
- dood voor de wet.
Romeinen 7:6 ... thans zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar, die ons gevangen hield ...
Vrij van de wet! Heerlijke waarheid! In plaats van een krampachtig pogen altijd maar weer, om aan Gods eisen te voldoen, mogen we nu leren leven uit die innerlijke wet, de nieuwe natuur in ons.
Wanneer we uit de nieuwe natuur leven, hoeven we niet steeds geremd te leven, maar mogen we ons volkomen uitleven! (let wel: de nieuwe natuur uitleven!)
De meeste mensen denken dat een goed christen iemand is met bijzonder sterke remmen - hij is juist iemand die zich helemaal uitleeft!!
Als de oude mens God dient
Niet alleen in het pogen om Gode welgevallig te zijn kan de oude mens zich uitleven, maar ook in zijn proberen om het Koninkrijk Gods uit te breiden.
In de dienst van God is er ontzaglijk veel waarin de oude mens kan zwelgen. Op allerlei manieren kan men zichzelf hierin uitleven. Geldingsdrang, eerzucht, machtswellust en nog veel meer zaken kunnen hierbij een grote rol spelen. Vandaar dat er ook juist onder hen die werkelijk menen God te dienen, zo droevig veel twist en tweedracht heerst. In de overtuiging eerst het Koninkrijk Gods te zoeken, is men onbewust (?) bezig zijn eigen koninkrijkje te bouwen.
Hoe zal iemand nu zeker weten of hij God dient in de Geest of in het vlees? Een van de voornaamste kenmerken van een werk in de kracht van het vlees is, dat men druk praat, druk confereert, commissies vormt, zijn eigen verstand en dat van anderen raadpleegt, organiseert - dit alles met weinig of geen gebed.
Let wel we willen niet zeggen, dat het praten, confereren, organiseren, enzovoort op zichzelf allemaal onjuist is! Deze dingen zijn allemaal nodig. Maar wanneer dat alles gedaan wordt met weinig of geen gebed, dan is het zeker mis!
Het is ook absoluut onvoldoende om vóór de aanvang van een vergadering even een zegen te vragen om dan aan het werk te gaan. Voordat Jezus Zijn twaalf discipelen uitkoos, bracht Hij de hele nacht in het gebed door!
Nu kunnen we elkaar aansporen te gaan bidden. Ja, en dan zullen we een zeer merkwaardige ontdekking doen. Buiten de meerderheid van christelijke werkers die er niets van willen weten, zullen we een kleine minderheid van echt oprechte, serieuze, gelovige mensen vinden, die het unaniem met ons eens zijn dat er meer gebeden moet worden en dat het werk meer in diepe afhankelijkheid van de Heer gedaan moet worden. Maar ... in de praktijk komt er weinig of niets van terecht! Wat kan hiervan de oorzaak zijn? Men weet toch, dat het nodig is. Men geeft het toch volmondig toe. Het heeft er toch alle schijn van, dat men het wil. Maar toch ... De oorzaak is niet ver te zoeken.
De oude mens en het gebed
Onze oude mens heeft de hand in het spel! Bij de besprekingen, het confereren, het organiseren, ja, bij elke uiterlijke activiteit voelt hij zich in zijn element. Daarin kan hij zich uitleven, daarin kan hij volkomen bevrediging vinden. Maar ... wanneer het erop aan komt in diepe afhankelijkheid te buigen voor God en stil te worden in Zijn tegenwoordigheid nee, daar moet hij absoluut niets van hebben.
Tegen een kort gebedje, dat hoogstens enkele minuten duurt, maakt de oude mens geen bezwaar. Integendeel, daarmee kan hij zichzelf nog wijs maken, dat hij toch wel erg vroom is. Maar als het een kwestie wordt van echt stil worden, andere dingen opzij zetten en tijd nemen om in Gods heiligdom in te gaan ...!
Het is ook verbazingwekkend hoe geraffineerd hij dan kan zijn in het bedenken van soms heel vroom klinkende uitvluchten, liefst met Bijbelteksten gestaafd, over farizeeën die op de hoeken van straten lange gebeden baden, enzovoort. Inderdaad deden de farizeeërs dat, maar hun fout lag niet in de lengte van hun gebedmaar in het feit dat hun hart niet uitging naar God. Zij deden het voor de mensen.
Nogmaals: Jezus bad wel veel én lang! Zijn wij zoveel sterker dan Hij, dat wij met zo heel veel minder gebed toe kunnen? Iemand die in de Geest wandelt, verlangt ernaar om meer in gebed te gaan.
Een dergelijk sterke, innerlijke tegenstand tegen het werkelijk tijd nemen voor gebed is een bewijs van een ongeestelijke toestand. De oude mens is nog op de troon en hij moet op het altaar, aan het kruis!
De oude mens en de doop
Nu wordt wel eens de vraag gesteld: Wat heeft de doop te maken met onze oude mens? Wat bedoelde de apostel Paulus met:
Romeinen 6:4 ... wij zijn dan met Hem begraven door de doop ...
Laten we, om dit duidelijk te maken, een paar aantekeningen geven uit de vertaling van het Nieuwe Testament door professor Brouwer van Mattheüs 3:6:
Dopen, onderdompelen; zinnebeeldige handeling, waarmee het oude bestaan werd afgelegd en een nieuw leven begonnen. Ook toegepast bij de overgang van een heiden tot het Jodendom. Hier zichtbaar teken van zinsverandering; niet vorming van een nieuwe sekte.
We kunnen Romeinen 6:4 en ook Colossenzen 2:12 alleen dan begrijpen, wanneer we weten dat de oorspronkelijke vorm van de doop door onderdompeling was. De bekeerling legde, door het water in te gaan en daaronder te verdwijnen, getuigenis af van het feit dat hij met Christus begraven was; dat zijn oude mens in het graf was gelegd.
In zijn vroegere leven had hij altijd geleefd uit de oude mens - nu, bij zijn wedergeboorte, heeft hij een nieuwe natuur ontvangen, de oude heeft afgedaan. In de doop legt hij er dan getuigenis van af, dat hij in principe met heel dat oude leven breekt, dat hij de oude mens begraaft. Dit kan hij doen, omdat hij die nieuwe natuur heeft ontvangen.
Bij het opstaan uit het water legt hij er getuigenis van af dat hij met de opgestane Christus mede is opgestaan en dat hij in principe alleen het nieuwe leven aanvaardt en uit die nieuwe natuur wil gaan leven.
Zo gezien is de doop een machtig getuigenis tegenover mensen, maar ook tegenover ongeziene machten, engelen en demonen in het hemelruim, dat we ons één verklaren met Christus in Zijn kruisdood, maar ook in Zijn heerlijke opstanding.
Wij zijn dan met Hem begraven ...
Voor onszelf is de doop, in dit licht bezien, een grote steun, vooral wanneer we tot die mensen behoren, die altijd met zich zelf bezig zijn!
We hebben al gezegd, dat je van iemand die gekruisigd is, niets meer verwacht en er ook niet tegen vecht. Hier is sprake van begraven. En wat betekent begraven? Is het niet, dat we datgene wat dood is helemaal buiten het gezicht opbergen! Zo ook toen we onder water gingen, begroeven we onze oude mens voorgoed!
We hebben in deze bladzijden iets ervan gezien, hoe veelzijdig onze oude mens is - onwillekeurig moeten we denken aan de veelkoppige hydra (draak). De angst zou ons werkelijk om het hart slaan. Maar nu leggen wij er getuigenis vanaf dat wij die oude mens, ja, heel die oude natuur, in zijn totaliteit onder de grond hebben gestopt en dat hij dus geen enkel recht meer op ons heeft.
Maar dan moeten we ook niet weer over onze zwakheden en tekortkomingen beginnen. Er zijn mensen, die geaccepteerd hebben dat hun oude mens begraven is, maar ze graven hem telkens weer eventjes op om hem nog eens goed te bekijken en te zien, of ze toch niet misschien nog iets goeds aan hem kunnen vinden.
Excuseer deze vergelijking - bezig zijn met een rottend lijk is helemaal geen prettig werk, noch voor jezelf, noch voor je omgeving.
Wanneer God zegt, dat wij met Christus begraven zijn, dan betekent dat, dat Hij de oude mens geschrapt, geliquideerd heeft, maar dan ook volkomen en voor altijd.
God Zelf graaft onze oude mens nooit weer op om het toch nog eens met hem te proberen. Hij, de Almachtige, ziet geen kans om nog iets van die oude, gevallen natuur, te maken - Hij kan er niets meer mee beginnen. Maar laten wij het dan ook niet proberen! Laten wij niet denken, dat we meer kunnen dan God Zelf!
Beheerst van omhoog
Ons onderwerp is dan: De weg tot de gemeenschap met God in het allerheiligste, de weg van poort tot troon.
Een mens kan echter niet zomaar, zonder meer, naderen tot een heilig God om met Hem gemeenschap te beoefenen! Er zijn dingen, die eerst weggedaan moeten worden!
Helemaal aan het begin, als we de poort binnengaan, vinden we het altaar. Daar wordt ons verleden weggedaan, daar ontvangen we de vergeving van onze zonden. Maar we ontvangen meer! Ook de rechtvaardigmaking, waardoor het voor ons mogelijk wordt om in Gods heilige tegenwoordigheid in te gaan.
Door de rechtvaardiging wordt ons Christus’ gerechtigheid toegerekend en is er van Gods kant zeker niets meer nodig om ons de toegang tot Hem te verschaffen.
Maar ... er kunnen nog dingen in onszelf zijn, waardoor wij niet kunnen ingaan! We hebben het al gehad over die afdwalende gedachten bij het gebed. Maar er is nog zoveel meer. We spreken wel woorden uit, maar ze ketsen van het plafond terug. We kunnen geen contact krijgen. Het is alsof er een muur staat tussen ons en God.
De kwestie is deze: heel de oude mens in ons verzet zich ertegen dat wij met God gemeenschap zoeken. Hij is immers Gods vijand. Precies in zoverre als hij op de troon van ons leven zit, zal de gemeenschap met God onmogelijk zijn. Gemeenschap met God is alleen mogelijk, waar we werkelijk voor God buigen en Hij de plaats inneemt op de troon van ons hart.
Zie je nu waarom het allerheiligste, de plaats van de gemeenschap met God, ook de plaats is van Gods troon?! Daar, waar God op de troon zit, maar ook alleen daar, is het mogelijk gemeenschap met God te hebben. Ingaan in het allerheiligste betekent, ingaan tot de gemeenschap met God. Maar het betekent ook, ingaan tot Gods troon, ingaan tot Zijn heerschappij.
We kunnen de gemeenschap met God precies in zoverre beleven, in de mate waarin Hij over ons de heerschappij voert. In zoverre als wij beheerst worden van omhoog!
We worden precies in zoverre in die gemeenschap belet, als de oude mens nog de heerschappij over ons voert. In zoverre als wij beheerst worden van omlaag! Hier is dan ook een ontzettend gevecht gaande. Een gevecht, om de troon van ons hart.
De hele betekenis van het altaar, het kruis, in verband met de oude mens is dan ... de onttroning van die oude mens. Maar dan ook van de totale oude mens!
De weg van poort tot troon heeft tot doel: eerst bij het altaar de onttroning van het eigen ik en dan in het heiligdom de troonsbestijging van Christus. Deze weg begint dus met een onttroning en eindigt met een troonsbestijging. Of, om het anders te zeggen: aan het begin van de weg worden we beheerst van omlaag en aan het eind: beheerst van omhoog!!!
Voor studie
Bestudeer de volgende teksten in verband met de daarbij genoemde onderwerpen:
1. ... der zonde gestorven ...
Johannes 8:34
Romeinen 6: 2, 10, 11,18,22
Romeinen 8:2
2 Corinthiërs 5:15
1 Petrus 2:24
1 Petrus 4:11
... het vlees ... gekruisigd
Romeinen 6:8
Romeinen 7:5
Romeinen 8:4-9,12,13
Romeinen 13:14
1 Corinthiërs 1:29
2 Corinthiërs 11:18,30
2 Corinthiërs 12:5
Galaten 3:3
Galaten 5:24
Filippenzen 3:3
1 Petrus 2:11
2. ... dood voor de wet ...
Handelingen 15:1,5,24
Romeinen 3:21,22,28
Romeinen 7:1-6
Romeinen 8:3
Galaten 2:16,19
Galaten 3:2,5,11,13
Galaten 5:4
Filippenzen 3:9
3. ... der wereld gekruisigd ...
Johannes 8:23
Johannes 15:18,19
Johannes 17:6,14,16
Galaten 6:14
Efeze 2:2
Hebreeën 11:13,38
1 Johannes 2:15,16,17
1 Johannes 3:1,13
1 Johannes 4:5
HOOFDSTUK 15 - Altaar en troon
Een levensbeschrijving
Alvorens over te gaan tot de bespreking van de andere voorwerpen in de tabernakel, willen we nog een hoofdstuk wijden aan het altaar, zij het op volkomen andere wijze.
Tot nu toe hebben we het altaar, het kruis, behandeld aan de hand van de Bijbel. We zouden een en ander nu willen toelichten aan de hand van een voorbeeld uit de praktijk.
Madame Guyon
Dezer dagen kwam onder onze aandacht een levensbeschrijving van ene madame Guyon (1648-1717), een vrouw die een diepe indruk heeft gemaakt in Frankrijk. Bij het doornemen van de levensbeschrijving van deze dame trof het ons hoeveel er in haar leven was, dat als voorbeeld kon dienen van datgene, wat we in deze cursus behandeld hebben in verband met het altaar en de troon. Het leek ons niet ondienstig om eens af te wijken van de gewone gang van zaken en enkele dingen uit het leven van deze vrouw weer te geven. Theorie zegt ons veel meer wanneer we deze in de praktijk geïllustreerd zien.
Onze gegevens ontlenen we aan een werk van Thomas C. Upham, professor of mental and moral philosophy in Bowdoin College.
Madame Guyon leefde ten tijde van Lodewijk XIV. Zij had destijds een grote geestelijke invloed en heeft die zelfs - door haar geschriften - heden ten dage nog.
Eén der grootste geesten van Frankrijk van die tijd, Fénelon, aartsbisschop van Chambray, die onder meer belast was met de opvoeding van de prinsen aan het hof, werd door haar zeer sterk ten goede beïnvloed en moest daarvoor dan ook terdege 1ijden!
De grootste theoloog van die tijd, Bossuet, voerde verschillende gesprekken met haar. Hij verkoos echter de vriendschap van Lodewijk XIV boven die van Jezus Christus en werd zodoende haar vijand. Het was op persoonlijk bevel van Lodewijk XIV, dat zij gevangen gezet werd, meer dan eens zelfs, onder andere in de Bastille!
Dat wij hier iets uit haar leven willen weergeven is niet alleen vanwege de grote invloed die zij heeft gehad, maar ook omdat we in haar leven zo sterk diezelfde strijd terugvinden die zovelen van ons ook nu nog kennen. Telkens weer horen we mensen klagen dat het voor hen niet mogelijk is hun geestelijk leven te ontwikkelen, en dat zou dan komen door: gebrek aan tijd, hun werk, de eisen van het gezin, de moeilijkheid een rustig plekje te vinden voor Bijbellezen en gebed, enzovoort, enzovoort.
Het opmerkelijke van madame Guyon was, dat haar geestelijk leven tot bloei kwam in de tijd dat:
- zij de moeder was van heel jonge kinderen
- zij doorlopend door anderen werd gehinderd
- zij geestelijk heel weinig steun ontving
- zij weinig kans had om de stilte te zoeken
Natuurlijk - ook zij had haar karakterfouten! Maar in dit alles was zij radicaal. En waar God maar mensen kan vinden die dat willen zijn, kan Hij iets met hen beginnen.
Gods voorbereiding
Het leven van madame Guyon is er een voorbeeld van hoe God ons, ondanks de ergste moeilijkheden, ja, juist door die moeilijkheden, tot Zijn doel kan brengen.
In haar jeugd heeft zij het lang niet altijd gemakkelijk gehad, maar de grootste moeilijkheden begonnen na haar huwelijk. Toen ze zestien was, heeft haar vader haar ten huwelijk gegeven aan een man van achtendertig die zij drie dagen voor het huwelijk voor de eerste keer zag. Ze voelde zich niet tot hem aangetrokken - er waren anderen voor wie zij veel meer genegenheid bezat. Haar aanstaande man woonde bij zijn moeder in en zo kwam zij in het huis van haar schoonmoeder terecht. Zij was jong, mooi, intelligent en ‘van standing’ en thuis was alles erop gericht geweest om haar een ontwikkeling te bezorgen, die haar eer zou aandoen. Maar haar schoonmoeder bezat weinig ontwikkeling, dacht meer aan geld verdienen en deed al het mogelijke om het meisje te vernederen en in een hoek te drukken. Het kind kon haar mond nauwelijks opendoen zonder afgesnauwd te worden.
Alsof dit nog niet voldoende was, scheen de schoonmoeder zich tot levenstaak te hebben gesteld, haar zoon tegen zijn vrouw op te zetten en de verhouding tussen hen te vergallen. Hij was veel ziek en ook zijn verpleegster koos de zijde van de moeder, dus tegen de jonge vrouw.
Toen zij later kinderen kreeg, lukte het haar schoonmoeder zelfs, haar oudste zoontje tegen haar op te stoken.
Zij kreeg ook geen ander vertrek dan de kamer waarin haar schoonmoeder woonde en was dus praktisch, de eerste jaren althans, bijna de hele dag met haar samen.
Men gaf haar ook weinig gelegenheid haar ouders te bezoeken. En als er visite kwam, werden er steeds weer ongunstige opmerkingen over haar gelanceerd. Toen zij eens in snikken uitbarstte, was dat aanleiding genoeg om haar weer en nog heviger aan te vallen. ....
Toen haar man veel geld verloor, kreeg zij daarvan de schuld! Haar schoonmoeder zei dat het gezin van moeilijkheden gevrijwaard was gebleven totdat zij gekomen was en dat met haar komst de moeilijkheden waren begonnen!
Dit alles heeft ertoe geleid dat zij volkomen verbroken werd en dat ook haar hoogmoed een vreselijke knak kreeg.
Uit al deze omstandigheden bleef haar maar één uitweg over en wel tot God. Het was ongeveer een jaar na haar huwelijk dat zij voor de zoveelste maal God begon te zoeken. Toch duurde het nog wel drie jaar, eer zij tot het licht kwam.
Na haar bekering werden de moeilijkheden in huis zo mogelijk nog groter. Zo werd onder andere al het mogelijke gedaan om haar te verhinderen tijd te besteden in het gebed.
Buiten ‘de gewone kinderziektes’ die bij het geestelijk leven horen, kwam zij een tijdlang na haar bekering in een duisternis terecht, die jaren heeft geduurd ...
Er kwamen andere moeilijkheden bij: het overlijden van haar ouders en van twee van haar kinderen en nog veel meer. Zo kreeg zij onder andere een zware aanval van pokken, waardoor
haar gezicht volkomen geschonden werd.
Toen zij 28 was, stierf haar man. Zij was nu vrij om te gaan, maar ... zij vreesde het kruis dat God haar had opgelegd, te ontlopen en ondernam een poging om alsnog tot een goede verstandhouding met haar schoonmoeder te komen. Het mocht niet baten; zij kreeg van haar schoonmoeder haar congé en was dus wel gedwongen om te gaan. Van toen af aan begon er een heel nieuw leven en kon zij zich wijden aan de dienst van de verkondiging van Gods Woord.
Alle moeilijkheden die ze tot dan toe had doorstaan, waren een voorbereiding voor grotere, die nog komen zouden en waarin zij God zou verheerlijken.
Een krampachtig leven
Wij laten hier een aantal punten volgen, zowel uit de tijd van voor als na haar huwelijk, waaruit blijkt dat menselijke verzoekingen en eigen pogingen om God te dienen, madame Guyon net zomin vreemd waren als ons.
- In haar prilste jeugd, en ook toen ze iets ouder werd, zelfs tot na haar huwelijk, heeft zij verschillende malen gepoogd om werkelijk godsdienstig te worden. Hoewel ze met ijver en goede bedoelingen begon, zakten toch elke keer weer haar godsdienstige gevoelens af.
- De dingen die haar van haar voornemen afhaalden, waren onder meer: moeilijkheden met eigen karakter, teleurstelling in zichzelf, de verleidingen om haar heen, teleurstellingen in mensen, onheuse behandeling door anderen, haar hoogmoed, ijdelheid en een verloving, die haar aandacht afleidde van God.
- Er was een tijd dat zij naar buiten toe de schijn ophield van godsdienstig te zijn, maar innerlijk volkomen onverschillig werd. Ze begon het minder nauw te nemen met de waarheid, besteedde veel tijd, zo wel overdag als ’s nachts, aan het lezen van romannetjes en bracht ook erg veel tijd voor de spiegel door.
- In haar betere ogenblikken beging zij de fout in eigen kracht te proberen om God te dienen. Zij had goede voornemens: bij haar eerste communie wilde ze zich eindelijk in alle ernst aan God geven. Ze deed eens een gelofte altijd te zullen leven voor het hoogste en Gods wil te zullen doen. Alles tevergeefs!
- Strubbelingen in de familie waren eens aanleiding om de boel overboord te gooien, met de opmerking: Het helpt toch allemaal niets. Ze was van mening dat de moeilijkheden die ze in haar godsdienstig leven ondervond, helemaal niet opwogen tegen de voordelen ervan!
- Een ontmoeting met iemand die als zendeling uitgezonden zou worden naar een heidens land, iemand die in bijzondere mate het gebedsleven kende en ook de gemeenschap met God beleefde, was er aanleiding toe dat zij zich erop toelegde om ook zo’n gebedsleven te ontwikkelen. Dit werd eveneens een fiasco.
- Wanneer zich de gelegenheid voordeed om met mensen die blijkbaar Christus kenden te spreken, greep zij die aan.
- Een dame, uit een ander land verbannen, kwam bij hen inwonen. Deze dame was een oprechte christin en haar gezicht straalde iets van de innerlijke blijdschap en een kennen van God uit. Madame Guyon deed toen haar best om ook van vrede en blijdschap te stralen!!
- Zij kocht enkele van de beste boeken op het gebied van het godsdienstig leven en las deze om te trachten daarin de oplossing te vinden. Ook schreef zij de naam van de Heiland in grote letters op een stuk papier en spelde dit ergens aan haar kleren vast om op deze wijze steeds aan Christus herinnerd te worden.
- Eens begon ze met een heel ernstige poging tot levensverbetering langs de weg van zelfonderzoek, waarbij zij zichzelf heel streng keurde. Elke week maakte ze een lijst van haar fouten en vergeleek dan van tijd tot tijd de lijsten om te zien in hoeverre ze vorderingen had gemaakt!
- Hoewel haar bekering, die plaats vond toen zij twintig was, heel echt was, heeft zij toch een tijd later, zoals de meeste mensen wel overkomt, een tijdelijke inzinking gehad, waarin de verlokkingen van het mondaine leven in Parijs invloed op haar hebben uitgeoefend. Haar berouw daarna was echter heel diep.
- Ondanks haar radicale overgave aan Christus en diepe ervaring van Zijn liefde en kracht, is de ervaring van Romeinen 7 haar een tijdlang niet bespaard gebleven. Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik. Gelukkig heeft zij later van blijvende overwinning kunnen getuigen.
Omstandigheden - Gods middel
Sprekend over de grote worsteling in het leven van madame Guyon, haar pogingen om God te vinden in de tijd voordat zij werkelijk tot wedergeboorte kwam, zegt Professor Upham van haar: Wanneer we deze ervaringen onder de loep nemen, ontdekken we dat al die verlangens, overtuiging van zonde en goede voornemens, die dikwijls aan de oppervlakte van het zielenleven blijven en de innerlijke diepten nauwelijks beroeren, bijkomstig waren en slechts een voorbereiding om te komen tot een echt godsdienstig leven. Met het eigenlijke leven zelf hadden ze niets van doen. De grote innerlijke Leraar, de Heilige Geest, had haar natuurlijke leven nog niet tot onderwerping gebracht en haar een nieuw leven in Christus gegeven.
Zelf zegt ze ervan, dat haar godsdienst voornamelijk schijn was en dat het eigen ik en niet de liefde tot God eraan ten grondslag lag.
God moest haar nog in die omstandigheden brengen, waarin het kruis diep in haar leven ingeplant kon worden en de kracht van het eigen ik verbroken..
Wanneer we naar onszelf kijken, kan het best eens zo lijken, dat de zaak hopeloos is en dat we het in het geestelijke leven nooit ver zullen brengen. We bezien de dingen dan echter wel van benedenuit! Gelukkig is er een andere kant!
Geven we ons leven werkelijk in Gods hand, dan weet Hij precies wat we nodig hebben en zal Hij de omstandigheden in ons leven zo besturen, dat wij het altaar, het kruis, werkelijk leren kennen en de weg vinden van het altaar naar de troon, in het allerheiligste.
Sprekend van de diepten waar ze doorheen ging zegt professor Upham ook van haar:
Daar zat zij dan. En zij voelde en wist, dat al haar aardse verwachtingen de bodem waren ingeslagen. Wat zij toen nog niet wist was dat God in Zijn voorzienigheid haar daar voor haar eigen bestwil had geplaatst, zoals Hij Jozef slaaf liet worden in Egypte! Later zag zij dat in.
God had haar geschapen voor Zichzelf. Hij had haar te zeer lief om toe te staan, dat zij al te lang in harmonie zou leven met een wereld wier ijdelheid en corruptheid Hij niet kon gedogen. Hij wist wat nodig was om Zijn eigen werk in haar te volbrengen; Hij wist onder welke omstandigheden het natuurlijke leven de overhand zou behouden en de ziel verloren gaan, maar ook onder welke omstandigheden Zijn genade in haar door zou kunnen werken en haar ziel gered worden.
De verhouding tussen onszelf en de omstandigheden waarin we leven, is altijd zodanig dat het bepa- lend is voor wat er van ons worden zal. Je kunt jezelf daar nooit van losmaken.
In het godsdienstige leven zijn we het product, niet alleen van de genade, maar ook van de omstandigheden - of beter gezegd: van de genade onder die bepaalde omstandigheden werkzaam. Dit werpt licht op de voorzienigheid van God.
Madame Guyon heeft later ook ingezien, dat het alles Gods genade was dat haar omstandigheden zo werden bestuurd.
Ze zegt in haar levensbeschrijving:
In al deze dingen dienen we de hand van God te zien en niet slechts de menselijke kant. Ik wil niet al te zeer de nadruk leggen op de fouten van hen, door wie God mij heeft laten kastijden ... Het is belangrijker om alles vanuit Gods kant te bezien. Hij, die deze dingen toeliet omdat zij verband hielden met mijn zaligheid en omdat Hij niet wilde dat ik verloren zou gaan. Zo groot was de kracht van mijn natuurlijke hoogmoed, dat niets anders dan een weg van lijden in staat was om mij te breken ...
Gij hebt deze dingen zo bestuurd, o mijn God, voor mijn heil: In Uw goedheid hebt Gij me gekastijd. Door het resultaat verlicht, heb ik later ingezien dat deze wegen van Uw voorzienigheid noodzakelijk waren om mij te doen sterven aan mijn hoogmoedige natuur. Van mijzelf bezat ik niet de kracht om het kwaad in mij uit te roeien. Het was Uw voorzienigheid, die het ten onder bracht.
Wedergeboorte
Madame Guyon moest leren uit het geloof te leven, in plaats van uit haar eigen werken. Ze moest dus bij het altaar van het kruis de rechtvaardigmaking leren verstaan - de enige basis waarop wij Gods zegen kunnen ontvangen.
Het is wonderlijk hoe God haar dit alles openbaarde - zij zat namelijk in de Rooms-katholieke kerk en had geen contact met protestanten!
Maar ook moest haar eigen kracht, haar zelfvertrouwen, haar hoogmoed, verbroken worden. Bij datzelfde altaar moest ze leren, dat zijzelf met Christus gekruisigd was en wat de uitwerking daarvan in de praktijk inhield.
Toen op twintigjarige leeftijd voor haar het licht doorbrak, was die doorbraak dan ook des te groter en kwam ze tot een volkomen nieuw leven van blijdschap en vrede (om dat vrij kort daarop tijdelijk weer te verliezen) .
Zo zegt zij bijvoorbeeld:
Deze liefde van God was zo sterk in mijn hart aanwezig, dat ik het erg moeilijk vond om aan iets anders te denken. Niets anders scheen mijn aandacht waard. Zo zeer was mijn ziel opgenomen in God, dat mijn ogen en oren zich leken te sluiten voor alle uiterlijke dingen om mijn ziel te concentreren op de invloed van die innerlijke aantrekkingskracht alleen.
Niets was voor mij gemakkelijker dan bidden ... De uren vlogen voorbij, alsof het minuten waren en ik kon zelfs haast niets anders doen dan bidden. Mijn liefde tot God was zó dat die geen onderbreking toeliet. Het was een gebed in blijdschap, waarin de beleving van God zo groot was, zo rein, zo onvermengd en ongestoord, dat ik zeggen kon me te bevinden in een toestand van vertrouwen en rust in Gods liefde, zonder dat daar enige intellectuele inspanning aan te pas kwam. Ik zag niets anders dan Christus alleen.
Zij leefde op een peil, ver boven dat van de gemiddelde christen. Het doen van de wil van God was haar spijs en drank. Zij scheen volkomen in God verzonken.
De Bastille
Maar pas in haar gevangenschap, onder andere in de Bastille, komt het allerduidelijkst uit hoezeer God haar alles geworden was en hoezeer zij Zijn wil liefhad.
Een korte beschrijving van de Bastille is onze inziens hier op zijn plaats:
De bouw ervan begon in 1370 en hij bestond uit grote, hoge torens, verbonden door dikke muren. Het geheel was omgeven door een diepe, wijde gracht. Aan de voet van alle torens waren kerkers. Elke toren, 80 voet boven de kerker, bestond uit vier verdiepingen. Boven de kerkers bevonden zich vier afdelingen, allen gevangeniscellen. De kerkers lagen onder de grond. In enkele ervan drong nog enig licht naar binnen, maar andere waren volkomen donker. In geen van alle was een kachel of een haard. Bovenaan waren de muren vier meter dik terwijl ze naar beneden toe dikker werden.
De deuren waren van eikenhout en dubbel, elk tien centimeter dik. Elk van de cellen was voorzien van één venster, met aan de buitenkant een traliewerk van ontzaglijke sterkte. Wanneer de gevangenen naar die verschrikkelijke plaatsen werden gebracht, werd hun alles ontnomen, behalve de meest noodzakelijke kleren. Deze stenen ruimten waren ‘s winters ontzettend koud en zomers, zonder ventilatie, leden de gevangenen danig onder de warmte. Elke gevangene die in de Bastille werd binnengebracht, werd gedwongen een eed af te leggen dat hij of zij nooit iets zou zeggen van wat zij daar gezien of gehoord hadden!
In de enkele gedenkschriften, die ontsnapt zijn aan de ontzettende stilte van de Bastille, is het aangrijpend om te lezen tot welke handelingen degenen die daar leden de toevlucht namen om enige afleiding te verkrijgen. De gevangene kijkt naar boven, maar ziet geen zon; hij hoort, of meent te horen, een stem van de straat in de verte, die hem herinnert aan een kind of een vriend. Eén schrijver zegt: ‘De geschiedenis van de Bastille is vol van pogingen spinnen te trainen door ze voedsel te verschaffen en afleiding te zoeken door het tellen van tegels op de vloer. Sommigen hebben hele dagen doorgebracht met het overgieten van water uit de ene kom in de andere ...
In verdrukking
Van haar ervaringen in de Bastille zegt Mme Guyon zelf weinig of niets. Ongeveer het enige wat we van haar weten is het volgende uit haar levensbeschrijving:
Terwijl ik in de Bastille was heb ik tot U gezegd: ‘0, mijn God, als het U behaagt mij tot een schouwspel te maken voor mensen en engelen - Uw heilige wil geschiede! Al wat ik vraag is dat Gij zult zijn met hen die U liefhebben en hen redden, zodat noch leven noch dood, noch overheden, noch machten, hen ooit mogen scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus. Wat mij betreft, wat hindert het wat de mensen van mij denken of wat zij mij laten lijden, aangezien zij me niet kunnen scheiden van de Heiland, Wiens Naam gegrift is op de bodem van mijn hart! Als ik alleen maar aangenomen mag worden door Hem, ben ik bereid te dragen, dat alle mensen mij zullen verachten en haten. Hun slagen zullen dat, wat in mij nog gebrekkig is, alleen maar zuiveren, zodat ik aan Hem, voor wie ik dagelijks sterf, zal mogen worden voorgesteld in vrede. Wanneer ik Zijn gunst zou moeten missen, zou ik ellendig zijn. 0, Heiland! ik geef mijzelf aan U ten offer. Reinig mij in Uw bloed, opdat ik door U mag worden aanvaard.
De waarde van iemands leven valt meestal het best af te meten aan zijn invloed op hen, met wie hij omgaat. We laten hier een citaat volgen uit een brief van het dienstmeisje van madame Guyon, dat tegelijk met haar gevangen werd gezet en wat duidelijk illustreert, welke invloed deze vrouw op haar heeft gehad. Tegelijk vinden we er een getuigenis in van iemand, die haar in heel haar dagelijkse leven heeft gekend. Het is wellicht goed erbij te zeggen dat dit meisje onmiddellijk vrij had kunnen komen, wanneer zij bereid geweest was een enkel woord ten nadele van haar mevrouw te zeggen. Ze verkoos met haar samen te lijden. Aanvankelijk zaten ze in één cel, later apart. Het meisje is daar gestorven!
Een brief uit een cel
Mijn zeer geliefde broer,
Ik weet niet, of ik ooit de troost zal kennen jou weer te zien. Graag zou ik je zien, meer nog ter wille van jou dan voor mijzelf. Dat wil zeggen, ik zou het graag willen, indien het de wil van God is, want ik heb geen verlangen en geen troost buiten Hem. Ik ben mij bewust, lieve broer, van de goede geneigdheid van je hart en weet heel goed dat je van me houdt. Nooit zal ik je bezorgdheid over mijn welzijn vergeten, toen wij op het punt stonden afscheid van elkaar te nemen. En hoe bezorgd was je ook niet, toen je zag dat ik de voordelen die de wereld te bieden heeft, vaarwel zei. God riep mij en ik moest gaan. Het was de wil van mijn hemelse Vader dat ik los zou komen van alles wat mij aan de aarde gebonden hield. Het was God die mij de kracht gaf om weerstand te bieden aan de smekingen in liefde van een broer. Wanneer jouw huis, lieve broer, gemaakt was van edelstenen en wanneer ik daar als een koningin behandeld en geëerd had kunnen worden, dan zou ik toch alles hebben verlaten om God die mij geroepen heeft te volgen, niet voor genoegens, maar om te lijden. Ik had te doen met innerlijke, zowel als uiterlijke kruisen, maar kalm en blij ben ik doorgegaan om God te volgen. Ik heb voor mijzelf gebeden dat ik het kruis trouw mocht blijven.
En nu, lieve broer, wanneer ik de tijd genomen had en geprobeerd had uitleg te geven en met je te redeneren, wat zou je wel gezegd hebben? Wat zou je gedaan hebben? Je zou gezegd hebben dat ik heel erg onverstandig, heel erg dom was. Met de beste bedoelingen van jouw kant, zou je een menigte bezwaren geopperd hebben en mijn grootste zegen in de weg hebben gestaan. Je zou in de weg hebben gestaan van wat ik niet anders kan zien dan als mijn grootste troost, ja, mijn grootste geluk, mijn liefste rustplaats, hetgeen is: in alle dingen Gods wil te doen.
Ik kan werkelijk zeggen, dat als ik in de wil van God sta en Zijn wil doe en eronder lijd, ik iets bezit dat mij versterkt, bezielt en bemoedigt - ik word gevoed met een spijze, die de wereld niet kan geven. En aan de andere kant, Gods wil niet te doen wanneer deze mij voorgelegd wordt, lijkt me erger dan de hel. Wanneer ik geweigerd had toen ik geroepen werd om mijn vrienden en tehuis te verlaten, om met madame Guyon mee te gaan, zou de genade Gods mij ontnomen zijn en aan een ander gegeven. En wat zou ik hebben kunnen doen na zulk een ontrouw, zulk een verlies? Ik zou nooit meer vrede en rust in mijn ziel hebben gekend, die alleen in God te vinden zijn.
Maar ik kan nu met je praten en redeneren, lieve broer, zonder vrees. Je argumenten en wensen kunnen nu weinig meer uitrichten dat een obstakel zou kunnen vormen tussen mij en het lijden, waartoe God me roept. Er is heel weinig gevaar, dat ik wegkom uit de gevangenis van Vincennes, waar ik twee keer opgesloten ben geweest. Of ik in dit leven ooit weer vrijgelaten zal worden, weet ik niet. Misschien zal ik geen andere troost kennen dan die welke ik in het lijden vind.
Ik mag geen schrijfmateriaal hebben en het is ook helemaal niet zo gemakkelijk om geschreven berichten in en uit mijn cel te krijgen. Onverwachts echter, wist ik enkele vellen papier te bemachtigen en door roet te gebruiken in plaats van inkt en een stokje in plaats van een pen, heb ik dit kunnen schrijven. Maar het is uiterst gevaarlijk en gewaagd. Ik hoop, dat je ontvangt wat ik schrijf en dat, met Gods zegen, het eens een middel zal zijn om je te troosten in mijn gevangenschap, want het schijnt mij toe, dat jij er honderd keer meer moeite mee en zorg over hebt dan ik. Er gaat geen dag voorbij, dat ik God niet dank dat Hij me hier heeft laten opsluiten. Ik kan het ogenblik niet vergeten, dat ik mijzelf op Zijn altaar heb gelegd om de Zijne te zijn in vreugde en smart en ik beschouw mijn gevangen zijn als een verblijdend bewijs, dat Hij het offer niet heeft geweigerd. Door mij voor Hem te laten lijden, heeft Hij mij een grote gunst bewezen.
Ik heb erg te doen met hen die ons gekweld en vervolgd hebben. Ik koester de hoop dat God eens de ogen zal openen van hen die oprecht zijn onder hen en die uit verkeerd inzicht onjuist hebben gehandeld.
Het is vooral mijn verlangen dat zij ertoe mogen komen het karakter van madame Guyon te begrijpen en appreciëren. ‘Een kostbare steen’ mag ik haar wel noemen, wiens glans niet is verduisterd, maar eerder is verfraaid door hun pogingen om hem dof te maken.
Aangezien ik nu twaalf jaar bij haar geweest ben, geloof ik haar karakter door en door te kennen. Het is een zegen haar persoonlijk te kennen en het is een eer in haar lijden te mogen delen. Daar ik voortdurend getuige geweest ben van haar toewijding, hoop ik iets van haar geest te hebben ingedronken. Het schijnt mij toe, dat ik op opmerkelijke wijze de Goddelijke natuur in haar gedemonstreerd heb gezien en waar ik Gods sporen en voetstappen ontdek, haast ik me om te volgen.
Wij zijn nu van elkaar gescheiden - ik ben in deze gevangenis alleen en zij op een andere plaats - maar wij zijn toch verenigd in de geest.
Verwonder je niet, lieve broer, dat ik niet in bijzonderheden treed. Is het niet genoeg te zeggen dat zij een instrument was in de hand van God om mij te brengen tot de kennis van Hemzelf - die God, die ik nu liefheb en die ik voor altijd zal liefhebben? Zij heeft mij de grote les geleerd van zelfverloochening, van sterven voor het natuurlijke leven en van alléén leven voor de wil van God. Nooit kan ik haar ijver vergeten, het geduld dat zij ten toon spreidde en de heilige liefde die haar bezielde om mijnentwil. Verbaas je dus niet dat ik van haar houd. Ja, ik heb haar lief, omdat zij de God liefheeft, die ik liefheb en het is met een liefde die echt, levend en daadwerkelijk is. Deze liefde bezit de macht om onze harten te verenigen op een manier die ik niet onder woorden kan brengen, maar het schijnt mij toe dat het een begin is van die gemeenschap die we in de hemel zullen kennen, waar de liefde van God ons allen zal verenigen in Hem.
Met deze openbaarmaking van mijn gevoelens, lieve broer, en in de hoop dat je nu rust zult vinden in de dingen die je tot hiertoe zorgen hebben gebaard, wens ik je adieu ...
Beheerst van omhoog
Uiteraard kunnen we in één hoofdstuk betrekkelijk weinig uit het leven van madame Guyon vertellen. De levensbeschrijving die we van haar hebben telt 500 bladzijden.
Bijzonder opvallend is in haar leven het verband tussen altaar en troon, kruis en koninkrijk, het absoluut los zijn van het aardse en het beheerst worden vanuit een andere wereld.
Misschien kunnen we hier nog door een opsomming aangeven hoe de geestelijke betekenis van elk van de voorwerpen in de tabernakel in haar leven duidelijk terug te vinden is.
De poort:
Na lang zoeken en tasten en na veel eigen pogingen om een weg te forceren, heeft zij op 20-jarige leeftijd de beslissende stap tot Christus gedaan.
Het altaar:
Niet alleen heeft zij de betekenis van vergeving en rechtvaardiging verstaan, maar ook heel duidelijk het: Met Christus ben ik gekruisigd ...
Het wasvat:
Opvallend is het hoe nauwlettend ze erop toezag om zich van alles te reinigen wat haar zou kunnen beletten om in Gods heiligdom in te gaan.
De kandelaar:
We staan steeds weer versteld wanneer we zien hoe God haar, te midden van de duisternis van de kerk van toen, de verlichting van Zijn Geest heeft geschonken.
De tafel:
Dat zij onder de ergste omstandigheden, zoals in de Bastille, blij kon zijn, was omdat Christus voor haar volkomen het levende brood was geworden.
Het gouden altaar:
Omdat zij zo vervuld was van de liefde van Christus, was haar leven een voortdurend gebed, een aanbidding van Zijn heerlijke persoon.
De troon:
Voor haar betekende het allerheiligste de diepste gemeenschap met haar Heer, maar tevens een absolute onderwerping aan Zijn wil als haar hoogste goed.
Ziedaar een leven dat inderdaad werd beheerst van omhoog.
Zij hield geen openbare samenkomsten en maakte vanzelfsprekend ook geen reclame, maar het valt heel sterk op hoe van alle kanten mensen naar haar toe stroomden om hulp, omdat zij Christus in haar zagen.
Spurgeon heeft eens gezegd dat als een vuurtoren brandt in een donkere nacht, het niet nodig is kanonnen af te vuren om de aandacht op het licht te vestigen!
Zo kwam madame Guyon, om een voorbeeld te noemen, in Grenoble, waar zij vrijwel niemand kende en na heel korte tijd was zij vrijwel ononderbroken bezig van ‘s morgens zes tot ‘s avonds acht om de toestromende mensen over Christus te spreken.
Haar boodschap was er een van de zuivere liefde; Johannes gebruikt de uitdrukking: ... volmaakt in de liefde. Zij sprak van die machtige, reinigende stroom van de liefde van God, die heel ons wezen als een machtig vuur doorloutert.
Voor studie
1. Lees nog eens aandachtig de brief van het dienstmeisje door en merk op hoe de nadruk valt op altaar en troon.
2. Lees: 2 Corinthiërs 11:23-12:10 en bestudeer daar Paulus’ houding onder de verdrukkingen die hij moet lijden.
3. Lees:
Romeinen 5:1-5
Jacobus 1:2-4
1 Petrus 1:6,7
1 Petrus 2:18-24
1 Petrus 3:16,17
1 Petrus 4:1,2,12-19 en overdenk, hoe onze houding dient te zijn onder het lijden dat door
anderen wordt veroorzaakt.
4. Lees:
Romeinen 5:5
1 Johannes 4:7-21 en overdenk de uitdrukking in vers 18 ...volmaakt in de liefde... eventueel in verband met 1 Corinthiërs 13.
HOOFDSTUK 16 - De gouden kandelaar
Na zo lang bij altaar en wasvat te hebben stilgestaan, richten we nu onze schreden naar het heiligdom.
Eindelijk is het grote moment aangebroken waarop we het gordijn voorzichtig een stukje opzij schuiven en eerbiedig de heilige plaats betreden ...
Al gauw worden we ons bewust hier een andere wereld te zijn binnengegaan. Bij het zachte schijnsel van de lampen op de zevenarmige kandelaar zien we de tafel der toonbroden, het gouden reukofferaltaar, de met goud beklede wanden en achterin het voorhangsel in de vier bekende kleuren, geborduurd met cherubim, het voorhangsel die de weg tot het allerheiligste, dat erachter ligt, verspert ...!
Voordat wij beginnen met de bespreking van de kandelaar is het wellicht niet ondienstig eerst stil te staan bij de betekenis van het heiligdom zelf en het verschil tussen de drie hoofdafdelingen van de tabernakel:
- De voorhof
- Het heiligdom
- Het allerheiligste
1. De voorhof
De twee voorwerpen in de voorhof: altaar en wasvat, dienen ons voor te bereiden op het ingaan tot God en hebben te maken met de zonde:
- altaar - vergeving, rechtvaardiging, enzovoort
- wasvat - praktische, dagelijkse reiniging
Dit is het fundament van ons geestelijk leven, waarop in het heilige verder gebouwd zal kunnen worden.
2. Het heiligdom
In de heilige plaats vinden we drie voorwerpen. Deze hebben echter niets te maken met de zonde - ze dienen voor de opbouw van het geestelijk leven; voor de groei.
- kandelaar - licht van de Geest
- tafel - geestelijk voedsel
- reukofferaltaar - gebed en aanbidding
In de voorhof hebben we de geboorte van het nieuwe leven in Christus.
In het heilige hebben we de groei - het opwassen in Christus in alle dingen
3. Het allerheiligste
In het allerheiligste staat maar één voorwerp: de ark van het verbond. Hier zijn we in de eigenlijke woonplaats van God, de troonzaal van God, waar we God Zelf ontmoeten en de volste gemeenschap met Hem kunnen kennen:
- De troon - directe gemeenschap met God.
Graag willen we nog iets verder ingaan op de betekenis van deze drie afdelingen, omdat de betekenis van elk voorwerp dat daarin staat alleen in dat licht verstaan kan worden.
4. De voorhof
Toen we de poort binnenkwamen en bij het altaar stonden, waren we geestelijk net geboren (wedergeboorte). Maar nu moet het pasgeboren kind ook groeien. Om te kunnen groeien, is het nodig dat:
- weggenomen wordt, wat de groei in de weg kan staan: de zonde.
- toegediend wordt, wat de groei kan bewerkstelligen: voeding
Het eerste geschiedt buiten, in de voorhof - het tweede binnen, in het heiligdom.
Schuldbewustzijn kan, evenals zonde in ons leven, onze geestelijke groei heel erg afremmen, zo niet volkomen stilzetten. De voorhof nu, met altaar en wasvat, is er om de hele zondekwestie in ons leven te regelen - de belemmering voor de groei weg te nemen.
- Het altaar. Hier ontvangen we de vergeving der zonden en rechtvaardiging. Hier ook wordt de oude mens, de bron van de zonde, voor Gods oog weggedaan.
- Het wasvat. Hier reinigt de zondaar, die vergeving en rechtvaardiging ontving, zich van stof en vuil, de zonde in de praktijk van het dagelijks leven, die ons aankleeft.
5. Het heiligdom
Is de zondekwestie eenmaal geregeld en we weten voor God gerechtvaardigd te staan, dan is de weg tot het heiligdom vrij.
In dat heiligdom vinden we precies datgene wat we nodig hebben voor de verdere ontwikkeling van ons geestelijk leven, voor onze geestelijke groei, en wel: kandelaar, tafel en gouden altaar. Deze zijn het waardoor het nieuwe leven wordt aangekweekt.
Op zijn allereenvoudigst kunnen we het zó voorstellen:
- De tafel - het Bijbellezen
- Het altaar - het gebedsleven
- De kandelaar - het licht van de Heilige Geest op die beide
In de voorhof wordt, om een voorbeeld te gebruiken, het terrein ontbost, opgeruimd, wordt de grond uitgegraven - allemaal negatief werk(!) - en een fundament gelegd.
In het heilige wordt op het gelegde fundament verder gebouwd aan het huis van ons geestelijk leven. En dit is allemaal positief!
6. Het allerheiligste
Dit is de eigenlijke woonplaats van God, de plaats van Zijn troon en de plaats waar we de volst mogelijke gemeenschap met Hem kunnen beleven, gemeenschap in de Geest.
Om tot die volst mogelijke gemeenschap te komen, is het vanzelfsprekend dat de zondekwestie grondig geregeld wordt. Maar er is meer nodig. Om te komen tot deze gemeenschap is het ook noodzakelijk geestelijk te groeien en daartoe hebben we nodig: licht van de Heilige Geest (kandelaar), geestelijk voedsel (tafel der toonbroden) en een gebedsleven (gouden altaar).
Een kleine baby is een kind van de ouders, het wordt door de ouders verzorgd. Het leert ook al heel gauw, bijvoorbeeld door huilen, zijn wensen kenbaar te maken. Maar toch is er nog geen sprake van gemeenschap met de ouders.
Zo is het ook in het geestelijk leven. We worden kind van God, we worden door de Heer bewaard en beschermd, we kunnen door het gebed onze wensen bij Hem kenbaar maken, maar alleen door reiniging (voorhof) aan de ene kant en geestelijke groei (heiligdom) aan de andere kant, kunnen we komen tot de diepere, innerlijke gemeenschap met God in het allerheiligste.
Blijven steken
Een zeer hoog percentage van de mensen in onze tegenwoordige ‘christenheid’ is nog nooit de poort binnengegaan. Maar onder hen die wel zijn binnengegaan, is het ontstellend te ontdekken hoevelen in de eerste stadia van de geestelijke groei bleven en blijven steken. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen, waarvan we er hier enkele willen noemen:
- Niets begrepen van de poort
- Niets begrepen van het altaar
- Niets begrepen van het wasvat
- Niets begrepen van het heilige
1. Niets begrepen van de poort
Talrijk zijn de mensen die echt wel een geloof in Christus bezitten, maar niet begrijpen dat christen worden een ingaan door de poort betekent, een overgaan: ...uit de dood in het leven ... Johannes 5:24, uit satans macht in die van God, Colossenzen 1:13.
Deze mensen hebben maar een heel vaag begrip van binnen of buiten zijn. Ze denken dat zolang ze zich echt gelovig voelen, het wel in orde is, maar er hoeft maar het minste of geringste te gebeuren en ze zijn alles kwijt. Als je ze vraagt, of ze zich kind van God weten, antwoorden ze: Ik zondig nog zo vaak! En, omdat ze de voorhof niet kennen, is er van een kennen van de gemeenschap met God in het allerheiligste natuurlijk helemaal geen sprake.
2. Niets begrepen van het altaar
Er zijn ook tamelijk veel mensen die wel min of meer de zekerheid hebben van het kindschap Gods, maar die altijd in een cirkel ronddraaien met hun zonden als middelpunt. Ze leven altijd onder een diep schuldgevoel ...
Deze mensen zijn de poort binnengekomen, zijn ook even bij het altaar geweest, maar hebben de betekenis van de rechtvaardiging nooit begrepen en zijn, zonder een fundament onder de voeten te hebben, doorgegaan naar het wasvat. Bij het wasvat zijn ze alsmaar bezig te proberen, hun geweten te verlichten door zich van de zonde schoon te wassen. Ze hebben nooit begrepen, dat dit alleen kan bij het altaar. En zo komen ze nooit verder tot een volle gemeenschap met God.
3. Niets begrepen van het wasvat
Er zijn mensen die door de poort zijn binnengekomen, iets van het altaar hebben begrepen en ook wel een verlangen hebben om door te gaan, het heiligdom in, om de gemeenschap met God te leren kennen, maar dat laatste wil maar niet lukken. De moeilijkheid is dat ze wel weten dat hun zonden vergeven zijn, dat zij voor het oog van God bij het altaar gerechtvaardigd zijn, maar zij zien niet in dat het wasvat in hun leven evenzeer nodig is.
Misschien hebben ze wel een enkele ‘grote’ zonde afgewassen, maar er zijn alle mogelijke ‘kleine’ zonden, karakterfouten bijvoorbeeld waarmee men het niet zo nauw neemt of die men niet eens in zichzelf ziet. Ze leren Gods gemeenschap niet kennen.
4. Niets begrepen van het heilige
In bepaalde kringen treft men een type mensen aan, dat de houding aanneemt van: Ik ben door de poort ingegaan, ik ben bij het altaar gekomen, ik weet me nu een kind van God er kan me niks meer gebeuren! Dat zijn de mensen, die nooit werkelijk ingezien hebben, dat er een leven is in het heiligdom en dat we daartoe verlost zijn. Uiteindelijk in de hemel te komen is het enige wat ze belang inboezemt of, misschien juister gezegd: de hel te ontlopen!
Hebben ze wel iets gezien van het leven in het heiligdom, dan zijn ze toch te lui of te belabberd om naar binnen te gaan.
De weg tot het allerheiligste in Colossenzen 3
Ons onderwerp is: gemeenschap met God. God is Geest en daarom is het alleen dán mogelijk deze gemeenschap waarachtig te kennen, wanneer onze geest door wedergeboorte is vernieuwd en door de Heilige Geest in verbinding gebracht met de geestelijke wereld.
Colossenzen 3 toont ons de weg tot het allerheiligste via de voorhof en het heiligdom:
Het begint met een blik in het allerheiligste ...
Colossenzen 3:1a ... zoekt de dingen, die boven zijn, ...
Om ons een blik te gunnen op de troon daarbinnen:
Colossenzen 3:1b ... waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods.
Dan wordt ons in Colossenzen 1:13 en 14 de weg naar dat allerheiligste toe getoond, via voorhof en heilige plaats:
Deze mensen zijn door de poort gegaan - het machtsgebied van de vijand uit en het machtsgebied van God in. Ze hebben toen ook meteen het altaar gezien.
Poort:
Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk ... Colossenzen 1:13
Altaar:
... in wie wij de verlossing hebben, de vergeving ... Colossenzen 1:14
Het altaar
Paulus laat ons zien dat het altaar meer betekent dan alleen de verlossing en de vergeving in:
Colossenzen 3:3 Want gij zijt gestorven ...
Colossenzen 3:9,10 ... daar gij de oude mens met zijn praktijken afgelegd en de nieuwe aangedaan hebt ...
Het wasvat
Het wasvat wordt ons getoond in:
Colossenzen 3:8 ... thans moet ook gij dit alles wegdoen ...
Twee keer wordt er hier een lijst gegeven van dingen, die uit het leven weggedaan moeten worden. We moeten zeer beslist, in de kracht van de Heilige Geest, onszelf reinigen van al die dingen die worden genoemd.
Het heiligdom
We zien ten slotte het heiligdom in:
Colossenzen 3:12 Doet dan aan ... innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid ..
Door het water van het wasvat moeten we ons van de dingen van het oude leven die ons aankleven, reinigen. Dat is de negatieve kant. De oude, vuile kleren moeten uit opdat de nieuwe, schone, aangetrokken kunnen worden. In het heiligdom - bij het licht van de kandelaar en bij tafel en altaar - leren we het nieuwe leven kennen en gaat onze geest open voor de geestelijke wereld, zodat wij dan in kunnen gaan in het allerheiligste.
De kandelaar
Nu komen we tot de kandelaar zelf, die tot taak heeft het heilige te verlichten. Er zijn veel bijzonderheden aan die kandelaar, waar we nu niet op in willen gaan:
- materiaal (louter goud)
- vormgeving (zevenarmig)
- vervaardiging (gedreven werk)
- versieringen (bloemkelken, knoppen en bloesems), enzovoort.
We willen ons hier nu alleen bezig houden met de betekenis van het licht in het heiligdom, hetgeen spreekt van de innerlijke verlichting door Gods Geest.
Laten we de betekenis verduidelijken door een vergelijking van drie soorten christenen die alle drie, meer of minder, de voorhof begrijpen, maar slechts één begrijpt het heiligdom.
1. Er zijn christenen die werkelijk de poort zijn binnengegaan, iets van het altaar van het kruis hebben verstaan en misschien ook wel van het wasvat. Ze weten zich in vele gevallen ook wel positief het eigendom van Christus. Maar hoe staat het verder met hun geestelijk leven?
Je merkt heel gauw, dat het geloof voor hen in de praktijk niet veel meer is dan een belang, naast vele andere. Ze nemen hun godsdienstige plichten waar, zoals dat heet, maar grote belangstelling hebben ze er niet voor. Ze hebben een sleurgodsdienst!
Toen ze op catechisatie gingen, hebben ze de dingen mechanisch geleerd (of soms helemaal niet?). Bepaalde gedeelten van de Bijbel kennen ze wel, maar ze doen weinig moeite om er verder in te studeren. Als ze bidden, staan hun eigen belangen helemaal in het middelpunt. Aan anderen denken ze weinig. Voor geestelijk werk hebben ze weinig tijd en ze laten dat ook liever over aan de ‘meer bevoegden’ !!!
2. Er zijn anderen, die wel belangstelling hebben voor het geestelijk leven, voor de Bijbel en voor geestelijk werk. Op het eerste gezicht zou je zeggen, dat het de allerbeste christenen moeten zijn: ze zijn enthousiast, ze doen veel en gaan er ook helemaal in op en toch ... en toch ... nee, op hun leven valt niets aan te merken - hun daden zijn wel in overeenstemming met hun woorden, en toch ...
We merken dit: als ze praten over het geestelijk leven – wat ze erg graag doen - ligt alles op een bepaald uiterlijk vlak. In de loop der jaren leren ze veel, maar er komt geen echte, innerlijke verdieping - als je met ze spreekt over het innerlijk leven, merk je aan hun antwoorden dat ze je niet kunnen volgen. De kwestie is, dat ze alles met hun verstand of hun gevoel verwerken - ze zijn buiten, in de voorhof gebleven en zien alles in het natuurlijke licht van de zon, maar zijn nooit ingegaan in het heiligdom, waar de Heilige Geest hen innerlijk verlicht.
3. Er is een derde groep. Evenals de tweede groep zijn ze blij in hun geloof en in de dienst van Christus heel actief. Maar er gaat meer van hen uit! Je wordt je onmiddellijk bewust, dat ze een andere wereld hebben gezien. Ze praten niet na wat ze van anderen hebben gehoord of in een boek hebben gelezen ... nee, aan alles merk je dat ze door Gods Geest Zelf worden geleerd. Bij hen is er ook niets statisch. Er is een voortdurende innerlijke groei en ontwikkeling. Ze zien steeds nieuwe perspectieven in de wereld van de geest. Wanneer we de vorige twee groepen zouden vergelijken met een gracht vol stilstaand water, dan zouden we de laatste groep willen zien als een stromende rivier ...
Dit zijn de mensen die van altaar en wasvat doorgegaan zijn, het heiligdom in, en leven bij het licht van Gods kandelaar. Steeds hebben ze iets te vertellen, fris uit het heiligdom van God. Zij kennen het innerlijke licht van de Geest.
De innerlijke verlichting van de Heilige Geest
De innerlijke verlichting van de Heilige Geest is een machtig onderwerp waar we veel te weinig over horen. Maar om dit gedeelte van de cursus niet te lang te maken, zullen we er ook
hier kort over moeten zijn. We zullen een aantal teksten geven met erg weinig toelichting. Laten we er niet te vlug overheen lezen, maar deze teksten die te maken hebben met de kandelaar, ook bij het licht van de kandelaar lezen!
Heel het Nieuwe Testament maakt duidelijk dat er dingen zijn die onmogelijk door het natuurlijke, menselijke verstand kunnen worden begrepen. We denken aan Jezus’ woorden in: Mattheüs 11:25 Ik dank U, Vader ... dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard.
Tegen de discipelen, die al jaren met Hem opgetrokken hadden, zei Jezus in:
Johannes 16:12 Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen …
Maar dan laat Jezus er dadelijk op volgen:
Johannes 16:13 ... doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; ...
Johannes 16:14 Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen.
Johannes 14:21 ... Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren.
Johannes 14:26 ... de Trooster, de Heilige Geest ... zal u alles leren ...
Het hele geheim van Paulus’ dienst was dit:
Galaten 1:12 ... het evangelie ... ik heb het ... niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus.
Galaten 1:15 Maar toen het Hem, ... behaagd had, zijn Zoon in mij te openbaren, ...
Wanneer we een paard een prachtig schilderij voorhouden, zal dat kunstproduct op het dier geen indruk maken - dit schilderij is een product van de menselijke geest en er is ook een menselijke geest nodig om het te waarderen.
Zo ook in het Goddelijke. Dat wat uit de Geest van God is kan alleen worden verstaan door hen, die de Geest van God bezitten. Zie:
1 Corinthiërs 2:9-14 Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben. Want óns heeft God het geopenbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods. Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods. Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God ... geschonken is. ... Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is.
Voor de Efeziërs bidt Paulus in:
Efeziërs 1:17 ... opdat ... de Vader der heerlijkheid u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen: verlichte ogen [uws] harten …
Om misverstand te voorkomen
Laten we hier even oppassen. Het is niet zo, dat we op zekere dag de poort binnengaan, enige dagen later bij het altaar komen, nog enige dagen (of weken) later het wasvat bereiken, om dan na weken of maanden het heiligdom te kunnen ingaan!
Goddank nee! Op de dag van onze bekering, als we de poort binnen komen, kunnen we al iets van het altaar verstaan, aan het wasvat ons reinigen van het vuil dat ons aankleeft en het heiligdom ingaan, om ons bij het licht van de kandelaar te voeden met het levende brood en aan het gouden altaar onze dank, hoe stamelend ook nog, te offeren aan God.
Maar we zullen dit alles niet bewust zo verwerken!
Niemand zal op de dag van zijn bekering zeggen: En nu ben ik vandaag de poort doorgegaan, ik heb mijn zonden aan de voet van het kruis neergelegd, ik heb het vuil van mij afgewassen en nu voed ik me bij het licht van de Heilige Geest met het brood des levens en aanbid ik God in Geest en in waarheid!!!
Net zo min als een pasgeboren kind weet dat het een hoofd, een romp, twee armen en twee benen heeft, zal de pasbekeerde zich bewust zijn, wat er allemaal met hem gebeurt. En gelukkig is dat ook niet nodig.
Misschien zal de jongbekeerde zich er dagenlang in verblijden, dat hij zeggen kan: Ik zie een poort wijd open staan. Mogelijk zal hij iets zien van de betekenis van het altaar, het kruis, maar het zal nog lang duren, voordat hij de vollere betekenis ervan begrijpt. In een later stadium zal hij zijn aandacht misschien wat meer gaan concentreren op de noodzaak om aan het wasvat het vuil van zich af te spoelen. En er gaat zeker een vrij lange tijd voorbij, voordat hij zich bewust wordt: nu ben ik bezig om mij bij de innerlijke verlichting van Gods Geest te voeden aan Gods tafel en Hem te aanbidden!
De volgorde toch principieel
In de praktijk zal de volgorde van bewustwording voor allen niet precies gelijk zijn. Toch is de volgorde in de tabernakel van principieel belang. We kunnen die volgorde onmogelijk veranderen, zonder het geheel hopeloos in de war te sturen. En wanneer iemand een schakel overslaat, zal er iets scheef groeien en dit zal pas goed komen wanneer de ontbrekende schakel weer op zijn plaats er tussen komt.
Stel je voor dat we in de voorhof het wasvat vóór het altaar plaatsen! Daarmee zouden we het evangelie hopeloos verkrachten.
Stel je voor dat we tafel en wasvat verwisselden! Dat zou betekenen dat je maar rustig Gods Woord kon gaan lezen en je met Christus voeden, zonder je eerst te reinigen van de bewuste zonden in je leven!
Stel je voor, dat we tafel en gouden altaar zouden verwisselen! Dat zou betekenen, dat je God in Geest en in waarheid zou kunnen aanbidden zonder je eerst gevoed te hebben met het levende brood!
En zo kunnen we doorgaan. Nee, de volgorde van de verschillende voorwerpen is door God Zelf aangegeven en kan beslist niet worden veranderd.
En zo zal de jongbekeerde ook altijd eerst het meer uiterlijke zien, Christus‘ werk voor ons aan het kruis en de reiniging van het praktische leven (altaar en wasvat), voordat men zich gaat bezighouden met Zijn diepere werk in ons: de innerlijke verlichting van Zijn Heilige Geest (de kandelaar), die ons voorbereidt om te komen tot het diepere leven van gemeenschap met God in de Geest.
Het is een vast principe dat, alleen wanneer we de poort binnen gekomen zijn en bij altaar en wasvat het duister van de zonde is weggedaan, het licht van Gods kandelaar ongehinderd in ons hart zal kunnen schijnen.
Beheerst van omhoog
De uitdrukking: Het Koninkrijk der hemelen zouden we ook kunnen vertalen als:
- de regering van boven, of
- de beheersing van omhoog
Om beheerst te worden van omhoog is het ook nodig om iets te zien van die andere wereld boven en dit kan alleen door de verlichting van de Heilige Geest.
Die andere wereld, die wereld boven, is de wereld waarvan het allerheiligste ons spreekt en waar God woont - God, die Geest is.
Alleen in die mate dat onze menselijke geest, in de wedergeboorte vernieuwd, in het heiligdom open gaat voor de geestelijke wereld, kunnen we met God die Geest is, waarachtig gemeenschap hebben.
De nood van zovelen in deze tijd is, dat zij zoveel ‘weten’, maar zo heel bitter weinig ‘zien’ van de geestelijke wereld. Het hele geloofsleven is voor hen een verstands- of een gevoelskwestie, maar van een innerlijke verlichting door de Geest van God weten ze praktisch niets.
Het allerergste is echter, wanneer ze denken dit laatste wel te bezitten. Er zijn christenen, die er altijd de mond vol van hebben, dat de Heilige Geest hen heeft ‘geleid’ of hun iets heeft ‘geopenbaard’. Maar wie een weinig inzicht heeft in deze dingen, bemerkt direct dat dit allemaal loos gepraat is.
Verreweg het grootste deel van ons hedendaagse christendom, zelfs op zijn best, leeft ver beneden dit niveau van ‘de Geest’ en heeft er zelfs geen besef van, dat er een andere wereld is, die voor hen open zou kunnen gaan ...
In het heiligdom valt het licht van de kandelaar op de tafel en op het gouden altaar. Branden de lampen echter slechts zwak, dan zullen we tafel en reukofferaltaar alleen maar vaag kunnen onderscheiden.
Hebben we dat allemaal al niet eens beleefd dat het innerlijk licht van Gods Geest in ons hart zó zwak brandde, dat Bijbellezen en gebed ons bijna niets meer zeiden en haast een dode vorm voor ons werden?!
Branden de lampen daarentegen helder, hoe leeft voor ons dan het Woord en wat een grote waarde krijgt het gebed dan voor ons!
En dat is Gods bedoeling! Hij wil het en heeft het ook mogelijk gemaakt voor jou en voor mij, dat Zijn Goddelijk licht hee1 ons innerlijk wezen zal bestralen
Willen wij dan van onze kant ook de moeite nemen om in heilige eerbied in te gaan in Zijn heiligdom om in Zijn licht, door Zijn Woord en in het gebed, te komen tot de ware innerlijke gemeenschap met Hem in de Heilige Geest?!
Voor studie
1. Lees, in verband met geestelijke groei, de volgende teksten:
Handelingen 20:32
Romeinen 16:25
2 Corinthiërs 7:1
Galaten 4:19
Efeze 2:20-22
Efeze 4:10-16
2 Thessalonicenzen 1:3
Hebreeën 6:1.
2. Lees, in verband met het blijven steken in de groei, de volgende teksten:
1 Corinthiërs 3:1-4
Galaten 1:6
Galaten 3:1
Hebreeën 5:11-14
3. Lees de volgende teksten in het boek der Psalmen over licht:
Psalm 36:10
Psalm 43:3
Psalm 56:14
Psalm 89:16
Psalm 112:4
HOOFDSTUK 17 - De tafel der toonbroden
We hebben in het heiligdom stilgestaan bij de kandelaar - we komen nu bij de tafel der toonbroden.
Zoals reeds meermalen gezegd zijn er drie voorwerpen in de heilige plaats:
De kandelaar - licht
De tafel - voeding
Het altaar - gebed
Deze drie horen onafscheidelijk bij elkaar. Wanneer we één van de drie missen, gaat het onherroepelijk verkeerd in ons geestelijk leven.
Evenmin we in de voorhof iets kunnen overslaan – noch poort, noch altaar, noch wasvat – net zo min kunnen we iets uit het heiligdom missen wanneer we een krachtig en gezond geestelijk leven willen hebben en door willen gaan tot de volle gemeenschap met God bij de troon in het allerheiligste.
In de voorhof ontvangen we de reiniging van onze zonden en worden we op het goede fundament geplaatst in Christus.
In het heilige ontvangen we dat, wat nodig is voor onze geestelijke groei en om door te gaan Christus beter te leren kennen.
Dikwijls ontmoeten we christenen, echt positief gelovige mensen, die door de poort naar binnen zijn gegaan, bij het altaar gerechtvaardigd zijn en die zich ook bij het wasvat reinigen van bewuste zonden in hun leven ... en toch krijg je sterk het gevoel dat er iets in hun leven ontbreekt.
Wat we aan hen missen is nu net precies datgene wat er in het heiligdom te vinden is:
het innerlijk licht van de Heilige Geest - de kandelaar
de volheid in Christus als brood des levens - de tafel
een waarachtige en spontane aanbidding - het reukofferaltaar
Dikwijls zijn deze mensen heel actief in godsdienstig werk! Dat hebben we de vorige maal al gezien. Ze werken hard, organiseren en doen hun best om de uitbreiding van Gods Koninkrijk te bevorderen. Het opvallende is echter dat niet de Persoon van Christus Zelf in het middelpunt staat en onderwerp van gesprek is, maar eenzijdig de nood van de mensen en de grootte van de taak die nog volbracht moet worden. Het is maar al te goed mogelijk om erg druk te zijn met godsdienstige activiteiten, zonder vol te zijn van de Persoon van Jezus Christus als het brood des levens.
Het is niet mogelijk om werkelijk vol te zijn van Christus zonder tegelijk een hart te hebben voor Zijn zaak; heel veel te doen voor anderen.
Afbraak en opbouw
In de voorhof zien we de reiniging van onze zonden bij altaar en wasvat - daar wordt het oude leven dood gerekend en ook praktisch ter dood gebracht.
In het heilige wordt aan de tafel, door het levende brood, geestelijk voedsel, nieuw leven aangekweekt, versterkt en tot volheid gebracht.
Elke christen weet dat hij geestelijk voedsel nodig heeft en toch krijgt men sterk de indruk dat de meesten lang niet doordrongen zijn van de grote betekenis ervan.
Voedsel is in het geestelijke leven, net als in het natuurlijke, de eerste levensbehoefte.
Als levensbehoeften worden vaak genoemd: voeding, kleding en woning. Maar voeding zal altijd voorop staan, als eerste in rangorde.
Zullen we ons ter verduidelijking eens wenden tot de medische wereld?
- In de voorhof komen we onder het operatiemes.
- In het heilige krijgen we versterkende middelen.
Er zijn twee kanten aan het geestelijk leven die noodzakelijk zijn:
- dood en opstanding
- afbraak en opbouw
- ontlediging en vervulling
- operatiemes en versterkende middelen
Kortom, het wegdoen van het oude leven en het aankweken van het nieuwe.
Tussen deze beide kanten moet ook het juiste evenwicht worden bewaard maar, ... zoals in vrijwel alle dingen, zijn we ook hier geneigd in uitersten te vervallen.
Wanneer iemand een kankergezwel heeft waar het mes aan te pas moet komen, zal er heel weinig te bereiken zijn alleen door het toedienen van versterkende middelen. Maar omgekeerd, wanneer we voortdurend doorgaan om het mes te gebruiken en we niet genoeg versterkende middelen toedienen, gaat de patiënt ook dood!
Noodzaak van evenwicht
Zo zijn er geestelijke bewegingen die heel goed begonnen zijn, maar die doodbloeden omdat men altijd met het mes aan de gang is, altijd eenzijdig de nadruk legt op het belijden van zonden, altijd bezig is belemmeringen weg te nemen - terwijl bij dit alles veel te weinig geestelijk voedsel verstrekt. Het ontbreekt er aan een allesbeheersende visie op de heerlijkheid van onze Here Jezus Christus.
Maar niet minder waar is het dat andere bewegingen een vroegtijdige dood sterven omdat men er alleen objectief op de Persoon van Christus wijst, zonder de nadruk te leggen op de noodzakelijkheid van een radicale toepassing van het kruis in het leven, een geheiligde levenswandel.
In dit alles vinden we de verklaring van de vraag waarom juist zoveel ernstige christenen altijd maar weer diep in de put zitten; hun ernst drijft hen ertoe om de oorzaak van het gemis aan blijdschap te zoeken in de aanwezigheid van een of andere zonde in hun leven. Ze zijn steeds bezig met het mes.
Tegelijk vinden we hier de verklaring van het feit, waarom sommigen die het helemaal niet zo nauw nemen, toch wel die blijdschap van het geloof schijnen te kennen. Let wel: ‘schijnen’ te kennen! Ze leven heel oppervlakkig, onbewust van de diepten van de zonde die nog in hen is.
Het ongeluk is dat beide kanten precies de boodschap aanvaarden die voor de ander bedoeld is! Degene die werkelijk nodig heeft eens zijn zonden te zien en het mes toe te passen, doet zich tegoed aan versterkende middelen, terwijl degene die juist de versterkende middelen nodig heeft, altijd maar bezig is met dat mes te hanteren.
We gaan ons nu echter niet bezig houden met het mes, maar met de versterkende middelen, met onze geestelijke voeding aan de gouden tafel in het heiligdom.
Belang van geestelijk voedsel
Het belang van voeding blijkt uit de grote plaats die de Bijbel eraan geeft. In Genesis zien we hoe Abram na het bereiken van Kanaän een hongersnood meemaakt. De geschiedenis van Jozef draait ook voor een groot deel om zo’n hongersnood.
Kijk nu ook eens in Israëls geschiedenis:
In Exodus 3 beschrijft God aan Mozes het land Kanaän als een land, vloeiende van melk en honing.
In Exodus 9 en verder worden bij de Egyptenaren de bronnen van bestaan van de Egyptenaren aangetast.
In Exodus 12, bij het paaslam, komt het onderwerp voeding weer sterk op de voorgrond.
In Exodus 12 wordt ook de nadruk gelegd op de mondvoorraad, die Israël mee moest nemen.
In Exodus 13 spreekt God (wat een moment!) over het feest der ongezuurde broden.
In Exodus 16 raakt de meegenomen mondvoorraad op en geeft God Zijn volk het manna.
In Exodus 29 zien we hoe de priesters bij hun wijding een deel van de offers eten.
In Leviticus 2 en verder zien we ook hoe de priesters een deel van de offers nuttigen.
In Leviticus 11 zien we welke dieren Israël wel en welke niet voor voedsel mocht gebruiken.
En zo zouden we kunnen doorgaan. Wanneer we een studie zouden maken van wat het Oude Testament over dit onderwerp ‘voeding’ zegt - en dan gezien in de geestelijke betekenis voor ons - dan zouden we daar alleen al een studie aan kunnen wijden!
Maar niet alleen in het Oude Testament, ook in het Nieuwe Testament vinden we er genoeg over. We denken bijvoorbeeld aan Johannes 6.
Werking van geestelijk voedsel
Het grote belang van geestelijk voedsel blijkt direct uit het volgende voorbeeld:
We hebben allemaal dikwijls beleefd hoe, na het lezen van een boek, dagenlang verschillende figuren uit dat boek op de meest onverwachte momenten weer door onze gedachten flitsten. We proberen om niet aan die figuren te denken, maar we kunnen het eenvoudig niet helpen. We hebben, indirect, door het lezen van dat boek onze gedachten in een bepaalde richting gestuwd. We hebben ons gedachteleven met dit boek gevoed; het resultaat ...
En zo zijn er films, toneelstukken, tv programma’s enzovoort die een soortgelijke uitwerking op ons hebben.
De manier waarop en hetgeen waarmee we ons gedachteleven voeden, is van het allergrootste belang voor ons geestelijk leven.
Hoeveel christenen zijn er niet, die meer tijd besteden aan de krant dan aan de Bijbel?! En dan verbaast men zich nog over het feit, dat het geestelijk leven kwijnt!
Het is absoluut niet overdreven wanneer we zeggen dat heel ons geestelijk leven staat of valt met datgene, waarmee we onze geest voeden. Net als op elk ander terrein geldt ook hier:
Galaten 6:7,8 ... wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. Want wie op de akker van zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie op (de akker van) de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten.
Wat we in ons gedachteleven zaaien, oogsten we in ons geestelijk leven. We kunnen niet genoeg de nadruk leggen op het belang van goede, geestelijke voeding.
Voeding en blijdschap
Terwijl de meeste christenen direct toe zullen geven dat geestelijk voedsel van groot belang is, schijnen verreweg de meesten toch niet werkelijk het verband te zien tussen dit en hun praktische leven. Zo zijn er bijvoorbeeld velen die God bidden om blijdschap. Ze kunnen maar niet begrijpen waarom hun gebed niet verhoord wordt. Het is zelfs vaak zo dat hoe meer ze om blijdschap bidden, des te ongelukkiger ze worden!
Het lijkt ook vreemd, nietwaar?
Wat zouden we denken van iemand - en we hebben dit beeld al eerder gebruikt - die het vertikte om te eten en dan, als hij lichamelijk slap en beroerd werd, God ging bidden om kracht voor zijn werk?! God is zeer zeker machtig om het te doen - maar Hij doet het niet! God heeft ons Zijn wetten gegeven - in dit geval de wet van de voeding - en we moeten Zijn wetten gehoorzamen. Doen we dat niet, dan laat Hij ons zonder meer doodgaan.
Het gebed opent inderdaad wondermooie mogelijkheden - mogelijkheden die op geen andere wijze bereikt kunnen worden ... Maar het gebed is ons niet gegeven om iets tot stand te brengen dat bereikt zou kunnen worden door wetten te gehoorzamen!
We noemden blijdschap. God heeft het verkrijgen hiervan afhankelijk gesteld van het gehoorzamen aan bepaalde wetten. Blijdschap is het gevolg van een gezond en krachtig geestelijk leven en komt niet zo maar uit de hemel vallen! Zo’n gezond en krachtig geestelijk leven is het gevolg van goede geestelijke voeding.
Het gevaar van surrogaten
Behalve aan geestelijk niet of te weinig eten, is de oorzaak van veel zwakte en gemis aan blijdschap te wijten aan het eten van surrogaat.
Er is een bepaalde categorie christenen die lijdt aan geestelijke snoeplust. Ze gaan overal naar toe waar ze denken maar iets te kunnen vinden dat hun snoeplust bevredigt. Ze horen graag een mooie preek, ze gaan naar geestelijke conferenties, enzovoort. Maar het is ze er helemaal niet om te doen daardoor in de praktijk van het leven meer van de geest van Christus te openbaren.
2 Timotheüs 4:3,4 Want er komt een tijd, dat (de mensen) de gezonde leer niet (meer) zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich (tal van) leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren.
Zo zijn er mensen die geen sneetje brood lusten, of het moet dik gesmeerd en goed belegd zijn. Of men lust alleen maar taartjes. Velen zijn ook professionele fijnproevers geworden die alles proeven en niets eten.
Een andere vorm van zich voeden met surrogaat is: het meer opgaan in het werk van de Heer dan in de Heer Zelf. Vooral onder actieve mensen komt dit zeer veel voor.
We hebben een man gekend, een zeer positief christen, diaken in de kerk. Hij onderscheidde zich door zijn grote activiteit, onder andere in het jeugdwerk en in het verenigingswerk, waar hij helemaal in opging. Nu gebeurde het dat God hem plotseling dit hele werk ontnam - dat bracht de grootste crisis in zijn leven teweeg. Twee jaar lang was hij er hopeloos ongelukkig door. Maar in die twee jaar ontdekte hij dat niet Christus, maar dit werk nummer één in zijn leven was geweest! Na die tijd werd alles anders - hij kreeg opnieuw werk voor de Heer, misschien nog wel meer dan voorheen, maar nu was dit werk niet langer een afgod.
Geen tijd?
Een van de grootste moeilijkheden in het geestelijk leven is om christenen ertoe te krijgen datgene te doen waarvan zij zelf weten dat het noodzakelijk is. Er zullen toch heel weinig christenen zijn die niet weten dat geestelijk voedsel een absolute noodzaak is om geestelijk in leven te blijven. En toch, hoe gaat het in de praktijk?
De overgrote meerderheid getroost zich absoluut geen moeite om uit de Bijbel en in het gebed geestelijke kracht te zoeken.
We zeggen niet dat ze helemaal niet bidden. Er wordt wel, bijvoorbeeld bij het opstaan en naar bed gaan, een kort gebed gedaan. Er wordt ook wel eens een klein stukje uit de Bijbel of uit een Bijbels dagboek gelezen. Maar tussen dit en werkelijk de tijd nemen om zich biddend in Gods Woord te verdiepen en daaruit zijn voedsel te putten, is een oneindig groot verschil!
Hoeveel tijd besteden we aan de voorziening in ons levensonderhoud? Hoeveel tijd aan het bereiden en gebruiken van onze maaltijden? En vergelijk dat dan eens met de tijd die we besteden aan ons geestelijk levensonderhoud?
Natuurlijk komt men er direct mee aandragen dat het moderne leven zo druk en ook zo gejaagd is. Er blijft zo weinig tijd over voor het geestelijke! Inderdaad! Maar daarmee erkennen we meteen, dat voor ons het natuurlijke leven van veel meer belang is dan het geestelijke.
Het zou geen moment in ons opkomen om onszelf, of anderen, lichamelijk te laten doodhongeren omdat we geen tijd hadden om ons brood te verdienen of om dit op te eten! Maar ons geestelijk leven en dat van anderen laten we wél kwijnen en sterven en dat omdat het natuurlijke leven ons zo opeist.
Of ... hebben we geen zin?
Zeker, het is waar, dat het dikwijls moeite kost om voor alles tijd te vinden, maar wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen.
Het is ook maar al te dikwijls een feit dat, terwijl men klaagt geen tijd te hebben voor de verzorging van zijn geestelijk leven, men de tijd ook niet benut wanneer men die wel krijgt!
Bij velen die geen tijd hebben om de Bijbel te lezen is er altijd wel tijd om de krant te lezen! Hoe zou dat eigenlijk komen?! Wanneer er sprake zou zijn van eerlijkheid, zou men moeten belijden dat het lezen van de Bijbel helemaal niet aantrekkelijk lijkt. Als men het doet, is het maar al te vaak uit plichtsgevoel. Het Bijbellezen zegt hun zo weinig. De reden ervan is, dat de kandelaar niet brandt! Wanneer het licht van de Geest van God niet in het hart schijnt, is de Bijbel ook een dood boek. Maar omgekeerd: wanneer we de Bijbel niet lezen en de gemeenschap met God niet onderhouden, gaat de kandelaar uit!
We krijgen dus een vicieuze cirkel: minder licht omdat we minder lezen, minder lezen omdat we minder licht hebben, enzovoort, enzovoort, enzovoort.
Voor velen bestaat de geestelijke voeding hoofdzakelijk uit wat men ‘s zondags een of twee keer in de kerk voorgezet krijgt. Deze mensen beschouwen de kerk als een soort gaarkeuken, waar alles voor je klaargemaakt wordt. Het liefst zouden ze leven in een geestelijk luilekkerland.
Laten we toch voor ogen houden hoeveel ervan afhangt! Iemand die werkelijk een levende gemeenschap met Christus kent, heeft een veel grotere invloed dan we vermoeden! Er gaat iets van uit. Anderen ontvangen steun en worden ook gesterkt.
Wenken voor Bijbelstudie
Het ligt niet in onze bedoeling, hier iemand verwijten te maken - wel willen we een aansporing geven en proberen te helpen de weg te vinden.
We vinden het ook helemaal niet zo vreemd dat iemand geen weg weet met het lezen van de Bijbel en er daarom weinig uit haalt. We hebben dit zelf ook zo beleefd.
Het neerschrijven van dit alles doen we niet voor degenen die toch te lui en te beroerd zijn om een poging te wagen - een aansporing zou daar toch weinig helpen - maar het is voor hen die wel graag willen en alleen de weg niet kunnen vinden.
Een van de belangrijkste dingen bij het Bijbellezen is, evenals met alle dingen in het leven, een doel hebben!
Als je de Bijbel zo maar ergens op goed geluk openslaat en begint te lezen, kun je wel eens geluk hebben, maar waarschijnlijk veel vaker niet! Nu zullen geen twee mensen op dezelfde manier de Bijbel bestuderen; daarom is het ook niet zo eenvoudig om vaste lijnen aan te geven. We willen het echter proberen.
Heel belangrijk is, dat je Bijbellezen verband houdt met je eigen geestelijke ontwikkeling op dat moment. Wanneer je iets gaat bestuderen wat helemaal los staat van je praktische ervaring, zal het nooit zo voor je leven en zal het ook niet van dezelfde waarde kunnen zijn.
Er zijn verschillende mogelijkheden. Laten we er slechts een enkele noemen:
Een biografie
Een van de mooiste en nuttigste manieren van Bijbellezen is de studie van Gods wegen met een van Zijn dienstknechten, bijvoorbeeld van Abraham, Jakob, Jozef, Mozes, Jozua, Samuël, David, Elia, Petrus, Paulus, enzovoort.
Elk van deze levens geeft stof voor vele uren zeer nuttige studie. Lees wat de Bijbel van een van deze personen zegt met het volgende in gedachten:
- Hoe heeft God deze man geroepen?
- Wat was Gods bedoeling met hem?
- Wat heeft God met hem bereikt?
- Hoe heeft God dit bereikt?
Ga dan stap voor stap na, hoe God in zijn leven gewerkt heeft en uit ruw materiaal een prachtig eindproduct heeft gevormd.
Een Bijbelboek
De studie van een Bijbelboek als geheel is ook buitengewoon nuttig. Vanzelf zal het ene boek zich hier beter toe lenen dan het andere. Men kan misschien wel het beste met een van de kleinere boeken beginnen. In het Oude Testament bijvoorbeeld: Ruth, Ezra, Nehemia. Deze boeken zijn zeer leerzaam. In het Nieuwe Testament: een van de brieven van Paulus, bijvoorbeeld: Efeze. Ook de Handelingen vormen een leerzame studie.
Neem zo’n boek als geheel. Soms moet men eerst het hele boek een keer doorlezen, dus door de telescoop bekijken, en daarna door de microscoop.
Een onderwerp
Er zijn ook vele onderwerpen die men kan nemen. Het meest zal men aan een onderwerp hebben, waar men reeds sterk bij bepaald werd.
Zo zal iemand bijvoorbeeld vaak behoefte hebben gevoeld aan de kracht van de Heilige Geest in zijn leven. Goed - dat is een prachtig onderwerp. Een ander zal zich afvragen: hoe was het nu eigenlijk in de eerste christengemeente? Dan zijn de Handelingen en de Corinthebrief de aangewezen studie. Dan weer zal men zich afvragen: welke mogelijkheden liggen er in het geestelijk leven wat de heiligmaking betreft? Wat zegt het Woord van God hiervan?
We kunnen zo doorgaan. Vergeet ook niet, dat alle begin moeilijk is. Hoe meer je echter in de Bijbel leest, hoe meer je er in komt en hoe meer je de grote lijnen gaat zien. Alles wordt dan tot een groot, harmonisch geheel.
Tafel en gemeenschap
Het brood staat op een tafel. Een tafel is dikwijls het symbool van gemeenschap. Zo was het vroeger - en is het ook nu nog - een gewoonte om iemand te eten te vragen. Het gezamenlijk eten geeft dan uitdrukking aan de gemeenschap met elkaar.
Zo is bijvoorbeeld het avondmaal een uitdrukking van de gemeenschap der heiligen:
1 Corinthe 10:16,17 Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam ven Christus? Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood.
Enkele verzen verder wordt dan ook van een tafel gesproken:
1 Corinthe 10:20,21 ... ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten ... gij kunt niet aan de tafel des Heren deel hebben èn aan de tafel der boze geesten.
Over het onderwerp: ‘Christus als de basis van onze gemeenschap’, willen we het hier nu nog niet hebben. Waar we het wel over willen hebben is het grote belang van gemeenschap voor de geestelijke groei.
Terwijl het waar is, dat we door persoonlijk Bijbellezen en een gebedsleven geestelijk groeien, is het ook waar dat we veel meer groeien wanneer we met anderen in gemeenschap zijn.
Het zal velen opgevallen zijn dat, wanneer het soms heel erg moeilijk ging om in het persoonlijk gebedsleven ‘erdoor te komen’, dit in het samen bidden met een ander of met anderen direct veel beter ging. Op dezelfde manier kan het gebeuren dat op een gegeven moment het persoonlijk Bijbellezen ons weinig of niets meer zegt. Wanneer we dit dan met anderen (levende christenen) doen, gaat het wel en Gods Woord gaat weer voor ons gaat.
Het is niet de bedoeling om hier dieper op de oorzaken van dit verschijnsel in te gaan. Alleen willen we dit zeggen: er kunnen aan de ene kant psychologische oorzaken zijn maar aan de andere kant zijn de demonische machten er zeer beslist op uit om ons bij Bijbellezen en gebed te hinderen en staan we er gemeenschappelijk veel sterker tegenover dan als eenling.
Het kan natuurlijk ook omgekeerd werken! Als we pogen samen te bidden en samen Gods Woord te lezen en we dat doen samen met mensen (het kunnen positieve christenen zijn) in wier levens de demonische machten een grote invloed hebben gekregen, zullen we zeer sterk de tegenwerkende machten ervaren - althans als we voldoende in staat zijn dit geestelijk aan te onderscheiden.
Dit alles brengt ons echter op een terrein wat veel te weinig bekend is. Voor het ogenblik gaat het ons alleen hierom, dat de gemeenschap een factor van zeer groot belang is voor onze geestelijke ontwikkeling.
Heel dikwijls gebeurt het dat er in een kerk die over het geheel genomen geestelijk dood is, nog een enkele levende christen is - dikwijls ligt de oorzaak van het dood zijn van die kerk in het feit dat de leden nooit een wedergeboorte hebben gekend, of dat zij die wel gekend hebben en daarna weer ingeslapen zijn. Als regel zal in zo’n gemeente de voorganger ook iemand zijn, die stenen voor brood geeft - zuiver orthodoxe stenen of vrijzinnige stenen, dat doet er niet toe. Wat moet zo’n enkeling nu doen?
Wanneer iemand onder die omstandigheden (en het mag ook onder veel betere!) nu maar met een ander samen Gods Woord kan lezen en met die ander ook echt samen kan bidden, dan kan dat op zich al een geweldige uitkomst zijn. Het gevolg zal meestal ook zijn dat anderen tot geestelijk ontwaken komen!
Een van de beste bewijzen van de waarde van zo’n ‘gebedscel’ is de ongelooflijke tegenstand en kritiek die erop komt, vooral van christelijke zijde. Alle machten spannen zich samen om te pogen zoiets in de kiem te smoren.
Vraag de Heer of je ook niet op deze wijze misschien de gemeenschap moet zoeken!
Beheerst van omhoog
Er komt een periode in ons geestelijk leven waarin we ons steeds dieper bewust worden hoezeer we van beneden beheerst worden - door de dingen van dit leven.
Tien tegen één zullen we dan gaan ‘proberen’ om van boven beheerst te worden. We trachten meer aan het hemelse, het geestelijke te denken, meer voortdurend bezig te zijn met God Zelf, meer bezig te zijn in het gebed.
Maar door deze pogingen worden we ons juist nog veel dieper bewust, hoezeer we beheerst worden door dat wat van beneden is. Hoe meer moeite we doen om voortdurend aan God te denken, des te meer ontdekken we hoe onmogelijk het is om onze gedachten af te halen van de dingen die van beneden zijn.
Een feit is dat het onmogelijk blijkt te zijn ons gedachteleven in de richting te dwingen die wij willen. We zijn geen baas over ons gedachteleven!
Maar ... hoe moet het dan?
We hebben al gezien dat we ons gedachteleven, zo niet direct, dan toch wel indirect, kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld door hetgeen we lezen. We wezen erop, hoe de figuren uit een gelezen boek dagen daarna weer in onze gedachten konden opduiken.
Laten we daarvan dan in het geestelijk leven óók gebruik maken!!! Wanneer we zonder meer proberen aan God te denken, lukt dat niet. Maar wanneer we Zijn Woord lezen en eventueel ook andere goede geestelijke lectuur, beïnvloeden we ons gedachteleven op die wijze indirect om meer aan God te denken.
Hierom is het zo uiterst belangrijk de dag met God te beginnen. Daarmee wordt in ons onbewuste een fundament gelegd voor de hele verdere dag.
Het is net zo belangrijk de dag samen met God te eindigen. Velen zullen hebben opgemerkt dat, wanneer ze zich voor het slapen gaan met God hebben beziggehouden, het de volgende morgen ook weer veel gemakkelijker is om met God te beginnen.
Zo hangt er heel erg veel van af, aan welke tafel we ons voeden: de boeken die we lezen, de dingen waarvoor we ons interesseren, de programma’s die we kijken, enzovoort.
De enige weg om werkelijk beheerst te worden van omhoog is: onszelf te voeden aan Gods gouden tafel in het heiligdom.
Heb je zelf al eens werkelijk ervaren hoe de Bijbel, die eerst een dode letter was, een aaneenrijging van nietszeggende woorden, op een gegeven ogenblik voor je begon te leven en het net scheen alsof de teksten sprankelden van hemels licht?!
Degene die beheerst wordt van omhoog is degene, die de tijd neemt om in de tegenwoordigheid van God te verkeren bij de gouden tafel en het gouden altaar, in het licht van de gouden kandelaar.
Ga eens na, of je misschien in dit verband je dagindeling niet een beetje anders zou moeten inrichten ???!
Voor studie
1. Lees nog eens na wat er in dit hoofdstuk staat over: voeding.
2. Lees:
Genesis 41:55
Genesis 45:7,11
Genesis 47:12,25
Genesis 50:20
en vergelijk Jozef dan met Christus.
3. Lees:
Ezechiël 34 en vergelijk dat met Johannes 10 (de Goede Herder) en met Johannes 21:15-17.
4. Lees aandachtig Johannes 6 en overdenk wat daar staat over het brood des levens.
HOOFDSTUK 18 - Het gouden altaar
Toen we de heilige plaats betraden, stonden daar aan onze linkerhand de gouden kandelaar en aan onze rechterhand de gouden tafel der toonbroden.
Wanneer we tussen deze twee voorwerpen doorgaan, komen we aan het andere einde van het heilige, bij het gouden altaar, dat vlak voor het voorhangsel staat, dus vlak voor de toegang tot het heilige der heiligen.
Dit altaar verschilt in diverse opzichten van het altaar in de voorhof. Zo was bijvoorbeeld het grote altaar, bij de poort, van acaciahout en koper - dit altaar is echter van acaciahout en goud ...
Ook wat grootte en vorm betreft verschillen de twee altaren aanzienlijk. Toch, het voornaamste verschil ligt in het gebruik. Het gouden altaar was bestemd voor het offeren van reukwerk - er werden geen dierlijke offers op gebracht.
Eerder al hebben we gezien, dat het gouden altaar te maken heeft met het gebed. Zie eens de volgende verzen in:
Openbaring 8:3 En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon.
Maar waarom bouwde Abram God een altaar?
1. In de eerste plaats besefte Abram dat hij een zondaar was en een offer moest brengen om vergeving voor zijn zonden te verkrijgen.
2. In de tweede plaats was het altaar de plek waar hij zich voor God boog, God erkende, God aanbad, God kon aanroepen.
Abram begreep dat de plaats waar hij op grond van het offer vergeving ontving, ook de plaats moest zijn om God te ontmoeten en met Hem te spreken.
Zo was het altaar voor hem de plaats waarheen hij geregeld terugkeerde wanneer hij behoefte had aan gebed. Hij wist dat hij op grond van de vergeving van zijn zonden door het offer vrije toegang had tot zijn hemelse Vader.
Koperen en gouden altaar
Wanneer Abram bij zijn altaar tot God naderde, bracht hij eerst zijn offer, als basis - vergelijk koperen altaar.
Had hij zijn offer eenmaal gebracht, dan kon hij op die basis tot God gaan spreken - vergelijk gouden altaar.
In de tabernakel worden deze twee kanten nog duidelijker belicht, doordat er voor elk een afzonderlijk altaar bestaat.
- Bij het koperen altaar komt men met heel zijn zonde en schuld om voor God te worden gerechtvaardigd.
- Bij het gouden altaar komt men, nu als gerechtvaardigde, om daar te spreken met God in het gebed.
We gaan naar het koperen altaar om in de rechte verhouding tegenover de Heer te komen: vergeven, gerechtvaardigd. We gaan naar het gouden altaar, omdat we in de rechte verhouding gekomen zijn en nu onze harten in een spontane aanbidding tot Hem willen uitstorten, of omdat we gemeenschap met Hem willen zoeken.
Het kan ook zijn, dat we naar het gouden altaar komen om voorbede te doen voor anderen, die ons gebed nodig hebben.
Zo is het gouden altaar (het gebedsleven) absoluut essentieel samen met de gouden tafel (Gods Woord) in het licht van de gouden kandelaar (Gods Geest).
In Exodus 30 zien we dat er elke morgen en avond reukwerk op het gouden altaar moest worden gebracht - zo dient ook ons gebedsleven geregeld te worden onderhouden.
Openbaring 8:4 En de rook van het reukwerk, mèt de gebeden der heiligen, steeg uit de hand van de engel voor Gods aangezicht op.
Bij de geschiedenis van Zacharias in Lucas 1 zien we ook een nauw verband tussen het gouden altaar en het gebed:
Lucas 1:8-10 En het geschiedde, toen hij de priesterdienst voor God verrichtte ... dat hij ... werd aangewezen ... om de tempel des Heren binnen te gaan en het reukwerk te brengen. En de gehele volksmenigte was buiten in gebed op het uur van het reukoffer.
Ook in de volgende teksten zien we een heel nauw verband tussen reukwerk en gebed:
Psalm 14:2 Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan ...
Openbaring 5:8 En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen.
Op het eerste gezicht zal wellicht niet duidelijk zijn wat nu precies het verband tussen een reukofferaltaar en het gebed is. We zullen er dus nader op ingaan.
De betekenis van altaren
Om het verband tussen het reukofferaltaar en het gebed te zien, kunnen we misschien het beste even iets in het algemeen zeggen over altaren.
In de Bijbel treedt het altaar voor het eerst sterk op de voorgrond in het leven van Abram. (Bij Kaïn en Abel wordt geen altaar genoemd!)
Tent en altaar waren de symbolen van Abrams leven:
- Tent: het los zijn van de aarde
- Altaar: verbondenheid met God
Iets van de betekenis van het altaar in Abrams leven willen we hier toch wat nader bezien.
In Genesis 12 bouwt Abram twee keer een altaar.
Genesis 12:7 Toen verscheen de Here aan Abram ... En hij bouwde daar een altaar voor de Here, die hem verschenen was.
Geneis 12:8 Toen brak hij vandaar op naar het gebergte ... en hij bouwde daar een altaar voor de Here en riep de naam des Heren aan.
Reukwerk en de grond van het gebed
Dat een altaar het symbool is van het contact met God, de gemeenschap met God op basis van het offer, het kruis, mag dan wel duidelijk zijn maar ... wat heeft het reukwerk er nu mee te maken?!
Dat bij Israël het sterven van een dier in plaats van een mens, het offeren van een dier op het koperen altaar, heenwijst naar het oneindig veel grotere offer van Christus voor de mens, Zijn offer aan het kruis - dat is begrijpelijk. Maar wat betekent het nu dat op het gouden altaar reukwerk werd geofferd?
Mogen we er even aan herinneren dat bij verschillende offers in de eerste hoofdstukken van Leviticus gesproken wordt van een liefelijke reuk voor de Here?
Is hier misschien verband tussen?
Inderdaad! Sommige offers op het koperen altaar, zowel als het reukwerk op het gouden altaar, waren een liefelijke reuk voor de Here.
De gedachte die hier uitgedrukt wordt met deze woorden is dat er iets aan God wordt geofferd wat aangenaam is voor Hem.
Wat dat is? We behoeven niet ver te zoeken! Zouden het onze ‘goede werken’ zijn? Onze goede hoedanigheden? Of iets anders van onszelf?
Duizendmaal nee! Als er iets is wat een liefelijke reuk voor de Here is, dan kan dat alleen zijn: Zijn Zoon Jezus Christus!
Datgene of liever Diegene waar God boven alles belang in stelt is: Zijn Zoon. We hoeven nooit te denken dat er ooit iets in onszelf kan zijn - buiten Christus - waar God een welbehagen in kan hebben.
Mattheüs 3:17 Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb.
Het is fundamenteel voor heel ons geestelijk leven te beseffen dat wij alleen door God worden aangenomen op grond van wat Christus is en gedaan heeft. Hij is een lieflijke reuk voor de Here geweest vanwege Zijn offer aan het kruis. Wij worden absoluut niet op enige grond in onszelf - wat dat ook zou mogen zijn - door God aangenomen.
Maar zo is het ook fundamenteel voor heel ons gebedsleven aan het gouden altaar om te beseffen dat onze gebeden alleen door God worden aangenomen op grond van wat Christus is en gedaan heeft en absoluut niet op enige grond in ons!
Zoals de offers op het koperen altaar - die een liefelijke reuk waren - spraken van de volmaaktheid, de volkomenheid van heel het wondere karakter van de Here Jezus Christus, zo spreekt het reukwerk op het gouden altaar daar ook van.
En dit is het wonderlijke: onze zwakke, stuntelige, gebrekkige gebeden worden tot God opgezonden, vermengd met de volkomenheid van Zijn Zoon en daarom door Hem aangenomen als volmaakt!
Wij zijn zo gemakkelijk geneigd te denken dat onze gebeden verhoord zullen worden omdat we zo ernstig bidden, omdat wij zo lang bidden, omdat we zo overgegeven bidden, omdat we met zoveel aandrang bidden - en we zitten er volkomen naast!
Zeer zeker is het nodig om ernstig te bidden, met aandrang, soms zelfs wel heel lang - maar we maken een kapitale fout wanneer we onze verwachtingen in het gebed op deze dingen gaan bouwen, in plaats van op de volkomenheid van Jezus Christus.
En zouden we ooit een betere grond kunnen verlangen dan de volmaaktheid van Gods Zoon? Wat een machtig iets: onze gebrekkige gebeden aangenomen, niet om wat ze in zichzelf zijn, maar om wat Christus in Zichzelf is!
Een liefelijke reuk en ... het tegendeel!
Het offeren van de wierook op het gouden altaar is het presenteren aan God van de volkomenheid, de volmaaktheid van Jezus Christus.
Klinkt dat erg abstract? Nietszeggend? Erg ver en ongrijpbaar?
Soms kan men het positieve het best duidelijk maken door eerst het negatieve te nemen. En het negatieve, de tegenpool, kennen we in dit geval maar al te goed.
Of heb jij nooit in je verlangen om anders te worden telkens en telkens weer aan God verteld wat voor een mispunt je bent?! Al je fouten voor God opgesomd?! Alsmaar weer over je eigen tekortkomingen geklaagd, tot in den treure zelfs?
En heb je niet gedacht dat, wanneer je je maar diep genoeg voor God vernederde en Hem maar voldoende vertelde, wat je van jezelf bent, dat Hij je dan eindelijk te hulp zou komen, misschien?!
En heb je ook niet gedacht, dat God je niet verhoorde, omdat je berouw nog niet diep genoeg was en je je zonden nog niet voldoende bewust was?!
Ja ... en daarom heb je een lange stroom van klachten en belijdenissen op laten stijgen naar de hemel!
Wat moet God daar nu eigenlijk wel van denken?
Het is precies het tegendeel van Hem een liefelijke reuk brengen; het is: Hem (excuus) een afgrijselijke stank offeren!
Je hebt je gebeden vermengd met het reukwerk van je eigen onheiligheid, je eigen onreinheid en beroerdigheid - en dik vermengd ook! - in plaats van met het welriekende reukwerk van de heiligheid, reinheid en liefde van Jezus.
Is het dan een wonder dat God de ‘vensters van de hemel’ dicht doet, in plaats van open?!
Christus - de enige grond voor ons gebed
Let wel, zonde belijden is natuurlijk noodzakelijk! Maar je hebt een grote fout gemaakt - je hebt je hele verwachting van Gods zegen niet gebaseerd op Christus en Zijn werk, maar op dat eigen schuld belijden en berouw.
Zoals we bij het koperen altaar de fout kunnen begaan onze eigen verdiensten aan God te presenteren en onze rechtvaardiging daarop te baseren, zo kunnen we bij het gouden altaar de fout begaan het tegendeel te doen: onze fouten aan God presenteren en pogen door belijdenis en berouw Zijn gunst te verdienen.
Wordt het misschien in dit licht iets duidelijker wat God wel wil?
Hij verlangt naar mensen, die hun hele verwachting baseren op Jezus Christus en op Hem alleen: mensen, wier harten zo vol zijn van hun Heiland, dat ze er niet aan denken te praten over hun eigen onvolkomenheden, maar over Zijn volmaaktheid; mensen, die God niet steeds weer herinneren aan henzelf, maar aan Zijn Zoon.
Hoe ontzaglijk weinig doen we dat! Wat draait heel ons gebed om onszelf!
En het is omdat we onszelf in het middelpunt van heel ons denken hebben geplaatst (en daarom in het middelpunt van ons gebed) dat we geestelijk altijd zo down zijn en ook zo weinig in staat om een ander te kunnen helpen.
We doen God beslist helemaal geen plezier met al dat gejank over onszelf. Zijn Zoon moet in het middelpunt - niet wij!
Er is maar één oplossing voor dit alles: een radicaal andere instelling van ons gebed!
Dat is reukwerk offeren op het gouden altaar: zoals we vroeger in ons gebed alleen maar praatten over onszelf, zo spreken we nu met God over Zijn Geliefde Zoon - nu vertellen we wie en wat Christus is en niet wie en wat wij zijn!
Het reukwerk als aanbidding
We hebben gezien dat het reukwerk op het gouden altaar vermengd met ons gebed, aan ons gebed waarde geeft en daardoor door God aangenomen kan worden.
Het is machtig te weten dat wanneer we tot God komen om van Hem iets te vragen, ons verzoek tot Hem komt, vermengd met dat wat de allerhoogste waarde voor God heeft: het reukwerk van de volmaaktheid van Zijn Zoon.
In zekere zin kunnen we hier zeggen, dat we van het reukwerk gebruik maken om ons gebed aangenaam te maken bij God. Er is echter ook een andere mogelijkheid, namelijk dat we niet het reukwerk offeren naast en vermengd met onze smeekbeden aan God, maar alleen en uitsluitend als een aanbidding van Zijn Persoon.
In het eerste geval bidden we om iets te ontvangen - en dat heeft zijn plaats, dat kan volkomen goed zijn.
Er zijn echter veel hogere vormen van gebed: de lofprijzing en de aanbidding, waarbij we niet in Gods heiligdom ingaan, tot het gouden altaar, om daar iets voor onszelf te ontvangen, maar om God iets te brengen!
We denken hier heel weinig aan, omdat we zo bezig zijn met onszelf en met wat wij verlangen. Maar ook in deze geldt: het is zaliger te geven dan te ontvangen.
En het is een groot wonder: wij kunnen God iets geven! Wij kunnen het hart van onze Hemelse Vader verblijden!
Het klinkt haast als heiligschennis, om zoiets te zeggen - dat wij, nietige mensen, God iets zouden kunnen geven? En toch is het waar! Ja, meer nog: daartoe heeft Hij ons geschapen en in deze wereld geplaatst!
God zoekt onze aanbidding
Wat zullen wij God dan geven? Wie zijn wij, dat wij Hem iets zouden kunnen geven?
Nee, van onszelf hebben we zeker niets. Maar we kunnen Hem geven uit het Zijne! We kunnen tot God komen, ons voor Hem buigen en Zijn grootheid en heerlijkheid loven. We kunnen met Hem spreken van Zijn Zoon, in Wie Hij al Zijn welbehagen heeft.
Dan wordt ons gebed niet met reukwerk vermengd, maar dan ís ons gebed dat! Dan stijgt er uit onze harten een stroom van lof, dank en aanbidding tot Hem omhoog.
En dit is het, wat onze Hemelse Vader verlangt. Jezus heeft het zelf uitdrukkelijk gezegd: Johannes 4:23 ... de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; ...
Het is vooral in de Psalmen en dan weer in het bijzonder in de laatste Psalmen, dat deze lofprijzing en aanbidding van God tot uitdrukking komen.
Soms smeekt David God om hulp, soms looft en dankt hij Hem voor al wat Hij voor hem gedaan heeft. Maar soms ook looft en prijst hij God voor alles wat Hij is.
Het is heel belangrijk, om God te loven en te danken voor wat Hij voor ons heeft gedaan. Het is - wanneer we vergelijkingen mogen treffen - een nog hogere vorm van het gebed om God te loven en te prijzen en te aanbidden om alles wat Hijzelf in Zijn eigen Wezen is, los van wat Hij voor ons doet.
Wanneer we God alleen loven en prijzen om hetgeen Hij voor ons heeft gedaan, dan kan daar nog iets van eigenbelang in schuilen. De hoogste en ware aanbidding is die, waarin niet gezien wordt wat God doet, maar Wie Hij in Zichzelf is.
Aspecten van het gebed
We hebben gezien, dat het opzenden van het reukwerk op het gouden altaar een lofprijzing en aanbidding is van God in Christus, en dat dit hogere vormen van het gebed zijn dan het komen tot God om iets te vragen voor onszelf.
Nauw verwant met deze lofprijzing en aanbidding is de gemeenschap met God in het gebed. (Het onderwerp waar we het steeds over hebben).
Wanneer wij God aanbidden in de Zoon en door de Heilige Geest, dan hebben wij ware gemeenschap met Hem.
Zo heeft het gebed verschillende aspecten. Laten we er hier enkele van noemen. Het gebed kan zijn:
- vragen
- danken
- belijden
- overgave
- voorbede doen
- samenwerken met God
- gemeenschap met God
- strijd tegen demonen
- lofprijzing en aanbidding
Het zal zonder meer duidelijk zijn, dat we die verschillende aspecten hier niet kunnen gaan bespreken. Het onderwerp is zo omvangrijk, dat het een cursus op zichzelf vormt. Een heel nuttig onderwerp trouwens voor Bijbelstudie!
(Zie: 10 redenen waarom we bidden )
Welke aspecten kennen we?
Wanneer we onze gedachten laten gaan over bovenstaande lijst, zal het ons wel opvallen dat, terwijl enkele aspecten van het gebed maar al te zeer bekend zijn, andere dit weinig of helemaal niet zijn.
Vragen en belijden zijn misschien wel het meest bekend; mogelijk ook nog overgave. Danken en voorbede doen worden wel wat minder beoefend, maar we mogen toch aannemen, dat de meesten hier wel iets van af weten.
Lofprijzing en aanbidding komen in ons persoonlijk leven veel en veel minder voor, deze reserveren we meestal voor een kerkdienst.
Samenwerken met God in het gebed en de strijd tegen demonen zijn heel erg weinig bekend. En toch, als wij Gods medearbeiders zijn (1 Corinthiërs 3:9) en ook Gods leger op aarde, dan moeten deze twee een zeer belangrijke plaats innemen. De algemene fout is dat wij ons gebedsleven veel te veel laten draaien om onze persoonlijke belangen. Hoe erg weinig christenen zijn er, die zich er werkelijk goed van bewust zijn, dat we met elkaar moeten staan voor Gods belangen en Zijn Rijk.
Zeker, we bidden ook wel eens voor een ander, maar gewoonlijk is het dan iemand, bij wie we zelf belang hebben!
Dat de gemeente van Christus geroepen is om een zeer reële gebedsstrijd te voeren tegen demonische machten, een gebedsstrijd waar we allen deel aan dienen te hebben - is praktisch onbekend in ons tegenwoordig christendom.
Wat ons onderwerp: de gemeenschap met God betreft, het grote belang hiervan mag wel veel en veel meer tot de christenen in het algemeen doordringen. Voor velen, zeer velen, is God de Rechter soms ook de Redder, maar we dienen veel dieper te beseffen, dat Hij ons roept tot de persoonlijke gemeenschap met Zichzelf.
Gouden altaar voor de troon
In verband met de gemeenschap met God is de plaats waar het gouden altaar staat van bijzonder belang. We merken op, dat het van alle voorwerpen in de tabernakel het dichtst bij de troon, dus het dichtst bij de tegenwoordigheid van God staat.
Exodus 30:6 Gij zult het zetten vóór het voorhangsel, dat vóór de ark der getuigenis is, vóór het verzoendeksel, dat boven de getuigenis is, waar Ik met u zal samenkomen.
Zo is het gouden altaar de laatste stap op de weg die bij de poort begint en bij de troon eindigt. Bij het gouden altaar staan we vlak voor de troon.
Bij het koperen altaar werd de basis, het fundament gelegd, waarop wij tot God zouden kunnen naderen - bij het gouden altaar is de bovenbouw voltooid en nu kunnen wij de laatste stap doen tot in het allerheiligste.
Door het koperen altaar worden wij ‘juridisch’ in de rechte verhouding tot God gebracht: gerechtvaardigd - door het gouden altaar worden wij in de praktijk in de rechte verhouding tot God gebracht: de volle gemeenschap met Hem.
Het is een feit dat we in het gebed het dichtst naderen tot God en dan het meest openstaan voor de wereld van de Geest in het heilige der heiligen.
Natuurlijk geldt dit alleen voor waarachtig gebed, gebed vermengd met het reukwerk van de volmaaktheid van Christus, gebed ‘in de geest’.
Laten we heel goed letten op die uitdrukking in het Nieuwe Testament: bidden in de geest. We lezen zo heel gemakkelijk over zoiets heen. Alle gebed is bij lange na niet een bidden in de geest.
De weg naar die andere wereld
Er is een bidden waarbij we ons richten tot God, woorden tot Hem uitspreken, onze noden en behoeften bij Hem brengen, of zelfs in aanbidding tot Hem komen - dat alles zonder dat het een bidden in de geest is.
Dit bidden is niet geestelijk, maar ziels - het is een bidden in de kracht van ons eigen natuurlijke zielenleven, en er is weinig of niets van de Geest van God in zo’n gebed. Er is geen werkelijk geestelijk contact met God. Er is geen sprake van een werkelijke gemeenschap met God.
Achter het voorhangel ligt het heilige der heiligen - dat is de wereld van de Geest, die andere wereld, die wij kunnen ingaan, via het gouden altaar.
We vrezen hier een onderwerp te hebben aangesneden, dat bij verreweg de meeste christenen in de tegenwoordige tijd volkomen onbekend is en zelfs mystiek zal aandoen. Laten we er ons dan rekenschap van geven, dat die woorden ‘in de geest’, die zo dikwijls in het Nieuwe Testament voorkomen, een daadwerkelijke, reële betekenis hebben!
Leeft er niet heel diep in ons het bewustzijn, dat er toch een ander leven, een leven op een volkomen ander vlak moet zijn dan wij in de praktijk kennen?!
Leeft er ook niet heel diep in ons het bewustzijn dat er een andere wereld moet zijn, waarvoor wij geschapen zijn? Is er niet iets in ons, dat zich soms, op bepaalde ogenblikken, uitstrekt naar die andere wereld, het verloren paradijs?
De tabernakel toont ons de weg naar die andere wereld, die wereld van de Geest, die het doel is van ons bestaan.
Het gouden altaar van het gebed, van de aanbidding, is de laatste stap naar die wereld toe - hier is het dat zich die andere wereld voor ons kan ontsluiten, het voorhangsel naar het allerheiligste kan scheuren.
Beheerst van omhoog
Wanneer ons leven beheerst wordt van omhoog zal het gouden altaar van het gebed er een grote rol in spelen, en wel om verschillende redenen:..
- In de eerste plaats zal hij die beheerst wordt van omhoog, zo de heerlijkheid van God zien, dat hij gedrongen wordt om Hem te loven, te prijzen en te aanbidden.
- In de tweede plaats zal hij die beheerst wordt van omhoog, zich ook bewust worden van de wereld van de demonen en de worsteling voor het Koninkrijk Gods aangaan.
- In de derde plaats zal hij die beheerst wordt van omhoog, bewogen zijn met de nood in de gemeente van Christus en zich gedrongen weten tot gebed daarvoor.
- In de vierde plaats zal hij die beheerst wordt van omhoog, bewogen zijn over de nood van de wereld en ook dit zal hem tot ernstig gebed drijven.
- In de vijfde plaats zal hij die beheerst wordt van omhoog, zich bewust zijn het gebed nodig te hebben om open te blijven voor God en Zijn heerschappij.
Zo brengt een echt gebedsleven met zich mee dat we steeds meer van boven beheerst worden en omgekeerd zal het beheerst worden van omhoog met zich meebrengen, dat we ons steeds meer en intenser tot het gebed zullen begeven in al zijn verschillende aspecten.
Tegelijk zal het beheerst worden van boven betekenen dat we, zoals reeds gezegd, in ons gebed beheerst worden niet door wie en wat wij in onszelf zijn, maar door wie en wat Jezus Christus voor ons geworden is.
Ons onderwerp is: gemeenschap met God. De Heer verlangt naar de gemeenschap met mensen, die zó van boven worden beheerst, dat zij in hun gebed tot Hem niet steeds praten over hun eigen onvolkomenheden, zwakheden en zonden, maar die diep uit hun harten een stroom van aanbidding, van lof en van dank hemelwaarts doen stijgen - een wolk van welriekend reukwerk van het gouden altaar tot de troon.
Als je de Handelingen der Apostelen leest, dan frappeert het je dat de christenen destijds niet jeremieerden over hun eigen toestand, hun tekortkomingen, zonden en gebreken. Nee, als een machtig bruisende stroom vloeit het getuigenis van hun Heer en Heiland ze van de lippen. Jubelend steeg hun dank en aanbidding op tot Gods troon. En er gebeurden wonderen!
Het geheim was: zij waren vol van Hem! Niet vol van zichzelf en hun eigen toestand. Zij werden beheerst van omhoog, zij zagen met hun verlichte geestesoog Christus’ majesteit en heerlijkheid en zij leefden in een diepe gemeenschap met Hem.
Tot zo’n leven roept Christus ook jou, roept Hij mij! Een leven waarin ook van ons gouden altaar een wolk van liefelijk reukwerk opstijgt tot Zijn troon.
Voor studie
1. Neem de lijst (onder: Aspecten van het gebed) en zoek naar een of meer voorbeelden in de Bijbel van elk van deze aspecten van het gebed.
2. Laat je gedachten gaan over deze lijst en vraag jezelf af, welke van deze aspecten van het gebed je in je eigen leven kent en welke niet.
3. Lees Leviticus 10:1-7 en zie daar, hoe ernstig God het neemt wanneer wij pogen tot Hem te naderen met ander reukwerk dan Hij ons Zelf heeft voorgeschreven.
4. Lees de Psalmen 145-150 en zie daar, hoe God geloofd en geprezen wordt om al wat Hij gedaan heeft en ook om al wat Hij in Zijn eigen wezen is.
5. Zie in de Openbaring - het boek van Gods einddoel - de grote plaats gewijd aan de aanbidding:
Openbaring 1:17
Openbaring 4:8-11
Openbaring 5:11-14
Openbaring 7:9-12
Openbaring 11:15-19
Openbaring 15:2-4
Openbaring 19:1-10
Openbaring 22:9
HOOFDSTUK 19 - De ark des verbonds
Zou het niet met een golf van ontroering geweest zijn dat de hogepriester op die ene dag van het hele jaar, de Grote Verzoendag, het voorhangsel behoedzaam terzijde schoof en eerbiedig de heiligste plek op aarde betrad: het heilige der heiligen, de plaats van Gods troon!?
Wat een overweldigende gedachte: daar te zijn, alleen, in de tegenwoordigheid van een Almachtig en Heilig God, die een verterend vuur is en een ontoegankelijk licht bewoont. In de tegenwoordigheid van de Eeuwige.
Het was dan ook alleen op die nauwkeurig voorgeschreven wijze, dat de hogepriester het waagde om deze stap te doen: gebaad, in het wit gekleed, met het bloed van het offer en het wierookvat met reukwerk.
De volgende teksten uit Hebreeën 9 en 10 tonen ons overduidelijk hoe bijzonder veel de eerste christengemeente in deze symboliek heeft gezien:
Hebreeën 9:6,7 ... de priesters kwamen bij het vervullen van hun diensten voortdurend in de voorste tent, maar in de tweede alleen de hogepriester, eenmaal in het jaar, niet zonder bloed ...
Hebreeën 9:8,9 Daarmede gaf de Heilige Geest te kennen, dat de weg naar het heiligdom nog niet openlag ... Dit was een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd ...
Hebreeën 9:11,12 Maar Christus, opgetreden als hogepriester ... is door de grotere en meer volmaakte tabernakel ... en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf.
Hebreeën 9:24 Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen; ...
Hebreeën 10:12 ... deze echter is, na één offer voor de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God, ...
In het heilige der heiligen stond één voorwerp: de ark des verbonds, de troon van God. Het was deze troon, of beter gezegd: Hem, die op deze troon zat, die het middelpunt was van het hele godsdienstige leven in Israël. Alle voorwerpen in de tabernakel hadden alleen waarde in verband met de troon (en Hem, die daarop gezeten was!)
De ark bestond uit een kist van acaciahout, 2 ½ el lang, 1 ½ el breed en hoog, van binnen en van buiten met goud bekleed. Alleen het deksel met de cherubs aan de beide einden was geheel van goud.
Het is dit deksel, dat ook wel ... de troon der genade ... wordt genoemd in Hebreeën 4:16. In Hebreeën 9:5 wordt gesproken van ... het verzoendeksel ...
Terug naar het verloren paradijs
Misschien kunnen we bij het bespreken van de troon het beste beginnen bij de cherubs aan de einden van het verzoendeksel.
Hier, in Exodus 25, is het pas voor de tweede keer dat er in de Bijbel over cherubs gesproken wordt. De eerste keer was in Genesis 3 waar God zegt:
Genesis 3:22-24 ... Zie, de mens is geworden als Onzer een door de kennis van goed en kwaad; nu dan, laat hij zijn hand niet uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij in eeuwigheid zou leven. ...
En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken.
Laten we ons een ogenblik voorstellen dat Adam toch nog weer geprobeerd had om terug te keren in de Hof van Eden. Dan was hij bij de ingang geconfronteerd met de cherubs met het flikkerende zwaard dat de weg voor hem versperde. We kunnen ons indenken hoe hij dan vol schrik achteruit gedeinsd zou zijn.
De cherubs waren dus bewakers. We horen daarna echter niets meer van hen, totdat we ze terugvinden in het heilige der heiligen, nu als bewakers van Gods troon!
Zou er dan verband kunnen zijn tussen het heiligdom en het paradijs, met de boom des levens?
Inderdaad! De weg van poort tot troon betekent: de weg terug tot het verloren paradijs, terug tot de boom des levens, terug tot de gemeenschap met God.
Het allerheiligste stelt voor: de wereld van de Geest, het paradijs, de hemel, de vereniging met God, de plaats van Zijn troon en van de boom des levens, die wereld, die voor Adam gesloten werd, maar die voor ons, in Christus, weer is ontsloten.
In het Nieuwe Testament wordt de symboliek van het paradijs en de boom des levens gebruikt in:
Openbaring 2:7 Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is.
En de boom des levens wordt samen genoemd met de troon in:
Openbaring 22:1,2 En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, ...
Wanneer nu de hogepriester ingaat in het heilige der heiligen, zouden we ons in kunnen denken dat ook Hij verschrikt terugdeinst voor de cherubs!
Gelukkig is er een groot verschil tussen de houding van de cherubs op deze plaats en die bij de Hof van Eden. Wanneer Adam tegenover de cherubs bij het paradijs was komen te staan, zouden ze hun vurige ogen op hem gericht hebben ... maar hier lezen we:
Exodus 25:20 ... naar het verzoendeksel zullen de aangezichten der cherubs gericht zijn.
Wat een machtig verschil! Nu zijn hun ogen niet meer gericht op de zondige mens, maar op het bloed, dat voor zijn zonden werd vergoten - het bloed van het offer werd namelijk op het verzoendeksel gesprengd. Wat een heerlijk evangelie!
De hogepriester mag dan bij het binnentreden eerst in elkaar krimpen van schrik, hij zal zich ervan bewust worden, dat die vlammende ogen niet hem aanzien, maar het bloed, voor hem vergoten. Nu gaat het er niet meer om, wat hij in zichzelf is, maar om de waarde van het offer voor God.
En ... er is nu geen zwaard meer! Ook dit heeft iets te zeggen. Voor ons is het vlammende zwaard van Gods toorn eens en voor al uitgeblust in de zijde van Hem, wiens bloed op het verzoendeksel nu voor ons pleit.
Het bloed voor en op de troon
Wat ligt er een prachtige en duidelijke symboliek in het ingaan van de priester in het heilige der heiligen!
De hele basis waarop hij tot God kan naderen, is niet zijn eigen toestand, maar op grond van het bloed van het offer dat gebracht is!
In Leviticus 16:14,15 zien we dat het bloed gesprengd werd voor zowel als op de troon. Dat zijn twee verschillende dingen:
- voor de troon - dat was de plaats waar de priester zelf stond, onder zijn oog
- op de troon - dat was de plaats waar God ‘stond’, onder Zijn oog
De priester gaf dus te kennen dat hij ging staan op grond van het bloed (voor de troon) en dat hij dat bloed ook bracht onder de aandacht van God (op de troon).
Of we zeggen het zo: de priester baseerde zijn verhouding tot God op dat bloed (voor de troon) en God baseerde Zijn verhouding tot hem op dat bloed (op de troon).
Er is hier een groot verschil met het sprengen van het bloed op het paasfeest in Exodus 12. Daar werd gezegd: ... wanneer Ik het bloed zie, dan ga Ik u voorbij. ...Israël werd niet gered doordat het zelf het bloed zag, maar doordat God het zag. De man met het heel grote geloof, die de waarde van dat bloed volkomen verstond - zo die er al geweest zou zijn! - was geen greintje veiliger dan de man die vol angst en beven het bloed aan deurposten en bovendorpel had gesprengd!
Maar hier, in het heiligdom, gaat het niet om onze redding, maar om een bewust beleven van de gemeenschap met God. En dan is het niet alleen nodig, dat God het bloed ziet, maar ook dat wij zelf staan op grond van dat bloed.
De basis van de gemeenschap met God
Er kan immers nooit sprake zijn van een werkelijke gemeenschap met God, zo lang we nog altijd bezig zijn in onszelf naar binnen te kijken en ons blind te staren op eigen zonden en tekortkomingen. Dan ligt er voor ons gevoel een grote kloof.
Nee, waarachtige gemeenschap kan er alleen zijn, wanneer we ons bewust zijn dat die grote kloof door Christus volkomen is overbrugd en dat we leven uit de rust van het weten dat God ons aanziet als ‘volmaakt in Hem’.
Het bloed voor de troon werd zeven maal gesprengd. Zeven is het getal dat geestelijke volkomenheid uitdrukt. Het bloed zevenmaal voor de troon gesprengd, zegt ons dat we staan op een volkomen basis: op de basis van het bloed, volkomen als grondslag aanvaard. Dus niet: zes keer het bloed gesprengd en dan nog iets van onszelf erbij nee, het bloed volkomen en alléén.
Wat een geweldig iets: tot God te mogen naderen en het bloed te mogen sprengen op de troon, onder Zijn oog - te pleiten enkel en alleen op het volkomen offer van Zijn Zoon, onze Heiland en Middelaar.
Wat een machtig iets ook: tot God te mogen naderen en het bloed te sprengen voor Zijn troon - er zelf helemaal van doordrongen te zijn, alleen te staan op die ene, volkomen basis van Christus’ volbrachte werk aan het kruis.
Hebreeën 10:19 Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus ...
... volle vrijmoedigheid ... door het bloed van Jezus .... Hoe heel anders dan wij maar al te dikwijls gedaan hebben!
Hoe hebben we het niet in ons berouw gezocht! Hoe hebben we niet gepleit op onze goede bedoelingen, onze goede voornemens, op onze lange gebeden en wat al niet!
De wet op het verzoendeksel?
Misschien wordt de betekenis van het bloed op het verzoendeksel nog duidelijker wanneer we ons voorstellen dat in plaats daarvan de twee stenen tafelen met de tien geboden daarop gelegen hadden!
Stel je eens voor dat de hogepriester het heilige der heiligen was binnengegaan en dat hij daar de wet van de tien geboden voor Gods ogen en onder de ogen van de cherubs had zien liggen!!! Zou hij dan niet door schrik overmand zijn?
Dan zou hij immers zijn absolute verlorenheid en die van zijn volk hebben gezien.
Had God dan de wet terzijde gesteld?
Allerminst! De wet was er nog steeds, maar veilig opgeborgen binnen de ark, onder het verzoendeksel, onder het bloed.
En toch ... hoevelen wagen het ook tegenwoordig nog tot God te naderen en Hem Zijn wet onder ogen te houden, in plaats van het bloed! Hoevelen bouwen ook nu nog op hun eigen daden en gerechtigheid, in plaats van op die van Christus.
Onze indruk is, dat een hoog percentage van de mislukkingen in de levens van de meest ernstige christenen hieraan te wijten is.
Nu bedoelen we niet, dat ze farizeïstisch tot God komen en dan roemen in wat zij zijn en gedaan hebben. Nee, eerder het tegendeel: ze leven voortdurend in de ban van het bewustzijn van eigen tekorten.
Ze vergelijken zichzelf steeds weer met de maatstaf van Gods wet in het Oude Testament of met de geboden van Christus in het Nieuwe Testament en hoe verder ze geestelijk komen, des te meer zijn ze doordrongen van hun diepe tekort.
De grond van onze vrijmoedigheid
Heel die kramp in onze verhouding tot God ontstaat, doordat we steeds bezig zijn de grond voor ons naderen tot Hem te zoeken in onszelf.
Laten we deze woorden nog eens goed overdenken:
... volle vrijmoedigheid om in te gaan ... door het bloed van Jezus ...
Stellen we ons voor, dat er gestaan had:
- vrijmoedigheid om in te gaan op grond van onze geestelijke prestaties
- vrijmoedigheid om in te gaan op grond van onze graad van heiliging
- vrijmoedigheid om in te gaan op grond van onze ijver voor de Heer
- vrijmoedigheid om in te gaan op grond van ons onbevlekt geweten
- vrijmoedigheid om in te gaan op grond van onze liefde voor de naaste
- vrijmoedigheid om in te gaan op grond van onze geweldige toewijding
- vrijmoedigheid om in te gaan op grond van ons ernstig gebedsleven
Zeker, de hogepriester moest zich baden en zich ook kleden in het wit, symbool van reinheid. Maar hij ging niet in op grond van het baden of op grond van zijn witte kleding! Hij ging alleen in op grond van het bloed.
Nee, zo lang we nog de grond voor onze gemeenschap met God zoeken in onszelf, zal ons geestelijk leven een grote teleurstelling blijven. Er is maar één grond, waarop wij God kunnen benaderen en die grond ligt niet in onszelf, maar in Jezus.
Hebreeën 4:16 Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, ...
Naar het volle doel van God
Het ingaan in het heilige der heiligen, het bereiken van de troon, symboliseert onder meer het bereiken van het volle doel van God met ons leven.
Inderdaad, er is zoiets als het volle doel van God met ons, in Christus!
Hier ligt een van de grote tragedies die ons christendom kent, een van de oorzaken van de grote verdeeldheid: zovele ernstige christenen, allemaal overtuigd dat ze het bij het rechte eind hebben en de dingen beter zien dan hun buurman, staren zich elk op hun beurt blind op iets dat volkomen goed is in zichzelf, maar door God bedoeld is als middel om tot Zijn doel te komen - en zo maakt men van het middel een doel en men verliest daardoor het eigenlijke, grote, heerlijke doel uit het oog.
Zo ontmoet je mensen, die nergens anders over kunnen praten dan over bekering; anderen hebben het steeds over heiligmaking; weer anderen hameren voortdurend op de Geestesdoop en de gaven, nog weer anderen schijnen doop en avondmaal het allerbelangrijkst te vinden, en dan zijn er die zich specialiseren in de profetieën: de wederkomst van Christus en aanverwante onderwerpen. En ga zo maar door.
Of - om in beelden van de tabernakel te blijven - de een heeft het altijd over de poort, de ander over het altaar, de derde over het wasvat, de vierde over de kandelaar, enzovoort - en elk vindt zijn eigen stokpaardje het belangrijkst!
En zo ligt ons christendom verdeeld - lang niet altijd omdat men totaal anders over de dingen denkt, maar heel vaak door dit verschil van accent.
Op onze tekening zien we dat elk van deze lijnen, indien ver genoeg doorgetrokken, op één punt uitkomt: het volle doel van God.
Ja, want God geeft het heilige der heiligen en niet iets anders als einddoel! Elk van de andere voorwerpen in de tabernakel leidt tot de troon. En alles, wat niet leidt tot de troon, komt tekort aan het volle, Goddelijke doel.
Het volle doel van God met de mens is niet een nieuw stokpaardje! Nee, het is het eindpunt waar alle lijnen op uitlopen.
Omgekeerd brengt het zien van het einddoel met zich mee, dat we ook de andere lijnen die erop uitlopen zien en die eveneens nodig hebben: de accenten van die andere broeders. Dit is het beste middel om van eigen stokpaardjes te worden verlost!
En dit leidt op zijn beurt weer tot eenheid. Wanneer we het zo zouden voorstellen, dat op de verschillende lijnen mensen zitten, dan is reeds zo dikwijls geprobeerd om over de kloven, tussen de lijnen, bruggen te slaan - en er waren er heel wat nodig! Maar wanneer allen zich bewegen in de richting van het volle doel van God, dan ontmoeten zij elkaar, zonder bruggen, op dat ene punt in Christus !!!
Gemeenschap, troon en andere wereld
In verband met de troon in het heilige der heiligen hebben we geprobeerd drie dingen naar voren te brengen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Deze zijn:
- De gemeenschap met God
- Beheerst worden door God
- Leven in die andere wereld
Laten we nu dan een ogenblik stilstaan bij het verband tussen deze drie dingen.
Gemeenschap hebben met God houdt in, dat wij ons interesseren voor datgene, waarvoor God Zich interesseert. In de mate dat wij vol zijn van datgene waar God vol van is, zullen wij gemeenschap met Hem kunnen hebben.
We kunnen het ook zo zeggen: in de mate dat ons leven door God beheerst wordt, dus Zijn troon realiteit is in ons leven, zal er gemeenschap met God kunnen bestaan.
Hoe zal bijvoorbeeld iemand, die beheerst wordt door het aardse, gemeenschap kunnen hebben met God, die leeft in het hemelse?!
Alléén wanneer we worden beheerst van omhoog, alléén wanneer Gods troon werkelijkheid in ons leven wordt, zullen we die gemeenschap kunnen smaken.
Dan: de gemeenschap met God en ... die andere wereld.
We hebben al eens gezien, dat Jezus gezegd heeft: ... God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest ... Johannes 4:24.
Lang niet alle aanbidding is aanbidding in geest. Heel veel zogenaamde aanbidding is alleen maar iets puur menselijks en volkomen ongeestelijk. Om in de geest te kunnen aanbidden, moeten we ook in de Geest leven.
De weg van ongeestelijk tot geestelijk
Dit geldt voor de aanbidding, maar ook voor alle andere dingen in het geestelijk leven. We kunnen trachten God te dienen, getuige te zijn, te bidden, de Bijbel te lezen en nog zo veel meer - alles op een puur menselijk en ongeestelijk vlak.
Een merkwaardig kenmerk van deze tijd is de wijze, waarop aan alle kanten wordt gewaarschuwd tegen ‘overgeestelijkheid’. Zeker, het gevaar van excessen is groot al zouden we toch liever andere woorden bezigen dan ‘overgeestelijk zijn’ maar frapperend is het wel, hoe weinig er wordt gewaarschuwd tegen: ‘ongeestelijkheid’
Is men banger voor overgeestelijkheid dan voor volstrekte ongeestelijkheid?
Dit verklaart veel van de onenigheid en verwarring die er is. Zo schrijft Paulus in:
1 Corinthiërs 3:1-3 En ik, broeders, kon niet tot u spreken als tot geestelijke mensen, maar slechts als tot vleselijke, nog onmondigen ... gij zijt nog vleselijk. Want als er onder u nijd en twist is, zijt gij dan niet vleselijk, en leeft gij niet als (onveranderde) mensen?
Hier zien we dan tweeërlei vlak: geestelijk en vleselijk. Men kan kind van God zijn, maar nog in de voorhof staan, nog vleselijk, onmondig zijn, nog niet leven in die andere wereld van de Geest.
Samengevat kunnen we na dit alles zeggen: gemeenschap met God is mogelijk in die mate dat we worden beheerst van omhoog en in de geestelijke wereld zijn ingegaan.
Dit alles kan echter niet verstandelijk worden verklaard - dit kan slechts geestelijk worden beleefd, ervaren.
De weg ertoe is de weg van poort tot in het heilige der heiligen:
Beheerst van omhoog
Wanneer we de boodschap van de tabernakel, zoals we die in deze cursus hebben besproken, in z’n geheel nemen, zouden we kunnen zeggen, dat het doel van het geheel is ons te bevrijden van de beheersing door het aardse en ons te brengen tot de beheersing door het hemelse .
Heel veel christenen en misschien wel de grote meerderheid (?) schijnen te denken dat we hier in dit leven op aarde als ‘aardse’ mensen kunnen leven om dan, als het einde gekomen is, plotseling een sprong te maken tot het hemelse.
Maar God heeft ons dit tijdelijke leven op aarde gegeven om ons voor te bereiden op het eeuwigdurende leven in de hemel. En die voorbereiding bestaat uit heel wat meer dan alleen de vergeving van zonden!
Als er één ding duidelijk is in het Nieuwe Testament, dan is het wel dit: er kan een ontzaglijk groot verschil zijn tussen ‘gered’ en ‘gered’.
Vergelijk bijvoorbeeld alleen maar deze teksten:
1 Corinthiërs 3:15 ... maar indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, doch hijzelf zal gered worden, maar als door vuur heen.
2 Petrus 1:11 Want zó zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige Koninkrijk van onze Heer en Heiland, Jezus Christus.
Is er, afgezien van verloren gaan, iets ontzettenders te bedenken dan: wel gered te worden, maar verder het hele doel van het leven te hebben gemist?!
Hoeveel van de lezers van deze studie zullen, eenmaal, voor Gods troon, alles, alles, alles willen geven om hun leven nog een keer over te mogen doen?
Daniël 12:3 ... de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos.
Willen wij beheerst worden van omhoog?
Laten we dan voor onszelf, aan de hand van de tabernakel, eens nagaan of we wel op de goede weg zijn nu.
De poort Weten we zeker, ingegaan te zijn, Christus’ eigendom te zijn?
Het altaar Zijn wij gerechtvaardigd ? En hebben wij het Kruis aanvaard?
Het wasvat Reinigen we ons steeds van alle zonde in ons dagelijks leven?
De kandelaar Leven we wel bij de innerlijke verlichting van Gods Geest?
De tafel der toonbroden Voeden wij ons elke dag met Christus, het brood des levens?
Het reukofferaltaar Bidden wij wel echt? Kennen wij wel het aanbidden in geest?
De troon van God Kennen wij de waarachtige gemeenschap met God in Zijn troon?
Het antwoord van velen zal moeten zijn: nee, zo beheerst van omhoog ben ik nog lang niet.
Daarover zouden we in de put kunnen gaan zitten. Of, we kunnen het opzij schuiven als: voor mij toch onbereikbaar.
We kunnen ook in stil vertrouwen gaan tot Hem, die is de Leidsman en Voleinder van het geloof. Hebreeën 12:2, en tegen Hem zeggen: Heer, ik dank U, dat U Zelf mij wilt inleiden in Uw heiligdom; dat U mij Zelf wilt brengen tot de vollere gemeenschap met U in de Heilige Geest. Ik wil U kinderlijk volgen. Amen.
Voor studie
Wanneer iemand mocht denken, dat we nu ongeveer klaar zijn met de studie van de tabernakel, dan vergist hij zich deerlijk!
Wat we tot nu toe hebben behandeld, is alleen maar een fundament, waarop verder gebouwd kan worden.
Heel veel, bijvoorbeeld de constructie van het eigenlijke gebouw, de verschillende dekkleden, de kleine bijzonderheden van de verschillende voorwerpen, enzovoort, dit alles is nog onaangeroerd gebleven.
Dan zijn er nog de onderwerpen die direct verband houden met de tabernakel, zoals:
- de offerdienst in Leviticus
- de kleding van de hogepriester
- de wijding van de priesters
- de legering van de stammen om de tabernakel
- de dienst van de Levieten in de tabernakel, enzovoort
Al deze onderwerpen zijn - zonder handleiding - wat moeilijk te bestuderen.
De offerdienst in Leviticus alleen al is een heel groot onderwerp.
We willen hier alleen enkele wenken geven voor hen die zelf verder willen studeren. We kiezen dan enkele dingen die niet al te moeilijk zijn om daar zelf mee verder te gaan.
1. Bestudeer in de volgende Bijbelgedeelten de verdere geschiedenis van de ark des verbonds, de troon van God:
Exodus 40:16-38 Leviticus 16:2 Numeri 3:29-31 Numeri 4:1-6 Numeri 7:89 Numeri 10:33-36 Numeri 14:44 Deuteronomium 10:8 Deuteronomium 31:9,25,26 Jozua 3:4,6 Jozua 7:6 Jozua 8:33 Richteren 20:27 1 Samuël 3:3 1 Samuël 4,5,6,7a 1 Samuël 7:1 1 Samuël 14:18 2 Samuël 6 2 Samuël 7:2 |
2 Samuël 11:11 2 Samuël 15:24,25, 29 1 Koningen 3:15 1 Koningen 6:19 1 Koningen 8:1-11,21 1 Kronieken 6:31 1 Kronieken 13 en 15 1 Kronieken 16:1,4,6,37 1 Kronieken 17:1 1 Kronieken 22:19 1 Kronieken 28:2,18 2 Kronieken 1:4 2 Kronieken 5:2-10 2 Kronieken 6:11,41 2 Kronieken 8:11 2 Kronieken 35:3 Psalm 132:8 Jeremia 3:16 |
2. Bestudeer de voorbereidingen voor en de eigenlijke bouw van de Tempel van Salomo in de volgende hoofdstukken.
1 Kronieken 17,28 en 29
2 Kronieken 2,3,4,5,6,7
3. Bestudeer in 2 Kronieken vanaf hoofdstuk 12 de verdere geschiedenis van de tempel, het huis van God. Zie daar, hoe door de schuld van die ene koning van Juda de tempel beroofd wordt, hoe een andere koning zelfs Gods Huis berooft, hoe een derde de deuren sluit en een vierde deze weer opent, enzovoort, enzovoort.
4. Lees het boek Ezra, de geschiedenis van de wederopbouw van Gods huis na de ballingschap. Lees daarbij tussen Ezra 3 en 4 het boek Haggaï, dat heel veel licht werpt op het boek Ezra.
5. Lees de Hebreeënbrief en zie, hoe sterk het accent wordt gelegd op:
- de gemeenschap met God
- de troon
- die andere wereld.
Sidney S.Wilson
« vorige bijbelstudie — volgende bijbelstudie »