Bijbelstudies
- Maar eerst de kaper uit de cockp...
- Bruggenhoofd
- Blijdschap kwijt
- Kijk met Kerstmis verder dan de ...
- Het leven van Abraham
- Het huis van God
- De Tabernakel - De gemeenschap m...
- Openbaringen uit de Openbaring...
- ADVENT
- REVOLTE - Een studie over 1 Samu...
- 10 Redenen waarom wij bidden...
- De tijdperken en gebeurtenissen ...
- Een koningin gezocht
- 10 Redenen waarom God mens werd...
- Een allernieuwst testament...
- De betekenis van kerstmis...
- Het Wonder Van Het Pinkstergebeu...
- Het Wonder Van Het Pinkstergebeu...
- Verkondigt alle landen
- Leven uit de rechtvaardigmaking...
- Leviticus
- Een vreemd antwoord
- Is dat nu een God van liefde...
- MATTHEUS
- JOHANNES 3:16
- De feesten des HEREN
- Goddelijke geheimen uit Galaten...
- De gouden keten
- Getuige worden van Zijn opstandi...
- Pasen - en dan
- Hij is het
- Consequenties van het grote kers...
- Flakkerende kaarsjes of een vlam...
- KERSTFEEST - maar nu eens een ke...
- Is het geen waanzin om te zingen...
- Kerstfeest: Oorlogfeest! (1968)...
- ADVENT - In het licht van het ni...
- Voor die engelen was het maar ge...
- ADVENT - En het geheim van een a...
- Opwekkingen in de bijbel Hizkia...
- Ezra - opwekkingen in de bijbel...
- Hemelvaart - Het machtige feest ...
- Pinksteren en de gemeenschap van...
- Pinksteren en de gemeenschap van...
- Redding of Roeping
- Hemelvaart - De grootste der chr...
- Hemelvaart - Christus leeft in m...
- Hemelvaart - Een mens op Gods Tr...
- Hemelvaart - De verheerlijkte He...
- De Beker
- De Tabernakel
- De toekomst begint vandaag!...
- Judas en ik...
- Mozes, een teleurgesteld man...
- Kerstfeest en onze frustraties!...
- Het geloof van Herodes!...
Bijbelstudie: Het leven van Abraham
(De NBG was nog niet verschenen toen deze studie geschreven werd. Toch hebben we besloten ook hier deze vertaling te gebruiken - zoals in alle studies van S.S. Wilson)
HOOFDSTUK 1 - GEHOORZAAMHEID
Historisch overzicht
Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats ... Hebreeën 11:8
De roeping
Plotseling, geheel onverwacht en overweldigend was de roepstem van God tot Abram gekomen. God Zelf had tot hem gesproken, de God der heerlijkheid had Zich aan hem geopenbaard. Niets vermoedend was hij eensklaps persoonlijk tegenover God geplaatst. Mogelijk was het in het holst van de nacht, dat vanuit de diepe duisternis de Heer Zich aan hem vertoonde. Hoe verschrikt, ontsteld, verbijsterd zal hij in die eerste momenten niet geweest zijn. Wellicht is hij van ontzetting op zijn aangezicht ter aarde gevallen. Zeker is het, dat deze ontmoeting een volkomen omwenteling in zijn leven heeft teweeggebracht.
Genesis 12:1-3 De Heer nu zei tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal; Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.
Na de eerste ogenblikken van vrees en ontzetting keerde de bezinning terug en begon het tot hem door te dringen wat God tot hem gezegd had. Wat een stortvloed van gedachten en vragen bestormden hem toen. Maar wat een grote en diepe blijdschap ook welde er in zijn hart op. Een ongekende vreugde doorstroomde hem en vaagde alle angst en schrik weg. Vreugde, want er was iets van de heerlijkheid van God in zijn hart gekomen en bovenal, hij had iets wonderlijks gehoord!
Ik zal u tot een groot volk maken ....
Dat was een belofte, en wat een belofte! Was er iets dat hem, als oosterling, in groter geestdrift kon doen ontvlammen dan dit woord? Een groot volk - wat een beeld werd hem daar voorgetoverd! Grote steden, talloze dorpen, een machtig volk, waarin zijn naam voor altijd zou voortleven.
... en u zegenen ...
Wat kon dat anders betekenen dan de vervulling van al zijn wensen: rijkdom, voorspoed en geluk. Ja, rijkdom, in gedachten zag hij het al: huizen, slaven, vee, goud en zilver, schatten aan kostbare kleding, specerijen en edelstenen.
... en uw naam groot maken …
ging het verder. Wat een lang vervlogen dromen uit zijn jongensjaren van roem, macht en vermaardheid werden door deze woorden weer in zijn herinnering teruggeroepen!
En dat was nog niet alles. De ene belofte was nog wonderlijker dan de andere en opende steeds wijdere perspectieven. Hoe begrijpelijk was zijn uitbundige blijdschap! Hij voelde zich opgeheven en in een andere wereld verplaatst. Het jubelde in hem. Een heerlijke toekomst straalde hem tegemoet! Al zijn vroegere moeilijkheden en problemen waren er niet meer. Want moeilijkheden had Abram zeker gehad. Van zijn jeugd weten wij weliswaar weinig, maar één ding weten wij wel: hij was niet gelukkig geweest. Integendeel, een diepe ontevredenheid vervulde zijn hart. Hij was teleurgesteld in het leven, het had niet aan zijn verwachtingen beantwoord. Hij voelde een leegte, een gemis en hij was in werkelijkheid diep ongelukkig. Vandaar ook het spontane enthousiasme bij de gedachten aan een nieuw en beter leven.
Abrams omgeving en verleden
Van zijn omgeving kunnen wij ons wel een voorstelling maken. Een typisch oosterse stad, de witte huizen en tempels blakerend in de felle stralen van de subtropische zon, die uit een onbewolkte blauwe hemel neerslaan. De hoge, dikke muren met massieve poorten die het geheel een gevoel van veiligheid en zekerheid schenken. Hier en daar lange slanke palmen, wier golvende groene kruinen zo’n aangename afwisseling voor het oog bieden. Dan de bedrijvigheid: op pleinen en in de nauwe straatjes het gevoel van heel het kleurige bewegelijke leven van alledag van de oosterling, bont en rumoerig. Op de velden buiten de poorten de slaven die daar hun arbeid verrichten. En op de brede rivier, die rustig voorbij stroomt, de talrijke met koopwaar beladen bootjes.
Hier was Abram geboren en opgegroeid te midden van de drukte van de grote stad. Hier had hij zijn jongensjaren met al hun lief en leed doorgebracht, hier had hij later een werkkring gevonden en was hij getrouwd, hier stond hij volop in het leven.
Het lot scheen hem eerst wel gunstig gezind en hij maakte een goede kans. De vooruitzichten waren werkelijk uitstekend geweest - zo goed als iemand zich die maar wensen kon. Met enthousiasme had hij zich dan ook op zijn werk gestort; zijn verwachtingen waren hooggespannen. Hij had een doel voor ogen gehad: rijkdom, positie, aanzien, roem. Ook had het hem aan ijver en werklust zeker niet ontbroken.
Maar ondanks alles had hij toch zijn doel niet bereikt, hij had geen echt geluk en geen echte vrede gevonden. Het was steeds gebleven bij een zoeken en jagen. En hoe had hij het in allerlei vormen gezocht: in werk, in vermaak, in wijsheid, ja, in de godsdienst zelf, maar het had hem alles zo leeg en onbevredigd gelaten met het onbestemde gevoel dat er toch iets meer moest zijn, maar hij wist niet waar hij dat vinden moest.
Hij had gezocht naar een verklaring en omdat hij niets anders wist, had hij alles op één ding geschoven. Er was namelijk een grote leegte in zijn leven, een diepe smart: hij had geen kind. Dát moest de oorzaak van alles zijn. Daarom was zijn bestaan zo leeg en zonder uitzicht. Het was zijn grootste probleem. Wat baatten hem al zijn rijkdom en aanzien, wanneer dat éne verlangen niet bevredigd werd? Hoe hadden anderen hem hierom geringschat. Nee, zo kon hij nooit gelukkig zijn. En naarmate de jaren verstreken was hij steeds meer onbevredigd en ongelukkiger geworden. Al zijn geluk was slechts schijn geweest zonder dat ene; na elk succes had de vreugde maar al te spoedig plaats gemaakt voor dat knagende verdriet. Een grote leegte, een diepe hunkering was het wat ten slotte achterbleef.
En nu was God tot hem gekomen met al deze heerlijke beloften! Wat was hij er vol van! Telkens en telkens weer gingen zijn gedachten vooral terug naar die eerste belofte: Ik zal u tot een groot volk maken. Hoe begrijpelijk dat dit een snaar in zijn hart had geraakt. Zou dan toch dat ene onvervulde ideaal verwezenlijkt worden? Zou deze God hem datgene kunnen schenken, waarnaar hij al zo lang verlangend had uitgezien: een zoon, een erfgenaam van zijn huis? Het was als een straal van licht, van hoop in de stikdonkere nacht van zijn ziel. Een nieuwe wereld was voor hem opengegaan. Nu kon hij verder, een nieuwe toekomst tegemoet waar een nieuw leven lokte.
De strijd en beslissing
Zou het echter allemaal zonder moeilijkheden gaan? Verre van dat! De eerste indrukken waren spoedig wat vervaagd en het eerste enthousiasme wat geluwd en andere gedachten drongen naar voren. God had meer gezegd, er waren ook voorwaarden aan verbonden.
Ga uit uw land ...
Wat hield dat in? Zou hij zijn land en geboortestad, waar hij was opgegroeid en zijn hele leven had doorgebracht, moeten verlaten? Zijn stad, waaraan hij met elke vezel van zijn wezen verbonden was? Moest hij dat alles prijsgeven? Zou hij zijn vrienden en kennissen vaarwel moeten zeggen om ze mogelijk nooit weer te zien? Moest hij nu alles wat hij bezat - dat wat zijn vader hem had nagelaten en alles waarvoor hij zijn leven lang had gewerkt of gezwoegd - achterlaten?
... en uit uw maagschap en uit uws vaders huis ...
Kon dat de bedoeling zijn? Ook zijn familie achterlaten? Dat was veel moeilijker nog dan het andere. Vooral zijn vader, die al zo oud was en nog gebukt ging onder de smart over het verlies van een zoon, Abrams broeder Haran - mocht hij die wel zonder meer verlaten? Deze nieuwe slag zou hem noodlottig kunnen worden. In gedachten zag hij de ontstelde gezichten al voor zich. Wat zouden ze van hem denken?
... naar het land, dat Ik u wijzen zal ...
Waar zou dat kunnen zijn? Wat moest hij daar doen? Zou hij zich daar kunnen handhaven wanneer de bewoners hem vijandig gezind zouden zijn?
Wat een ontzaglijke strijd zal er in Abrams binnenste ontbrand zijn! Vergeten was de eerste grote blijdschap, verdwenen het enthousiasme dat hem zo bezield had! Een donkere wolk dreigde het zonlicht in zijn ziel te verduisteren. Er waren ook bijna onoverkomelijke moeilijkheden te voorzien. Ineens was hij voor de grootste keuze van zijn leven geplaatst. Hij stond op een tweesprong, zijn hele toekomst en ook die van anderen hing er vanaf. Hoe woelde en bruiste en kookte het in hem. Hoe ging alles telkens en telkens weer door zijn hoofd, zonder dat het tot een oplossing kwam. Hoe werd hij tussen verlangen en vrees heen en weer geslingerd. Een verlangen, een groot verlangen naar al dat heerlijke wat God hem beloofd had en … vooral dat éne. Anderzijds vrees voor die sprong in het duister van het onbekende, vrees voor spot, voor kritiek, vrees voor de smart van het scheiden, de moeilijkheden. O, wat was de prijs hoog! Was die niet te hoog? Hoe voelde hij dat hij met duizend banden aan dit leven verbonden was. Het leek welhaast een onmogelijkheid wat God van hem gevraagd had.
Het zoeken naar een uitweg - en de beslissing
Maar wat dan? Hier blijven en doorgaan zoals vroeger? De gelegenheid voorbij laten gaan? Dat zou wel het eenvoudigste zijn. Veel zou hij moeten missen, maar in elk geval bleef hem dan ook alle verdriet en moeite bespaard.
Maar God dan? Wat zou God doen? Had God hem gevraagd of hij er wel voor voelde, of hij er niet eens ernstig over wilde denken? Niets daarvan. God had gezegd: Ga uit uw land ... Dat was een bevel, niets minder dan dat - een eis. Dat maakte de zaak nog ernstiger. Dan was het ook een kwestie van gehoorzaamheid!
En als hij nu eens niet gehoorzaamde …?
Maar was er werkelijk geen uitweg? Neen, onverschillig blijven kon hij niet, maar was er geen gulden middenweg te vinden? Zoveel gedachten flitsten door zijn hoofd. Kon hij niet blijven en God hier dienen? Kon hij niet een nieuw blad omslaan en strengere eisen aan zichzelf gaan stellen, veel goed doen, armen helpen, in alles rechtvaardigheid betrachten? En hij was toch ook niet zo’n groot zondaar. Wanneer hij maar zijn best deed en zijn plichten waarnam, zou het toch wel genoeg zijn. Daarbij kon hij voor deze God ook hier een altaar bouwen en Hem aanbidden - een hele tempel desnoods. Zo woelden zijn gedachten door - rusteloos naar een uitweg zoekend ...
Maar het was wel duidelijk - het baatte hem allemaal niets. Wat God van hem vroeg was een algehele overgave. Hij moest heel dat oude leven verlaten en volledig tot God gaan. Het was een absolute overgang van één ding tot een ander. Een middenweg was er niet. Hij had de keuze: God of Ur, Ur of God. Hij kon echter niet met de ene hand God vasthouden en met de andere Ur. Niemand kan twee heren dienen. Hij had de keuze: de heerschappij van Ur of de heerschappij van God; God aanvaarden - maar dan geheel en al - of ... verwerpen. Voor God of tegen God - daar ging het om. Hoelang heeft de strijd gewoed? Hoeveel slapeloze nachten heeft het Abram gekost? Hoe het ook zij, het ogenblik kwam dat hij de overwinning behaalde. De beslissing viel, onherroepelijk stond het vast: hij zou gaan. De verschijning van de God der heerlijkheid en de wonderlijke woorden hadden te grote indruk op hem gemaakt om nog langer te kunnen aarzelen. De ketens waren gebroken.
Terah
Toen rustte op hem de zeer onaangename plicht om zijn verwanten van zijn besluit in kennis te stellen. Sarai moest het weten en ook de anderen. Met enorme tegenzin begaf hij zich naar Terah.
Het allerzwaarste zal het hem wel gevallen zijn dit aan zijn oude vader mee te delen.
Daar stonden de twee mannen tegenover elkaar ? hoe lang heeft het geduurd voordat het hoge woord eruit kwam? Hoe heeft Terah erop gereageerd? Hij zal wel alles in het werk hebben gesteld om zijn zoon van zijn voornemen af te brengen: door beloften, misschien door dreigementen, door hem de vermeende gevaren van deze stap op dramatische wijze voor ogen te schilderen, en wat al niet meer. Overredingen, dreigementen, noch smeekbeden waren in staat Abrams besluit te veranderen.
Hij hield voet bij stuk. Hij had alles reeds éénmaal doorgestreden en nu zou hij zich er niet meer van laten afbrengen.
Over dit alles ligt een sluier. De uitkomst is ons echter wel bekend. De hele zaak nam een verrassende wending. Tot Abrams onuitsprekelijke vreugde verklaarde Terah ten slotte niet alleen bereid te zijn hem te laten gaan, maar zelfs bereid te zijn hem te vergezellen! Was het bezorgdheid over het lot van zijn zoon, of waren het de schone beloften, die Abram hem met zoveel overtuiging had voorgehouden, die hem van inzicht hadden doen veranderen? En wanneer het allemaal werkelijk zo was, waarom zou hij ook niet zijn deel mogen hebben? Hoe het ook zij, Terah ging mee.
Voor Abram was nu de allergrootste hinderpaal uit de weg geruimd. Hoe grenzeloos zal zijn blijdschap geweest zijn! Dit was zeker een gulden middenweg. Nu kon hij ook met een veel lichter hart de grote reis aanvaarden. Zijn grootste vrees was ongegrond gebleken en beter nog, zijn vader zou zelfs de leiding van de karavaan op zich nemen, waardoor het succes van de onderneming toch wel verzekerd was. … Terah nam Abram …
Er kwam nog een medereiziger bij: Lot, Abrams neef. Sinds het overlijden van zijn vader, Abrams broer Haran, was hij alleen komen te staan en het laat zich indenken dat de band tussen de twee mannen inniger was geworden. Nu kon hij ook moeilijk achterblijven en misschien trok het avontuur hem als de jongste wel het meest aan.
Het vertrek
Eindelijk brak de met zoveel spanning verbeide dag aan. Er waren veel voorbereidingen te treffen geweest, maar nu stond de kleine karavaan voor het vertrek gereed. De kamelen waren opgeladen en alles was verder klaar. De grote tocht kon beginnen.
Gebrek aan belangstelling zal er wel niet geweest zijn: behalve de vele verwanten waren er ook nog de talrijke nieuwsgierigen die medegetuigen wilden zijn van het begin van deze voor hen zo vreemde onderneming. Ongetwijfeld werd het drietal door sommigen als de helden van de dag beschouwd en door anderen weer als onverantwoordelijke avonturiers. Het leek ook zo’n waagstuk. Terah van zijn kant zal zich niet weinig gestreeld hebben gevoeld zo in het middelpunt van de belangstelling te staan, en hij zal wellicht enthousiast en niet zonder trots hebben laten weten dat hij het gezelschap wel veilig over zou brengen naar het land van de ondergaande zon.
Zo kwam dan het laatste ogenblik, de laatste afscheidsbegroetingen, de laatste troostwoorden aan de achterblijvenden en de kleine stoet zette zich in beweging, door velen nagestaard met zeer gemengde gevoelens. Verschillende straten langs, de poort uit - de grenslijn was overschreden - het pelgrimsleven, de grote reis was begonnen.
Met gemengde gevoelens gingen ze, nog een enkele maal achteromkijkend, verder om te zien dat de witte huizen van Ur - die blonken in het zonlicht - voor het oog steeds kleiner werden en niet meer afzonderlijk te onderscheiden waren, totdat ze een stip aan de horizon werden om voorgoed uit het zicht te verdwijnen. Dat was de laatste maal dat Abram zijn vaderland zag.
Nu voorwaarts, het grote doel tegemoet: Kanaän! Hoe vervult dat Abrams hart, hoe wordt hij beheerst door die ene gedachte, daar te zijn in het land der belofte, in Gods land, daar waar God hem kan zegenen. Hij is nu in Gods hand, hij heeft de eerste stap gedaan en de rest is voor Gods verantwoording. In principe is hij reeds daar. Spoedig zal hij het ook daadwerkelijk beleven.
- - - - -
Toepassing
- De bekering
- Het geloof
- De zekerheid
- - - - -
- De bekering
Gods eerste eis aan de mens, aan Abram, aan ons allen, is: onvoorwaardelijke overgave.
In Bijbelse termen: ‘Bekeert u!’
Overgave heeft twee kanten.
Ten eerste: de wapens neer, of wanneer men wil: ‘handen omhoog!’
Ten tweede is het een overgaan tot degene die de overgave eist. Je stelt je onder zijn bevelen. Het is een overgaan van één rijk naar een ander rijk, van één heerschappij tot een andere heerschappij … Bij overgave verplicht men zich tot gehoorzaamheid aan een ander. Het is een absolute overgang.
In het geestelijke is ‘handen omhoog’ het vereiste, omdat de mens van nature vijandig tegenover God staat. Dit kan bewust of onbewust zijn. God eist dat hij de vijandelijkheden staakt. Het zich stellen onder de heerschappij van Christus is nodig omdat elk mens geboren is onder een andere heerschappij, namelijk die van de satan, Gods grootste vijand. Hij moet overlopen naar God. Het ‘handen omhoog’ geldt voor de grove zondaar en voor de vrome zondaar ? de grove zondaar moet zich bewust worden dat zijn zonden een wapen van satan tegen God zijn - vijandschap tegen God. Hij moet dit wapen laten vallen.
De vrome zondaar moet zich bewust worden dat al zijn vroomheid - zonder voorafgaande bekering - evenzeer een wapen tegen God is. Hij moet daarom ook bereid zijn om zijn wapens van valse vroomheid te laten vallen.
Voor deze tweede categorie is het vaak veel moeilijker om in te zien dat dit een absolute overgang is, omdat je altijd al gedacht hebt God te dienen. Je kan echter een christelijke opvoeding hebben genoten, zondagsschool, christelijk onderwijs en catechisatie hebben gevolgd en zelfs lidmaat van een kerk geworden zijn, zonder dat je ooit werkelijk de eerste stap van bekering hebt gedaan, zonder dat het hart vernieuwd en gereinigd is.
Je bent - net als alle anderen in deze wereld - op het terrein van de vijand geboren en daar gebleven. Men mag een vroom kleed hebben aangetrokken, je mag gedacht hebben God te dienen, maar je hebt onder valse vlag gevaren. Je hebt aan godsdienst gedaan, maar er is nooit een ogenblik in het leven geweest dat je je werkelijk aan God hebt overgegeven, dat je naar God bent overgelopen. Je bent nooit als een verloren zondaar tot Christus gekomen om Hem te aanvaarden als Here en Meester, als Verlosser en Zaligmaker. Daarom sta je, met al je vermeende vroomheid, nog op het terrein van de satan. Je bent, om dat beeld te gebruiken, nog binnen de muren van Ur gebleven.
Voor velen is het echter ontzaglijk moeilijk om te erkennen dat elke godsdienst en vroomheid van het verleden niet gebaat hebben - om vervolgens als zondaar tot Christus te komen. Het moet echter tot een daad komen. De persoonlijke bekering is absoluut vereist.
Deze bekering is de eerste stap in het geestelijk leven en niet iets dat pas na kortere of langere tijd moet komen. Bij de bekering wordt de mens overgezet uit de macht der duisternis in het koninkrijk van Gods Zoon. Dat is het begin. Het is een afzweren van de heerschappij van de satan en een zich stellen onder de heerschappij van Christus. Dan pas kan de mens beginnen God te dienen. Zonder een duidelijke bekering kan daar geen sprake van zijn.
Het is bespottelijk om te zeggen: Als ik lang genoeg geprobeerd heb mijn nieuwe Meester te dienen, zal ik tot overgave komen. Nee, zonder bekering is er geen sprake van waarachtig God dienen, geen sprake van geestelijke groei en ontwikkeling. Zonder die stap blijft men, of men het wil of niet, een vijand van God.
Ga uit … en … ga naar …
Bij Abram zien wij een en ander duidelijk geïllustreerd. Gods bevel ‘bekeert u’! kwam tot hem in de woorden: Ga uit … en … ga naar …
Hij moest zijn oude grond, zijn oude leven, de afgoden, de heerschappij van Ur verlaten. Of zijn vroegere leven zondig was geweest of vroom deed niet ter zake, hij moest het verlaten.
Dat was één kant, de kant van ‘handen omhoog’.
Er was nog een kant. Hij moest ook uitgaan naar de plaats die God hem wees. Hij moest zich dus stellen onder de heerschappij van God; hij moest zijn oude grond verlaten om over te gaan op Gods grond.
Hij ging dus uit en hij ging tot. Het uitgaan uit Ur maakte hem vrij van het oude leven.
Het gaan tot God plaatste hem onder de heerschappij van God.
Op het moment dat hij de poorten van Ur uitwandelde, verliet hij heel het oude leven - dat is de bekering van de afgoden. … hoe gij u van de afgoden tot God bekeerd hebt … 1 Thessalonicenzen 1:9.
Op hetzelfde moment, bewust of onbewust, plaatste hij zichzelf onder Gods leiding - dat is de bekering tot God.
- Het geloof
Hebreeën 11:8 Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij ter erfenis zou ontvangen, en hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou.
Zowel voor Abram als voor ons lag de strijd aan twee kanten. Hij moest het oude prijsgeven, in één klap afrekenen met heel zijn verleden. Aan de andere kant moest hij uitgaan, niet wetende waarheen. Hij moest een stap doen uit het veilige Ur en tot ... ja, tot wat?
Ja, juist dat uitgaan tot was ook zo heel moeilijk. Hoe donker was de toekomst toen hij daar zijn strijd streed voordat de beslissing gevallen was. Hij kon wel de eerste stap doen uit Ur, maar dan was hij er nog niet. Dan pas begonnen de moeilijkheden. Hoe zou hij die reis er vanaf brengen? Te goed wist hij wat een woestijnreis betekende - hoe huiverde hij bij de gedachte aan de mogelijkheden van verdwalen, aan zandstormen, aan gebrek aan water. Hoe zag hij het in gedachten al gebeuren, mijl na mijl zich voortslepend, alléén, de dood in allerlei vormen om hem heen.
Wat deden die grote grijze muren van Ur hem nu goed aan. Achter de grauwe steenmassa’s met zware poorten had hij bescherming en voelde hij zich veilig, maar straks .... Alles scheen hem lokkend toe te roepen: ‘Blijf hier, binnen deze veilige beschutting. Daar buiten sta je alléén en onbeschermd, blootgesteld aan de grillen van het noodlot, aan gevaren en vijanden. Hier vandaan gaan betekent een sprong in het duister!’
Een nieuwe gedachte
Was dat werkelijk zo? Was daar buiten niets waarop hij zich verlaten kon? Maar God dan? God had toch gezegd: Ik zal u zegenen! Wat wilde hij dan nog meer? Hield dat niet alles in? God zou hem zegenen. Dan was God dus daar! Die zou hem beschermen als hij de hoge muren van Ur verliet. Dat was een nieuwe gedachte.
Hoe stroomde op dat ogenblik weer iets van die ongekende blijdschap door hem heen die hem vervuld had op dat grote ogenblik toen hij God ontmoette. Nu wist hij tenminste dat hij iets had waarop hij bouwen kon. Op het moment dat hij de eerste stap buiten de poorten van Ur zou doen, zou hij voor Gods verantwoording zijn: dan is hij een kind van God. Nee, geen sprong in het duister - hij mag zich werpen in de armen van God. Niet een uitgaan tot niets, maar een uitgaan tot God.
Hoe heel anders zag hij nu het geloof.
Had hij dan niet geloofd? Hij had gedacht van wel, maar nu zag hij in, dat het eigenlijk niet zo was geweest. Hij had wel geloofd in het bestaan van God. Ook geloofde hij zeker dat wat hij gehoord had het Woord van God was. Maar dit was nu toch iets meer. Het was niet genoeg te geloven aan het bestaan van God en aan de waarheid van het Woord van God, hij moest zijn vertrouwen stellen in Zijn Persoon. Hij moest zich door een daad van geloof in de armen van God werpen. Dat is immers het reddend geloof, dat zich in de armen van de Redder werpt. Een verstandelijke beredenering alléén heeft geen waarde.
Het zou hem niets baten wanneer hij zei aan God te geloven, maar het niet zou wagen de stap tot God te doen. Het was juist die stap die God van hem vroeg. Het was heel gemakkelijk te zeggen dat hij wel geloofde, maar dan moest het ook tot een daad komen, tot een persoonlijk aanvaarden!
Mijn geloof is niet groot genoeg!
Had hij wel geloof genoeg? Zijn geloof leek maar zo klein, zo zwak. Hoe zou hij weten of zijn geloof sterk genoeg was om hem te dragen?
Maar nee, hij moest zich helemaal niet bezighouden met zijn geloof. Het ging er niet om of zijn geloof machtig was, het kwam erop aan of Hij, in wie hij geloofde, machtig was. Al was zijn geloof nog zo zwak, zolang hij zich maar op God wierp, was het goed. Zelfs al wist hij niet hoe hij dat doen moest, al voelde hij helemaal niet dat hij geloofde, het enige wat hij doen moest: God aan zijn Woord houden.
God had immers gezegd: … Ga uit … Ik zal u zegenen …
Nu bleef er niets anders over dan dit zonder meer te aanvaarden. Zijn gevoelens hadden er niets mee te maken. Alles wat de Heer hem vroeg kwam op dit ene neer: zijn hand op die belofte leggen en zich in Gods armen werpen. Dat was de eerste stap
Ik kan het toch niet volhouden
Zou hij het wel vol kunnen houden? Ja, God was daar, hij ging tot God, maar zou hij God wel kunnen vasthouden? Een mens is zo wispelturig. Wie weet werd het een volkomen mislukking: zijn weerstandsvermogen gebroken, ontgoocheld, mismoedig en wanhopig. Diep in zijn hart wist hij dat het onvermijdelijk zou zijn dat hij, als hij de strijd zou gaan staken en op zijn schreden terugkeren, dat oude leven in Ur - dat hij zo vol moed had verlaten - weer net als vroeger voort zou zetten.
Wat een thuiskomst zou dat zijn! Wat een spot en leedvermaak zouden hem wachten. Telkens en telkens weer zou hij het moeten horen: ‘We hebben het je toch gezegd, had maar naar onze raad geluisterd!’ O nee, het is niet zo moeilijk om vol enthousiasme iets te beginnen, maar volhouden, dat is iets anders!
Nee, het was niet Abrams volharding die maatgevend was. Wanneer God iemand uit de wereld en uit de zonde uitleidt, is Hij ook machtig om te bewaren. Zoals een kind het handje in de hand van zijn vader legt, zo moeten ook wij doen. Het hangt er niet vanaf of wij die hand vasthouden, maar dat de sterkere hand ons vasthoudt.
Judas 24 Hem nu, die u voor struikelen kan behoeden en onberispelijk doen staan voor zijn heerlijkheid in grote vreugde ...
Bekeert u en gelooft het evangelie!
Wij zagen dat Gods eerste eis is ‘onvoorwaardelijke overgave’ en dat deze overgave betekent een uitgaan uit het oude leven en een aanvaarden van de heerschappij van Christus: een gaan naar het land dat God wijst.
Tussen ‘wapens neer’ en de gehoorzaamheid aan de bevelen ligt echter bij het evangelie nog een factor: Christus steekt ons tegelijkertijd de hand der verzoening en vriendschap toe. Het grijpen van de toegestoken hand is het geloof. Daarom is de boodschap: Bekeert u en gelooft het evangelie (de blijde boodschap). Wel als overwonnenen, maar niet als onderdrukte vijanden, die met opgekropte woede slaafs gehoorzamen, komen wij in het rijk van Christus. Onze vijandschap is overwonnen door Zijn liefde, geopenbaard aan het kruis.
Deze vriendschapshand doet echter niets af aan de eis ‘handen omhoog’. Men moet de wapens laten vallen om de toegestoken hand te kunnen vatten.
Evenmin doet deze vriendschapshand iets af aan de eis der gehoorzaamheid. Het aanvaarden van de hand is tegelijk het aanvaarden van een nieuwe Meester. Gehoorzaamheid is het eerste waartoe men zich verplicht: het opvolgen van de te ontvangen bevelen.
Abram geloofde de boodschap, daarom gehoorzaamde hij in het verlaten van Ur. Dat was ‘handen omhoog’.
Hij bewees zijn geloof ook door uit te gaan tot God, tot de onzichtbare, niet waarneembare God; hij wierp zich zonder gevoelens en zonder tastbare bewijzen in de armen van God. Hij aanvaardde Zijn liefde en bescherming. Dat is het grijpen van de toegestoken hand.
Hij zette koers naar het land dat God hem wees. Dat is de aanvaarding van de wil van God, de heerschappij van God, een andere kant van de gehoorzaamheid. Dat is overgave.
Het geloof volgt op het opgeven van het verzet.
De gehoorzaamheid volgt op het geloof.
Geloof en gehoorzaamheid
Zonder geloof is geen ware gehoorzaamheid mogelijk.
Zonder gehoorzaamheid echter heeft het geloof geen waarde, is het geen geloof.
Té vaak wordt gepredikt: ‘Gelooft het evangelie’, aanvaardt de toegestoken hand, zonder het begeleidend ‘bekeert u!’
Té vaak ook wordt Christus voorgesteld als Heiland alléén, groot als dat is, zonder de nadruk echter op het feit, dat Hij Vorst en Here is, zowel als Zaligmaker.
De eerste christenen legden juist daarop de grote nadruk. (Handelingen 2:36; 5:31 enzovoort).
- De zekerheid
Heb je eenmaal de eerste stap gedaan, dus de Here Jezus Christus aanvaard als Here, Verlosser en Zaligmaker, dan hen je op grond van het Woord van God de vergeving van de zonden en het eeuwig leven. Deze zekerheid berust niet op onze gevoelens, maar op het onveranderlijke Woord van God.
Johannes 1:12 Doch allen die Hem (Christus) aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven.
1 Johannes 5:12,13 Wie de Zoon heeft, heeft het leven; … Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt.
Wij mogen dus met vrijmoedigheid getuigen Zijn kinderen te zijn en de zekerheid van het eeuwige leven te bezitten.
In verband met de zekerheid van het eeuwig leven staat ook de blijdschap van de kinderen van God. Hoe zal blijdschap mogelijk zijn zonder zekerheid? En het Woord van God spreekt ook juist zo veel over blijdschap. De blijdschap is een gevolg van het nieuwe leven in ons. Men moet echter nooit zijn zekerheid afhankelijk maken van de blijdschap, dus van zijn gevoelens.
Opgaven voor zelfstudie:
- Ga na, aan de hand van Handelingen 7:2-4, hoe Genesis 12:1-3 geschiedkundig thuishoort tussen de verzen 30 en 31 van Genesis 11.
- In welk verwantschap staan de volgende personen tot Abram: Terah, Sarai, Lot, Haran, Nahor (2), Milka. (Genesis 11)
- Welke aanwijzing is er in Genesis 12, dat Abram en Lot langere tijd in Haran vertoefd hebben?
- Welk licht werpt Jozua 24:2 op de godsdienst van Abram?
- Het kleine vers Genesis 11:30 geeft ons een sleutel tot het verstaan van Abrams leven. Lees de geschiedenis van Abram door en noteer hoofdstukken en verzen, waar over hetzelfde gesproken wordt. Dit om te zien welk een grote rol dit in Abrams leven gespeeld heeft.
Nog enkele wenken voor studie:
- Ga na in de Handelingen der Apostelen welke nadruk gelegd wordt op soevereiniteit van Christus. Let op de woorden: Here, Vorst, troon, verhoogd, enzovoort.
- Ga na hoe elk van de volgende, tegenwoordig zo veel voorkomende excuses bij de eis van bekering slechts een poging is om te ontkomen aan het verlenen van gehoorzaamheid aan de Here Jezus Christus.
- Ik geloof niet aan het bestaan van een God
- Ik geloof niet dat je God kan kennen
- Ik geloof niet aan de waarheid van de Bijbel
- Er zijn zoveel huichelaars
- Er is zoveel verschil in mening
- Het komt er niet op aan wat je gelooft als je het maar van harte doet
- Als iemand het beste doet wat hij kan, komt alles wel terecht
- Als God liefde is, zal Hij zijn schepselen niet verdoemen
- Het is zo moeilijk om werkelijk christen te zijn
- Ik ben nog jong genoeg, het heeft nog de tijd.
- Ik ben niet zo’n groot zondaar
- Ik heb altijd wel geloofd
- Je kan toch zomaar niet ineens bekeerd worden
- Zo gemakkelijk gaat het niet
- Moet ik niet wachten totdat ik gegrepen word?
- Het moet je toch gegeven worden? Zou het niet een grote overmoed zijn?
- Niemand kan het zeker weten
- Mijn berouw is niet diep genoeg
- Ik ben niet bezorgd genoeg
- Ik bid er veel voor
- Ik ben een te grote zondaar
- Ik kan het niet volhouden
Ga na hoe belachelijk elk van deze excuses zijn zou in het geval van Abram, in zijn strijd, in het licht van: Ga uit ...
HOOFDSTUK 2 - GEHOORZAAMHEID (vervolg)
Historisch overzicht
En Terah nam zijn zoon Abram en Lot, … en hij deed hen wegtrekken uit Ur der Chaldeeën om te gaan naar het land Kanaän; en zij kwamen te Haran, en bleven daar. … en Terah stierf te Haran. Genesis 11:31,32.
Het oponthoud
Jaren zijn verlopen sinds die zonnige dag waarop Abram zo vol enthousiasme en met de beste verwachtingen de poorten van Ur uitstapte, vergezeld door Terah en Lot. En nog steeds is het doel, Kanaän, niet bereikt. Wat was het anders gelopen dan hij zich had voorgesteld! Hij had er al lang kunnen zijn en nu … ?
Hoe pijnlijk was de gedachte aan alles wat hier gebeurd was: dat lange smartelijke oponthoud, halverwege - ver van het land der belofte.
Het begin was destijds toen hij Ur verliet zo goed geweest – met alle kans op slagen. Maar hoe kort slechts hadden die eerste blijdschap en enthousiasme geduurd!
Het reizen was ook heel vermoeiend geweest, mijl na mijl over grote afstanden in de brandende zon voorttrekkend, de ene dag na de andere …
Toen de dagen weken werden, liet het zich indenken dat er een zekere afmatting te bespeuren viel. Allen, zonder uitzondering, verlangden naar rust.
Haran
Toen was Haran in zicht gekomen: een mooie omgeving met water en weide voor het vee - zeer aanlokkelijk om te stoppen. Hier kon men wat uitrusten en krachten verzamelen voor het verdere en zwaardere gedeelte van de tocht. Het was echter niet bij een rustpoos gebleven. Het pakte heel anders uit; Terah had andere bedoelingen. Voor hem had de reis lang genoeg geduurd. ... en zij kwamen te Haran en bleven daar.
Was het de vermoeienis alléén die zich op zijn hoge leeftijd wel bijzonder moet hebben doen gelden, of ziekte, of gebrek aan enthousiasme?
Hoe het ook zij, zij zouden hier blijven. Geen stap ging hij verder!
Teleurstelling en wanhoop
Hoe ontdaan zal Abram geweest zijn! Ook hij mocht even verslapt zijn en getalmd hebben - het mocht zelfs lijken dat ook bij hem de drang verminderd was - toch was er iets in hem wat hem geen rust liet, wat hem voortdreef.
Verder moest hij, verder het grote doel tegemoet.
Daar hadden zij weer tegenover elkaar gestaan, zijn vader en hij!
Wat een worsteling was het geweest. Hoe had hij met al zijn overredingskracht gepraat, geredeneerd en geprobeerd zijn vader aan te sporen om toch maar verder te gaan. Zij waren immers nog niet in het land, op de plaats waar God hen hebben wilde. Hier konden zij nooit Zijn zegen verwachten.
Tevergeefs!
Terah bleef onverbiddelijk. Het was allemaal voor dovemans oren gesproken. Bij hem was die drang niet aanwezig, hij werd niet voortgestuwd door de bezielende kracht van een persoonlijke ontmoeting met de God der heerlijkheid. Hij begreep zijn zoon ook niet. En zijn enthousiasme miste de draagkracht om hem door de moeilijkheden heen te brengen.
Waarom zouden zij verder gaan? Was het hier niet goed genoeg? Hadden zij hier geen overvloed? Was er geen gelegenheid om te wonen en was er geen weide voor het vee?
Vastgelopen, gestrand
Eindelijk had Abram ingezien dat alle verdere pogingen toch op niets zouden uitlopen. Wat een wanhoop zal zich van hem meester gemaakt hebben. Daar zat hij dan, met nog maar de helft van de reis volbracht, vastgelopen, gestrand met al zijn plannen in duigen en zonder hoop of vooruitzicht! Alles had hij prijsgegeven, moeite en ontberingen had hij ervoor over gehad, maar alles was tevergeefs geweest. Nu had hij het een noch het ander, God noch de wereld. Nooit in zijn leven was hij zo teleurgesteld en diep ongelukkig geweest!
Tijdens de drukte van het werk kon hij het nog wel eens van zich afschudden. Er was zo veel te doen in Haran, zo veel dat hem in beslag nam: de zorg voor hun onderhoud, voor huisvesting, voor de dieren.
Maar in die stille ogenblikken, na een volbrachte dagtaak, wanneer hij alléén was - overgeleverd aan zijn eigen gedachten - was het anders. Hoe menigmaal had hij daar niet gestaan, starend in de richting van de ondergegane zon, en opeens kon het hem dan te machtig worden …
Daarginds, ergens in die richting, ver, ver achter de horizon dáár lag het beloofde land - onbereikbaar.
Dáár waren de zegeningen die God hem had willen schenken - de heerlijke beloften. Dáár zou hij gelukkig kunnen zijn …
De schuldige
Was het een wonder dat hij het soms moeilijk gevonden had zich behoorlijk tegenover zijn vader te gedragen en zijn boosheid te verkroppen?
Ja, zijn vader was de schuld van dit alles. Hij had hem dit alles aangedaan. Nu moest hij lijden door de schuld van een ander. Door de schuld van een ander? Waarom werd hij ineens zo stil? De schuld van een ander? Was dat wel zo?
Als de dag van gisteren stond hem die verschijning van God weer voor de geest en hoorde hij de woorden nog in zijn oren klinken: Ga uit uw land ... en uit uws vaders huis ...
Uit uws vaders huis?!
Wat had hij gedaan?
En!
Eensklaps drong de volle waarheid tot hem door en was het alsof zijn zonde als een grote berg hemelhoog voor hem oprees. Neen, niet de schuld van een ander, zijn eigen schuld! Wat een ontzettende gewaarwording!
Zolang al had hij anderen alles verweten en nu pas zag hij in dat hij het zelf was die alle schuld droeg. Hij had alles alléén aan zichzelf te wijten.
Dat wat een gulden middenweg leek te zijn, een uitweg uit de allergrootste moeilijkheid, was niets anders dan een grote ongehoorzaamheid geweest.
Hij had gedacht God te kunnen hebben en Terah, God en de wereld, het nieuwe leven en iets van het oude.
En nu was hij erin verstrikt geraakt; hij had zich aan banden laten leggen en moest de gevolgen ervan ondervinden. Had hij nu maar …
Wroeging en strijd
Wat een wroeging! En wat een kwelling ook, steeds weer te weten een gevangene te zijn. Dat hij alles had prijsgegeven en niets daarvoor teruggekregen, was op zichzelf al erg genoeg. Maar dat wanhopige gevoel vooruit noch achteruit te kunnen, was toch het allerellendigste. Hij was gebonden, gebonden door banden die hij zelf had gesmeed - een hulpeloze slaaf, onmachtig zichzelf te bevrijden.
En juist die innerlijke drang naar iets beters, die drang om door te gaan, die onrust, deed het hem nog sterker voelen, en maakte zijn leven tot een hel.
Was dat er niet geweest, dan had hij erin kunnen berusten en evenals de anderen zich erop kunnen toeleggen hier een nieuwe toekomst op te bouwen.
Maar steeds weer kwam het boven. Hoe diep in zijn ziel was het hartstochtelijk verlangen. In de tijd dat hij God niet kende, was hij ook niet gelukkig geweest, maar dit was erger. Toen wist hij niet beter, nu wel. Telkens en telkens weer werd hij voortgedreven het toch nog eens te proberen. Rusteloos hadden zijn gedachten gewoeld, zoekend naar een uitweg. Het was alsof hij innerlijk werd verscheurd.
En bij elke mislukte poging was hij vol zelfverwijt geweest. Maar ook zelfverwijt kon hem niet bevrijden.
Het was alsof al het rukken aan zijn ketens, in plaats van hem dichter bij de bevrijding te brengen, hem slechts schrijnender had verwond en hem nog meer het ontzettende en hopeloze van zijn toestand en eigen machteloosheid had doen gevoelen.
Terah’s dood
Toen was de zwaarste slag gekomen: Terah stierf!
Van al de donkere dagen in Haran was dit wel de donkerste geweest. Vele bange uren had hij doorgebracht aan het sterfbed - levende tussen hoop en vrees. Nog tot op het laatst had hij zich krampachtig aan een strohalm vastgeklampt.
Maar op zeker moment stond hij voor het voldongen feit: Terah was niet meer.
Pikdonkere nacht was het in zijn ziel geweest. Het was niet alleen de smart van het scheiden, maar tevens was de laatste hoop dat zijn vader hem verder zou kunnen brengen naar Kanaän, vervlogen.
Alléén!
Daar lag hij dan, degene die hem uit Ur had geleid, op wie hij vertrouwd had, op wie hij gesteund had. Ja, daar lag hij nu, dood, en hij was alléén met Lot te midden van de duisternis.
Nog had hij het zich haast niet kunnen realiseren: nooit meer zou zijn vaders stem hem in de oren klinken. Nu was alles uit. Leven had hij gezocht, leven, geluk en nieuwe hoop, maar hij had niets anders gevonden dan dood en duisternis. Dat was het einde van alles.
Een nieuw begin
Ja, dat was een einde geweest, maar tevens een nieuw begin!
Want in deze donkere nacht begon het licht van een nieuwe morgen te gloren. Het begon tot hem door te dringen dat datgene, wat hem de allergrootste ramp had toegeschenen, niet anders dan zijn bevrijding betekende. God had de band die hem gebonden hield, gebroken - de band, die hij zelf niet had willen breken.
Het waren zeker droevige dagen geweest, maar achteraf zag hij wel in dat het de enige uitweg was. Zo was hij vrij geworden, vrij om te gaan. Nu lag Kanaän weer voor hem met al de mogelijkheden van een nieuw en gelukkig leven, nu zonder hindernissen en belemmerende banden.
- - - - -
Toepassing
Oorzaken van nederlaag en de weg tot overwinning:
- Ongehoorzaamheid
- Zelfvertrouwen
Waarom hebben wij geen overwinning?
Waarom blijven dezelfde oude zonden en gewoonten ons steeds aankleven en komen we nooit verder?
Waarom altijd die leegte en dat onbevredigde gevoel?
Hebben we niet geworsteld en gestreden?
Hebben we niet duizendmaal een nieuw begin gemaakt met nieuwe voornemens?
Hebben we ook God niet om hulp gesmeekt?
Waarom dan altijd weer die nederlaag, altijd weer: wat ik wil, dat doe ik niet, maar wat ik haat, dat doe ik? (Romeinen7:15)
Waarom steeds onrustig, bedrukt en wanhopig?
Het begin was zo goed geweest. Toen we de eerste stap hadden gedaan en tot bekering waren gekomen, hadden we zo’n grote blijdschap en alles was nieuw geworden.
Maar nu is dat verdwenen en we kunnen het niet meer terugvinden. We zijn blijven steken – we hebben het doel niet bereikt.
Bij het zoeken naar een verklaring vinden we twee categorieën mensen:
- Er zijn er die, hoewel zij belijden kinderen Gods te zijn, willens en wetens in de wereld en in de zonde leven.
- Er zijn er, die meer of minder diep overtuigd zijn van hun tekortkomingen en gebrek en ook proberen zich er tegen te verzetten. Het leven is een worsteling tegen de zonde. Maar in deze worsteling hebben ze geen overwinning.
We hebben nu te maken met deze tweede categorie. Van de eerste zullen we weinig zeggen. Een kind van God dat heult met de wereld, dat speelt met zonde, pleegt hoogverraad in de zaak van het koninkrijk van God. Er zijn ook haast geen woorden voor om het afschuwelijke van zo’n houding uit te drukken.
Zo iemand heeft niet alleen zelf een ongelukkig leven, maar is een struikelblok, ja een vloek voor zijn omgeving en berooft God van Zijn rechten.
We willen liever over de tweede categorie iets zeggen omdat er zovelen zijn, die meer of minder oprecht, een wanhopige strijd voeren tegen de zonde en graag verlost zouden willen worden.
Als eerste hoofdoorzaak van deze toestand noemen we:
Ongehoorzaamheid
Hiertoe kunnen zovele dingen gerekend worden, teveel om op te noemen:
- onwilligheid om iets in orde te maken,
- onwilligheid om iets te bekennen,
- onwilligheid om iemand te vergeven,
- nalatigheid om te getuigen, enzovoort, enzovoort.
Wanneer het de satan, ondanks alle pogingen, niet gelukt ons in de wereld, in Ur, in zijn macht te houden, dan heeft hij een andere tactiek. Dan probeert hij ons iets van het oude leven mee te geven, een Terah die ons later in onze geestelijke groei zal remmen.
De Geest van God maakt ons er wel opmerkzaam op, als wij Hem daar de gelegenheid maar toe bieden. Maar wanneer wij van onze kant bewust iets wat ons tot hinderpaal zou kunnen zijn, in ons leven toelaten - dus willens en wetens zondigen - behoeft het ons ook niet te verwonderen dat het geestelijk leven zwak is en wij de blijdschap missen.
Zijn er Terah’s die begraven moeten worden - doe dat dan onmiddellijk!
Laat het de vijand niet gelukken ons ook maar met één enkele band aan het oude leven te binden.
Breng alles direct in het gebed tot God
Ook wanneer het lijkt dat we bepaalde dingen nooit los zullen kunnen laten, breng het bij Hem. Want het is God, die het willen en werken in ons werkt. (Filippenzen 2:13). Wanneer wij maar met het hart bereid zijn met de Heer verder te gaan, zal Hij ons de nodige kracht en moed schenken welke stap dan ook te doen.
Zijn er dingen die met mensen in orde gemaakt moeten worden, doe dat dan. Ook daartoe geeft God de kracht, al lijkt het nog zo onmogelijk.
Gaan we er echter over redeneren, wikken en wegen, dan geven we de duivel kans om alles nog veel moeilijker en donkerder voor te stellen dan het in werkelijkheid is.
Nee, breng het direct tot God!
‘Is dit wel zo erg?’, vragen we ons dikwijls af - daarbij twijfel en onrust verradend. Deze vraag bewijst ook een verkeerde levenshouding. De vraag moet niet zijn of iets verkeerd is, maar: ‘Is dit goed, nuttig?’
Wanneer wij ons dagelijks voedsel gebruiken, eten we ook niet alles omdat het geen vergif is, maar omdat het goed is. Laten we breken met alles wat ons geestelijk leven kan schaden. Duizenden bijvoorbeeld vergiftigen hun gedachteleven met alle mogelijke lectuur, ondeugdelijke films, toneelvoorstellingen, enzovoort, enzovoort. En juist het gedachteleven speelt de allergrootste rol.
- Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien. Mattheüs 5:8
- Want de gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede. Romeinen 8:6.
Leven of dood, blijdschap of ellende zijn afhankelijk van het gedachteleven; Voor velen, misschien voor de meesten, ligt juist hier de kern van de strijd.
Wat zouden wij denken van iemand die dag aan dag door zou gaan bewust zijn lichaam te vergiftigen? Heeft onze ziel dan zoveel minder waarde? Weg met al datgene wat onze gedachten bezoedelt!
Maar hoe? Dat is juist voor menigeen de grote vraag.
Begin met de deur te sluiten voor elke verkeerde gedachte
Vooral in het begin zal je er dan verbijsterd over zijn hoe moeilijk dat wel is. Dan merken we pas goed hoe de vijand zijn hevigste aanvallen concentreert op dat bolwerk.
Gebed
Maak er een gewoonte van, bij elke verkeerde gedachte die oprijst, het hart tot God op te heffen in het gebed. Met enige oefening gelukt dit heel goed. Haast automatisch reageert ons gedachteleven dan tegen elke verkeerde indringing.
Elke aanval van de vijand zal dan ook juist een voor hem averechtse uitwerking hebben!!
De negatieve kant
Het is echter niet voldoende het verkeerde buiten te houden. Dat zou nog slechts negatief zijn. Het zou ook niet vol te houden zijn. Een onbemand fort kan de vijand niet stuiten.
De positieve kant
Het gedachteleven moet vervuld zijn met het goede:
Voorts, broeders,
al wat waar,
al wat waardig,
al wat rechtvaardig is,
al wat rein,
al wat beminnelijk,
al wat welluidend is,
al wat deugd heet en lof verdient,
bedenkt dat;
wat u geleerd en overgeleverd is,
wat gij van mij gehoord en gezien hebt, brengt dat in toepassing en
de God des vredes zal met u zijn.
Filippenzen 4:8,9.
Geestelijk voedsel is nodig
Hier doet de grote waarde van biddend Bijbellezen zijn waarde gelden. Veronachtzamen wij het Bijbellezen, dan is een overwinningsleven uitgesloten.
Het is wel heel gemakkelijk te zeggen: ‘Geloof nu maar’, maar het geloof is … door het woord Gods. (Romeinen10:17 – Statenvertaling, Jongbloed editie))
Later daarover meer.
Nu hebben we het gedachteleven vooropgesteld omdat dat de bron is van alle zonde.
Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de oorsprongen des levens. Spreuken 4:23.
… slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein. Marcus 7:23.
Het is tevergeefs te pogen de stroom te reinigen wanneer de bron onrein is. Is daarentegen het hart gereinigd, dan komt de rest ook in orde.
Doet soms een bron uit dezelfde ader zoet en bitter water opwellen? Jacobus 3:11.
Veelal is het gedachteleven het laatste, dat aan God uitgeleverd wordt.
Gedachten zijn niet vrijblijvend!
Als tweede hoofdoorzaak van nederlaag noemen we:
Zelfvertrouwen
Er zijn velen die zich niet van een ongehoorzaamheid in hun leven bewust zijn en die toch de blijdschap en kracht missen. Rusteloos zoeken zij naar een verklaring, pijnigen zich dikwijls af om in hun hart nog iets te vinden wat de oorzaak zou kunnen zijn. Dikwijls is er twijfel: zou het dit kunnen zijn of dat? Of hebben we nog niet genoeg gebeden, geworsteld of gestreden?
In veel gevallen ligt het daar niet aan, integendeel! We hebben ons teveel ingespannen! Wij hebben gedacht het te zullen winnen door onze goede voornemens, door onze pogingen, door ons enthousiasme. Wij hebben getracht onszelf aan te sporen tot betere daden. Daarbij hebben we, zij het onbewust, vertrouwd op onze pogingen, meer dan op God Zelf. Wij dachten in eigen kracht, in de kracht van het oude leven, de oude natuur, de oude mens (Terah!), te kunnen zegevieren.
Wel hebben we God om hulp gebeden, maar het is Gods hulp bij onze pogingen geweest. Wij hebben het ik-leven, de oude mens, laten leiden en dachten dat God dan wel de rest zou doen. Terah nam … Abram … God gaat echter niet op deze voorwaarden in. Zó is er geen overwinning mogelijk.
Onze eigen kracht moet niet versterkt, maar verbroken worden
Onze oude mens moet niet aangespoord en verbeterd worden, hij moet sterven. Sterven niet alleen in zijn pogingen om te zondigen, maar sterven ook in zijn pogingen om God te dienen en Kanaän te bereiken.
En wanneer ten slotte alles mislukt is, en we tot volslagen wanhoop gedreven zijn, dan is er juist hoop! Dan zijn we eerder bereid eigen pogingen eraan te geven en God het werk in ons te laten doen. En Gods weg is steeds: Christus in u, de hoop der heerlijkheid.
Nee, God vraagt niet van ons dat wij de banden die ons gebonden houden, verscheuren. God vraagt slechts dat wij, onze eigen machteloosheid ziende, onze gebonden handen opheffen tot Hem, die machtig is alle ketens te doen breken. Wanneer we komen zoals we zijn en op zijn voorwaarden ingaan, dan ervaren we ook Zijn vrijmakende kracht.
- - - - -
Opgaven voor zelfstudie:
- Ga na aan de hand van Handelingen 7:4 hoe de dood van Terah het signaal was voor het verder trekken van Abram. Wij leiden hier uit af, dat Terah de oorzaak was van het oponthoud.
- Uit Genesis 11:27 lijkt het op eerste gezicht dat Abram de oudste zoon is geweest. Ga na aan de hand van dit vers en vers 32 en 12:4, dat dit niet het geval geweest is.
- Was Abram bij het bereiken van Kanaän volkomen gehoorzaam aan de hem door God gestelde vier eisen in Genesis 12:1?
- Welke minder aangename verrassing stond Abram te wachten bij het bereiken van Kanaän? Genesis12:6.
- Welke betekenis heeft de tweede verschijning van God aan Abram. Genesis 12:7?
- Wanneer is God Abram voor de derde keer verschenen? Wat was daarvan de aanleiding?
Ga in de geschiedenis van Abram de verdere verschijningen van God na en streep ze aan.
HOOFDSTUK 3 - IN HET LICHT
Historisch overzicht
… zij trokken uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. … en de Kanaänieten waren toen in het land. Toen verscheen de Here aan Abram … Genesis 12:5b,6b,7a
Kanaän!
Het was een wonderlijk ogenblik toen Abram Kanaän voor het eerst zag. Met welke gevoelens liet hij zijn blikken dwalen over het land daar voor hem, een land van bergen en dalen, van golvende heuvelruggen en groene vlakten, zo heerlijk verkwikkend na de gloed van het hete woestijnzand?
Het land der belofte
Dit was nu het land der belofte, het land van zijn dromen!
Hier had hij al zo lang naar uitgezien en zo intens naar verlangd!
Hier had hij ook zo vaak geprobeerd een voorstelling van te maken, en nu zag hij het, hij kon er binnengaan en het in bezit nemen.
Dat waaraan hij welhaast gewanhoopt had, had hij toch bereikt: de woestijn werd verwisseld voor het land van overvloed. Hier wachtte hem een nieuwe toekomst, een nieuw leven met onbegrensde mogelijkheden.
En toch, nog wonderlijker dan dit was wat direct daarop gebeurde:
God was hem verschenen. Opnieuw!
Zoals in het begin in Ur, zo ook had God zich nu weer aan hem geopenbaard. Hij had God weer gezien, Zijn stem weer gehoord! Het was een van die overweldigende gebeurtenissen om nooit meer te vergeten! Hoe dankbaar was hij nu de stap uit Haran te hebben gewaagd!
De gedachte dat hij daar nog had kunnen zitten - met al zijn gejammer en ellende - deed hem bijna huiveren! En de verzoeking daartoe was groot geweest! Want veel was er aan dit ogenblik van het bereiken van Kanaän voorafgegaan.
Terugblik: twijfel, duisternis
Na zijn vaders dood was hij vrij geweest, vrij om te gaan. De dagen van rouw waren voorbij en hij kon gaan denken aan de volgende stap.
Maar het zou niet zonder strijd gaan - opnieuw strijd.
Lang had hij naar dit ogenblik uitgezien, naar vrijheid gezocht, maar toen hij er eenmaal voorstond ... was het bijna alsof hij - na het horen van de roepstem van God – die eerste dagen in Ur weer doorleefde. Vóór hem lagen al de problemen van een nieuwe reis, voor een deel door woestijngebieden met al de daarmee gepaard gaande verschrikkingen.
Zou hij het ditmaal wél bereiken?
Zou Lot bereid zijn hem nog verder te vergezellen?
Als hij nu maar niet in een tweede Haran terecht kwam!
Wat een gevoel van zwakheid had hem toen overmand.
Het zou allemaal nog niet zo erg zijn, als die verlammende twijfel er maar niet was geweest! Zou God nog met hem zijn? Zou er voor hem nog vergeving zijn? Zou God hem niet verstoten hebben?
Zo lang al had hij daar in Haran in ongehoorzaamheid vertoefd. Zou hij niet het recht op Gods bijstand verbeurd hebben?
Was het niet alsof hem werd ingefluisterd: Het geeft nu toch niet meer, het is nu te laat?
Wees sterk
Wanneer hij nu maar het zekere gevoel had gehad dat God nog met hem was en hem daar brengen zou. Maar in al die lange tijd was de Heer hem niet éénmaal verschenen, niets had hij meer van Hem vernomen.
Het enige wat hij nog had, was de oorspronkelijke belofte: Ga uit … naar het land … Ik zal u zegenen … Meer niet.
Als hij zou gaan, moest hij het daarmee alléén wagen. Het eerste enthousiasme ontbrak nu. Hij had niets anders dan het Woord van God - dat was alles.
Diep in zijn hart wist hij wel dat hij daar niet blijven kon, maar het was zo moeilijk geweest om vastberaden en krachtdadig door te zetten.
Als God nu éérst maar weer eens tot hem zou spreken …
Nu hij echter Kanaän had bereikt en op alles terugkeek, was hij hartgrondig dankbaar het gewaagd te hebben.
Hij had zich reisvaardig gemaakt en alles wat hem leek te willen belemmeren van zich afgeschud. Hij moest sterk zijn, hij moest gehoorzamen, dat was de enige weg. In blind vertrouwen gaan. En met een laatste blik op het graf van Terah had hij Haran - voor altijd - de rug toegekeerd en vastberaden de stap gedaan.
Naar Kanaän!
En het was gelukt!
Moeilijkheden waren er zeker geweest en die zouden er ook wel blijven. Maar wanneer hij daarop gelet had, zou hij nog in Haran gezeten hebben, of hij zou weer teruggekeerd zijn. Want het eerste wat hij zag bij het bereiken van het land, waren de Kanaänieten!
Zoals hij door Terah in Haran was blijven steken, zo bleek hier een vijand te zijn die probeerde hem de weg tot de plaats die God hem gewezen had, te versperren. Maar hij wilde sterk zijn en hij was doorgegaan.
Wel besefte hij meer dan ooit de absolute noodzaak van Gods bijstand! Zonder God kon hij hier niet leven - er dreigde teveel gevaar. En het was toch voor Gods bescherming dat hij de veilige beschutting van de grote muren van Ur had prijsgegeven.
De tweede verschijning
Toen was God hem voor de tweede maal verschenen!
De hemel die zolang van koper had geleken, was weer opengegaan. Al de vreugde, de extase van de eerste maal doorleefde hij opnieuw. Dezelfde emoties van verbazing en blijdschap gingen allemaal nog eens door hem heen, met misschien dit verschil dat er nu geen angst en strijd op volgden. Een diepe dankbaarheid daarentegen vervulde zijn hart. Het laatste spoor van ongerustheid was weggevaagd.
Het was niet veel, wat God gezegd had, één kort zinnetje maar: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven!
Maar daarin lag toch alles opgesloten!
Nu wist hij dat God hem niet verstoten had. Nu wist hij ook met zekerheid op de juiste plaats te zijn. Hij wist dat het wakend oog van God voortdurend op hem rustte en hem in al zijn bewegingen gadesloeg.
En God had weer gesproken van het nageslacht. Spoedig kon hij nu de vervulling van Zijn beloften tegemoet zien. Wat een troost was dat!
Geen Kanaänieten meer die hem nu nog konden deren, geen moeilijkheden zouden te groot zijn - als God maar met hem was. Wat een geluk, dat hij toch die stap gedaan had!
Hij had zo graag eerst iets gezien of gevoeld, maar God had gewacht totdat hij in het geloof de stap zou doen.
En hoe merkwaardig ook, dat de Heer niet één woord van berisping of vermaning had gesproken!
Geen dreiging met straf, ja, geen woord zelfs over al zijn tekortkomingen en ongehoorzaamheid. Alleen een nieuwe belofte! Een bezegeling van deze stap. Hoe grootmoedig! Wat een liefde en geduld!
Zou hij ooit anders kunnen dan zo’n God aanbidden, ja, zich met heel zijn wezen aan Hem ter beschikking stellen?
Maar hoe moet hij dat doen?
Hij zal meteen een altaar bouwen. Een altaar voor God die hem verschenen is. Dáár zal hij Hem aanbidden. Daar zal hij zijn dankbaarheid betonen door de offers die hij brengt.
Hoe grootmoedig!
Op dat ogenblik was Abram zich niet bewust dat hij nog steeds niet volkomen gehoorzaam was.
Van de vier gestelde voorwaarden had hij er in het begin twee vervuld: Ga uit uw land en uit uw maagschap …
Nu had hij het vierde vervuld: … naar het land, dat Ik u wijzen zal;
Nog steeds echter was aan de derde voorwaarde niet geheel voldaan: … uit uws vaders huis … Lot was daar nog!
En God heeft er niets van gezegd. Ook daarover geen berisping. Nee, God wacht geduldig totdat de ogen van zijn kind daarvoor opengaan. Het ogenblik zal aanbreken, dat die allerlaatste band met het oude leven verbroken wordt en dan zal God ook een nog veel vollere en heerlijker openbaring kunnen geven.
- - - - -
Toepassing
Oorzaken van nederlaag en de weg tot overwinning
- Zwakheid
- Israël als voorbeeld
- Wees sterk
- Een punt van verwarring
- - - - -
- Zwakheid
Er is maar één ding erger dan vallen en dat is: … blijven liggen!
Alles in ons wezen schijnt zich er tegen te verzetten dat wij weer op zullen staan. Torenhoog verheffen de moeilijkheden zich boven ons.
‘Je hebt al zo dikwijls gefaald’, fluistert de vijand ons in, ‘het lukt toch niet, probeer het maar niet meer’.
Daarbij overmant ons een onbeschrijflijk gevoel van zwakheid en lusteloosheid. Ook al zien we een uitweg, dan nog lijkt onze wil verlamd en we hebben niet de moed erop in te gaan. Liever blijven we ons verdriet koesteren en we beschuldigen de hele wereld er de oorzaak van te zijn.
Succes voor de vijand
Het is ook het grote doel van de vijand der zielen ons in deze toestand te houden. Heeft hij ons eenmaal ten val gebracht, dan is dat voor hem de halve overwinning. Kan hij ons eronder houden, dan is zijn succes volkomen.
Ervaring rijker
Staan wij daarentegen op, voor een volgende maal gewaarschuwd, dan doen wij zijn overwinning teniet. Bovendien zijn we daardoor gevaarlijker voor hem, omdat wij, een ervaring rijker, anderen kunnen waarschuwen en helpen! Geen wonder dus dat hij zijn aandacht er zo op concentreert ons onze zwakheid te doen voelen en de moeilijkheden als onoverkomelijk voor te stellen. En dat bereikt hij door ons de ogen naar binnen te laten richten, op eigen gebreken, zonden en tekortkomingen, op zo’n manier dat de blik niet in het geloof op Hem, die overwinning geven kan, wordt gericht.
Het aldus verlammen van onze wil, zodat het ware verlangen naar verbetering ontbreekt, is dan de kroon op zijn werk. Hoevelen zijn er niet die zich voortdurend bezighouden met zichzelf, altijd maar weer om zichzelf heen draaien en nooit verder komen. Er is dan een onbedwingbare neiging om te gaan zitten weeklagen, steeds weer opnieuw de zonden te belijden en de nood voor God te brengen in de hoop dat de Heer ons uit deze toestand zal oprapen.
Daad van geloof
Maar dát doet God niet!
Nee, God eist van ons dat we eerst in het geloof opstaan, het gevoel van zwakheid en lamheid van ons afschudden en daadwerkelijk Zijn kracht aanvaarden! Het moet komen tot een daad van geloof.
De verloren zoon
Het was een keerpunt in het leven van de verloren zoon toen hij tot zichzelf kwam. Daar moest echter op volgen: Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan … Lucas15:17,18.
- Israël als voorbeeld
Een parallel van de geschiedenis van Abram vinden we in de geschiedenis van het volk van Israël. In plaats van: Ur - Haran - Kanaän is het bij hen echter: Egypte - de Woestijn - Kanaän.
Zoals Abram weggeroepen werd uit Ur, uit de duisternis en slavernij van het heidendom, zo werd dit volk verlost uit Egypte, uit een vreselijke slavernij en uit de macht van Farao.
En zoals God beloofde Abram te zullen zegenen in Kanaän, zo ook beloofde de Heer Israël in het land Kanaän te zullen brengen, een land vloeiende van melk en honing, een land van overvloed. (zie Deuteronomium 8:7-10).
Klassiek voorbeeld
In dit alles is de verlossing van Israël dan ook het klassieke voorbeeld uit de Heilige Schrift van onze verlossing uit de wereld (Egypte) geworden, uit de slavernij der zonde (Johannes 8:34), uit de macht van de satan en tot het leven van overvloed - het leven in de kracht van de heilige Geest (Kanaän).
Hierin hebben we dan het beeld van Gods beloften voor Zijn kinderen, niet alléén in het hiernamaals, maar daadwerkelijk nu, in dit leven.
Beloften
Vele zijn de beloften in het Nieuwe Testament die hierop betrekking hebben.
Stromen van levend water
Christus Zelf beloofde stromen van levend water aan degenen die in Hem geloven zouden:
Johannes 7:38 Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.
Een fontein van levend water:
Johannes 4:14 … wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid …
Blijdschap
Johannes 17:13 … Ik spreek dit in de wereld, opdat zij ten volle mijn blijdschap in zichzelf mogen hebben.
Vrede
Johannes14:27 Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u; niet gelijk de wereld die geeft …
Johannes 16:33 Dit heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt.
Rust
Mattheüs 11:28,29 Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven;neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht.
In de Handelingen der Apostelen lezen wij op vele plaatsen van de grote geloofszekerheid en blijdschap van de toenmalige Christenen. In de zendbrieven wordt nog weer zeer de nadruk gelegd op de blijdschap, zekerheid en voldoening van het leven als kind van God. Stof genoeg voor Bijbelstudie.
Dit leven in Kanaän is een beeld van het leven in de kracht van de heilige Geest, een leven niet bedoeld voor enkele uitzonderlijke mensen, maar voor alle kinderen Gods.
De Here Jezus zei: Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed. Johannes 10:10.
Maar zoals Abram jarenlang bleef steken in Haran, zo is ook het volk van Israël veertig jaren in de woestijn gebleven, veertig lange jaren van omzwerving in en door een wildernis, jaren die doorgebracht hadden kunnen worden in het land vloeiende van melk en honing, in rust en overvloed. Opnieuw een beeld van de toestand van talloze kinderen Gods in deze tijd!
Maar wat was de oorzaak van dit lange oponthoud in de woestijn?
Het was hoofdzakelijk:
- door ongeloof en
- doordat hun hart niet volkomen op het doel gericht was
Toen zij de eerste maal aan de grenzen van Kanaän kwamen (Numeri 12 en13), werden twaalf verspieders gezonden. Deze kwamen terug met een gloedvolle beschrijving van de schoonheid en vruchtbaarheid van het land, maar tegelijkertijd - op twee na - met een beschrijving van de moeilijkheden: de reuzen, de Enakieten, de ommuurde steden, de sterke legers van de vijanden, enzovoort.
Zwakheid en ongeloof
Door zwakheid en ongeloof heeft Israël toen meer gezien op al deze moeilijkheden dan op de kracht van God, ondanks het feit dat zij zo dikwijls Zijn kracht beleefd hadden. In plaats van op te staan in het geloof en in te gaan in de Naam des Heren, hebben zij zich neergezet en geweend.
Tegelijkertijd bleek toen ook wat er nog in hun harten leefde. Laat ons een hoofd aanstellen en naar Egypte terugkeren. Numeri 14:4, zeiden zij. Innerlijk waren de banden met Egypte nog niet volkomen gebroken (Terah). Zij waren wel uit Egypte, maar Egypte was nog niet uit hen!
Het resultaat was: terug naar de wildernis!
- Wees sterk
Daarom was, toen zij voor de tweede maal de grenzen van Kanaän bereikten, Gods herhaalde bevel aan Jozua: Wees sterk en heb zeer goede moed.
Wees sterk - dat was de voorwaarde om in te kunnen gaan in het land van overvloed en tot de overwinning.
Wees sterk - dat is Gods bevel ook tot ons. Dat is, na belijdenis van schuld, de eerste stap op de weg naar de overwinning.
Wees sterk - Er staat niet: ‘Bid om kracht‘! Het is zeker goed ook dat te doen, maar het moet daar niet bij blijven. Het moet komen tot een aanvaarding in het geloof, een opstaan dwars tegen alle gevoelens in, een opstaan, ook waar het onmogelijk schijnt.
Wees sterk - Wie dit in de kracht van de Heer doet, zal ervaren dat de druk die hem zo lang heeft bezwaard van hem afvalt en dat de duisternis verdwijnt en hij een nieuwe en heerlijke vrijheid tegemoet kan treden.
Vanzelfsprekend moet de dood van Terah - het breken met het oude leven - hieraan vooraf gaan. Zonder dat heeft al ons geloof, ons sterk zijn, geen waarde.
We zien dus twee kanten:
- Een breken met het oude leven, met alle banden die ons daaraan verbonden houden.
- Een opstaan, een overstappen in het geloof in het nieuwe leven.
- Een punt van verwarring
Dit zeggen we nu niet tot de onbekeerden, maar tot kinderen Gods!
1 Johannes 1:6,7 laat ons zien dat het mogelijk is als kinderen Gods in de duisternis te wandelen (Haran) of in het licht (Kanaän). Er is een wandel naar het vlees en een wandel naar de Geest. Zie Romeinen 8:4, enzovoort en Galaten 5:16, enzovoort.
Daarom ook worden in het Nieuwe Testament de woorden ... bekeert u ... gebruikt zowel tot gelovigen als tot ongelovigen (Mattheüs 3:2; 4:17 en Openbaring 2:5; 3:3).
Toch moeten we deze niet verwarren. De eerste maal, toen wij als een verloren zondaar aan de voet van het kruis kwamen en de Here Jezus aanvaardden als onze persoonlijke Verlosser en Zaligmaker, kwamen wij tot God als onze Schepper. Op dat ogenblik echter werd God onze Vader en werden wij Zijn kind. (Johannes 1:12). Maar iedere keer daarna, wanneer wij tot Hem komen om iets te belijden en om vergeving te ontvangen, is het niet om opnieuw als kind te worden aangenomen, maar om als kind datgene uit de weg geruimd te krijgen, wat de gemeenschap met de Vader zou kunnen storen.
De eerste maal ging het om de eeuwigheid: behouden of verloren.
De tweede maal en telkens nadien gaat het om de beleving van de gemeenschap met God.
Bij de eerste stap uit Ur, bij de bekering dus, werden we het eigendom van de Heer - kinderen van God!
Bij het uitgaan uit Haran naar Kanaän, gaan we als kinderen van God uit de duisternis, waar een werkelijk gelukkig leven onmogelijk is, tot het licht waar dit wel mogelijk is.
Wees sterk!
- - - - -
Opgaven voor zelfstudie
- Welke betekenis had het altaar in Abrams leven? (Verschillende antwoorden)
- Om welke redenen zou God de hongersnood (Genesis12:10) toegelaten kunnen hebben?
- Waarom deed Abram het niet goed? Wat had hij moeten doen?
- Welke gevolgen had zijn gaan naar Egypte, voor hemzelf en voor anderen?
- Ga na hoe de vervulling van elk van de zeven beloften in Genesis 12:2,3 daar onmogelijk gemaakt werd.
- Wat merken we op wanneer we de heen- en terugreis vergelijken?
- Tot waar keerde Abram terug? Wat is de betekenis daarvan?
HOOFDSTUK 4 - EEN ALTAAR
Historisch overzicht
En hij bouwde daar een altaar voor de Here, die hem verschenen was. ... en riep de naam des Heren aan. Genesis 12:7b,8b.
Het altaar
Het was met een onbestemd verlangen dat Abram aan het werk was getogen om het altaar te bouwen. Een hoop aarde of stenen, heel eenvoudig, is spoedig gemaakt. Het hoeft ook niet mooi te zijn, uiterlijk vertoon is overbodig. Hoofdzaak is dat hij God daar vinden kan.
Dan legt hij legt het geslachte lam op het altaar en terwijl het offer verteerd wordt en de rook dwarrelend omhoog stijgt, heft hij in het gebed zijn hart op tot God en roept de naam des Heren aan.
Nu in Kanaän, in het land der belofte, uit Haran bevrijd, kennen zijn dankbaarheid en blijdschap geen grenzen.
Hier kan hij voor God zijn hart uitstorten. Hier kan hij precies zeggen wat daarin leeft, zoals hij het geen mens kan zeggen, in de wetenschap dat er Eén is, die hem volkomen begrijpt. Wat een troost is dit. Hoe maakt het diepe, innerlijke bewustzijn van de tegenwoordigheid van God hem stil en daalt er een onbeschrijflijk heerlijke vrede in zijn hart.
En het zal bij deze éne keer niet blijven. Nee, steeds weer zal hij hier komen om God te danken, elke dag opnieuw. Hij heeft nu een plaats, waar hij God geregeld ontmoeten kan. Het zijn ook de mooiste ogenblikken: alléén in de stilte, alléén met God - waar geen ander oog hem ziet.
Toch twijfel
Zullen die blijdschap en vrede echter wel blijven?
Maar zijn zonde dan? En wat met die ongehoorzaamheid van het verleden? En terugkerend in het heden voelt hij zo zijn tekortkomingen en gebreken.
Wil zelfs de twijfel in deze heilige ogenblikken weer proberen binnen te sluipen om hem te verontrusten en hem van zijn vrede te beroven?
Maar hij is zoveel tekortgeschoten. Zal hij God in de toekomst wel trouwer dienen?
Als de gemeenschap met God nu maar niet weer verstoord wordt! Want dat is hem alles waard.
Nu hij in het volle licht onder een open hemel staat, God hem weer verschenen is en er weer iets van die heerlijkheid in zijn hart is gestroomd, nu pas beseft hij ten volle in welke diepte hij al die tijd gezeten heeft en wat het zeggen wil: zonder God.
O, die duisternis, die ellende en onvoldaanheid van dat leven in Haran! Hoe heeft hij het daar zolang kunnen uithouden?
Maar nu is het allemaal voorbij en wat er ook gebeurt, dat nooit meer! Daar zal hij voor waken. God is de Enige die hem ware blijdschap, vreugde en voldoening kan schenken. In de eerste plaats zal hij er daarom voor moeten zorgen dicht bij God te blijven. Hij heeft God nodig - heel diep voelt hij dat. Diep in zijn hart is er iets wat naar God roept. Alléén is hij zo zwak, zo eenzaam, zo hulpeloos. Zonder God is zelfs het leven in Kanaän niets. Zonder God is er voor hem geen leven.
Maar hoe kan hij dat vasthouden?
Een plaatsvervanger
Dan dwalen zijn ogen weer naar het altaar terug en ineens is de rust hersteld. Dat lam is in zijn plaats gestorven! Nu ziet hij het! En starend in de vlammen overlegt hij: ik had verdiend daar te sterven, ik ben ongehoorzaam geweest en had de straf moeten ondergaan, ik had door het vuur van Gods toorn verteerd moeten worden! Maar nu neemt dit lam mijn plaats in, het is voor mij gestorven, het heeft het oordeel voor mij gedragen. Op mij rust nu geen oordeel meer, ik heb de vergeving, ik ben vrij. Nu kan ik ook met een gerust geweten tot God gaan. Al de tekortkomingen en ongehoorzaamheid van het heden, zowel als van het verleden, zijn nu bedekt.
En weer vervult die diepe vrede volkomen zijn hart. Het is heerlijk ruim in zijn ziel.
Het zal zeker nog wel eens nodig zijn iets te belijden en een offer te brengen. En dan niet wachten, maar dadelijk doen - bij elke misstap opnieuw.
Dat is dan om vergeving te ontvangen - niet om opnieuw een kind van God te worden. Dat hij dat is, weet hij al lang. Dat is hij geworden bij de eerste stap uit Ur, toen hij zich in het geloof in de armen van God wierp.
Ook is het niet uit vrees om verloren te gaan, wél echter opdat de praktische beleving van de gemeenschap met God niet verstoord zal worden.
En dat staat vast: die gemeenschap moet – tot elke prijs - onderhouden worden!
Vroeger en nu
Wat zouden echter de mensen van Ur, zijn vroegere vrienden en de velen die hem daar gekend hadden, er wel van denken wanneer zij hem nu konden zien? Zouden zij niet zeggen dat hij er heel erg op achteruit gegaan was?!
- Vroeger een grote stad, de beschutting van muren en wapens, achter massieve vergrendelde poorten.
- Nu een eenvoudige tent, blootgesteld aan alle gevaren en grillen van het noodlot.
- Vroeger een majestueuze tempel met pracht en praal, ceremonieel en wat dies meer zij.
- Nu niets dan een eenvoudig stenen altaar!
En toch - hij heeft nu méér! Hij heeft nu God, en God is hem meer waard dan al de rijkdom en weelde van steden en tempels. Hoe leeg en onwerkelijk was dat allemaal geweest. Nee, voor niets ter wereld wil hij weer terug, belachelijk als dit leven in Kanaän ook voor de mensen mag lijken ...
Voorwaarts is nu het parool - met God! De deur van de wereld heeft hij voor goed gesloten; daarvoor in de plaats heeft hij een open hemel!
- - - - -
Toepassing
Oorzaken van nederlaag en de weg tot overwinning.
- Is het mogelijk blijvende blijdschap en overwinning te vinden?
- Hoe is zo’n leven dan mogelijk?
- Ik voel me te zondig
- Kan ik nog een kind van God zijn, wanneer ik zondig?
- - - - -
- Is het mogelijk blijvende blijdschap en overwinning te vinden?
Niet de ene dag boven op de berg en de volgende weer diep in de put. Niet voortdurend een leven van vallen en opstaan.
Zo’n overwinningsleven is niet in overeenstemming met mijn ervaring, zal iemand zeggen. Is uw ervaring dan de maatstaf? Of het Woord van God?
Het Woord van God leert dat zo’n leven wél mogelijk is. Talrijk zijn de beloften die daarop betrekking hebben. Laten we dus voorzichtig zijn. Zou het niet beter zijn om - in plaats van anderen onze slechte ervaring op te dringen - te onderzoeken of wij niet een fout begaan hebben, of onze ervaring niet anders had kunnen zijn en of wij wel de voorwaarden in Gods Woord vervuld hebben?
Ja, het is waar, wij hebben niet gedaan wat wij hadden kunnen doen. Wij zijn in veel opzichten tekort geschoten. De schuld ligt helemaal aan onze kant.
Wacht even! Op welke toon zei u dat?
Zei u dat op de manier van: Ja, ik geef toe, het is allemaal wel zo, maar het zal ook altijd wel zo blijven?! Of zei u: Ja, ik erken gefaald te hebben, maar in Gods kracht zal het voortaan anders worden!
- Hoe is zo’n leven dan mogelijk?
We keken reeds naar de noodzakelijke stappen.
- Uit de wereld (Ur der Chaldeeën)
- Tot de plaats waar God zegenen kon (Kanaän)
Bij Abram was, en bij vele van zijn geestelijke kinderen is, helaas nog een tussenstap noodzakelijk: uit Haran!
Die was eigenlijk niet anders dan de voltooiing van de eerste stap en was alleen nodig omdat hij de eerste stap niet direct goed genomen had.
Bij deze twee stappen hoort echter nog iets:
3. Het bouwen van het altaar!
Dat is het gemeenschapsleven met God.
Het grote geheim van het geestelijk leven – de kracht ervan – is de verbinding met God!
De verschillende stappen zijn òf om tot deze verbinding te komen, òf om deze verbinding te onderhouden.
1a. Bij het uitgaan uit Ur keerde Abram het oude leven - de wereld - de rug toe. Hij verliet de plaats waar God niet zegenen kon en waar Hij Zijn gemeenschap niet geven kon. Op dat ogenblik werd hij het eigendom des Heren.
1b. Bij het uitgaan uit Haran, na de dood van Terah, verliet Abram de plaats waar hij als kind van God de gemeenschap met God niet kon ervaren. Toen brak ook een band met de wereld en hij ontkwam uit de duisternis.
2. Bij het ingaan van Kanaän kwam hij in het licht, op de plaats waar God wél Zijn gemeenschap en zegen kon schenken.
3. Bij het altaar beleefde hij daadwerkelijk die zegen en gemeenschap.
De eerste stappen hebben feitelijk slechts de weg voor de laatste stap gebaand. Het uitgaan uit Ur en Haran was een breken van banden met de wereld - dat is negatief.
Het gemeenschapsleven, het gebedsleven bij het altaar, was een verbinding met God - dat is positief.
Los van de wereld - verbonden met God.
Het tweede is onmogelijk zonder het eerste.
Het eerste is doelloos zonder het tweede.
Dé kracht ligt dan in de verbinding met God. We herhalen dit met nadruk omdat hier de hele kern van het geestelijk leven ligt.
- Ik voel me te zondig
Hoe kunnen wij spreken van gemeenschap met God terwijl we ons in ons leven zo diep bewust zijn van zonde en tekortkomingen?
Hoe kan God gemeenschap hebben met mensen zoals wij?
Het is gemakkelijk te zeggen: Wees sterk!
Maar hoe kan je sterk zijn, wanneer er steeds weer dat besef van tekortkoming is, dat verlammende gevoel dat je, telkens opnieuw, tegen God gezondigd hebt en nog zondigt?
Iedere keer komt het weer boven, de gedachte aan die zonde van vroeger en van nu. En of wij het één keer belijden of honderd keer, voortdurend vormt het bewustzijn daarvan een donkere schaduw over ons leven en het berooft ons van blijdschap.
Is het niet de Geest van God, die ons daarvan overtuigt?
Blijkbaar is het berouw niet ernstig en diep genoeg geweest. Ik zal er nog meer voor moeten boeten!
Het offer
Het enige antwoord op al deze vragen is het offer op het altaar!
Daarin is rust en vrede te vinden, ondanks ons door zonde en schuld bevlekt gemoed.
Het altaar van Abram zag vooruit, ver door de schaduwen van de eeuwen heen, naar het grote altaar op Golgotha.
Dit altaar ontleende zijn waarde aan het altaar van Golgotha. Het had echter slechts de schaduw, terwijl wij de werkelijkheid hebben.
Zoals het bankbiljet in zichzelf geen waarde heeft, maar slechts een waarde vertegenwoordigt, zo ook had het offer van Abram in zichzelf geen waarde voor God, maar vertegenwoordigde een waarde.
Het vertegenwoordigde het grote offer van Christus voor de zonde der wereld.
En nu mogen wij iets van dat grote offer zien en begrijpen, zoals Abram het zeker nooit begrepen heeft.
O, het wonder daarvan: Hij is een verzoening voor onze zonden ...! 1 Johannes 2:2.
Nee, de vergeving en de gemeenschap met God is niet op grond van ons berouw of iets anders in onszelf; de gemeenschap is alléén op grond van het werk van Christus.
Wanneer wij tienmaal meer berouw hadden en net zo dikwijls onze zonden zouden belijden, het zou ons niet baten.
Wanneer we met onszelf bezig zijn, zijn we precies met de verkeerde persoon bezig!
De vergeving, de grond van gemeenschap ligt vast in Hem en in Hem alléén, in wat Hij is!
Zo graag komen wij als kinderen van God ook tot God op grond van onze verdienste: wij hebben Hem een tijdlang trouw gediend, wij menen het zo oprecht, wij hebben nu een tijdlang de overwinning, enzovoort.
a) Verkeerd fundament
Bouwen we op de overwinning die God ons geeft, in plaats van op Christus Zelf, en we struikelen een keer, dan stort het bouwwerk van ons geestelijk bestaan in elkaar.
b) Goed fundament
Bouwen we op Hem dan kan er blijdschap en voldoening zijn ondanks alle tekortkomingen en gebreken die we in onszelf ontdekken!
Zonde en het wonder van de vergeving
Moeten we de zonde dan niet zo zwart zien? Zeer zeker! Maar we moeten er niet door beheerst worden.
De zonde is groot, ontzaglijk groot. Nooit zullen we de gruwelijkheid ervan verstaan, de diepte ervan peilen.
Maar één ding is groter: het wonder van de vergeving door het bloed van Christus!
Wie lichtvaardig over de zonde spreekt, heeft nog nooit iets van de onmetelijke diepten van Gethsemané en Golgotha gezien.
Wie echter steeds bezig is met zijn eigen tekorten en daardoor ontmoedigd en terneergeslagen wordt, die ontbreekt het aan een blik in de onmetelijke hoogten, de grootheid van datzelfde kruis, die ‘zo grote zaligheid’. (Hebreeën 2:3 - Statenvertaling)
En dat hebben Gods kinderen juist nodig! Daardoor alléén is ware rust en vrede te vinden.
We moeten het zo zien dat, wanneer we in ons gehele leven maar één enkele kleine zonde bedreven hadden, dat al voldoende zou zij geweest ons eeuwig van God te scheiden, en dat alléén de dood van de mens geworden Zoon van God voor die zonde verzoening had kunnen teweegbrengen.
Maar daar staat weer tegenover dat wanneer wij alle zonde, die door de eeuwen heen in de ganse wereld bedreven is, alléén bedreven hadden, dan nog zou het offer van Christus voor ons meer dan voldoende zijn!
Nee, het is lang niet altijd de Geest van God die ons van zonde overtuigt - het is maar al te vaak de satan die daardoor probeert ons tot wanhoop te drijven!
Op al zijn beschuldigingen, influisteringen en insinuaties is echter één antwoord: Christus!
Maar uit Hem is het, dat gij in Christus Jezus zijt, die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing, .... 1 Corinthiërs 1:30.
- Kan ik nog een kind van God zijn wanneer ik zondig?
Velen gaan zelfs zo ver dat ze niet meer durven zeggen kind van God te zijn, omdat ze in hun leven tekortkomingen en zonden herkennen.
Zij denken dat het kind van God zijn een toestand van welhaast volmaaktheid betekent.
In de eerste Johannesbrief echter wordt ons dit verduidelijkt:
1 Johannes 1:8 Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet.
Wie zijn deze wij?
Het zijn dezelfde personen tot wie ook gezegd wordt:
1 Johannes 2:12 ... de zonden zijn u vergeven om zijns naams wil.
1 Johannes 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods ...
En ook:
1 Johannes 3:14 Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven ...
1 Johannes 5:13 Dit heb ik u geschreven ... opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt.
Degenen dus, die deze zekerheid hebben, zijn daarom niet zondeloos. Maar wél hebben zij de vergeving.
1 Johannes 1:6,7 Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben (het altaar) en in de duisternis wandelen (Haran of Egypte), dan liegen wij en doen de waarheid niet; maar indien wij in het licht wandelen (in Kanaän), ... hebben wij gemeenschap met elkander; en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, (het offer op het altaar), reinigt ons van alle zonde.
In het licht zien we juist onze gebreken en beseffen we de reiniging nodig te hebben - en wij gaan dadelijk tot Hem om te belijden. Dan is de gemeenschap met God mogelijk.
En wat betreft de zekerheid van het kindschap Gods, deze moet en kan te allen tijde onwrikbaar bij ons vaststaan. Wij moeten zover komen dat alle mogelijkheid van twijfel op dat gebied ten enenmale uitgesloten is.
Dat is het fundament. Daarop kan verder worden gebouwd.
HOOFDSTUK 5 - HONGERSNOOD
Historisch overzicht
Daarna trok Abram steeds verder, naar het Zuiderland. Toen er hongersnood in het land uitbrak, trok Abram naar Egypte ... Genesis12:9,10.
Nieuwe moeilijkheden!
Hongersnood!
In Kanaän hongersnood! In het land van zegen en overvloed!
Abram staat voor een van de grootste raadsels van zijn leven.
Hij is verrast, verbluft, verward. Weer wordt hij door duizend vragen waarop hij het antwoord schuldig moet blijven bestormd.
Er is geen verklaring te vinden, geen uitweg te zien. De dood daarentegen grijnst hem in het gezicht.
Een droge zomer, geen druppel regen. Dag aan dag de felle stralen van de oosterse zon die onbarmhartig neerslaan op het steeds meer verdorrende landschap. Tevergeefs tuurt hij keer op keer naar de horizon in de verte om te zien of er nog geen wolkje in zicht komt, een wolkje dat een verkwikkende regen voorspelt met daarna een tempering van de schroeiende hitte.
Het zou komen, ongetwijfeld. God had beloofd hem te zegenen. En hij wachtte. Hij bleef lang wachten, zijn geduld werd zwaar op de proef gesteld. Ondertussen verbrandde het gras en een mislukte oogst dreigde. O, het zou wel komen. Al was het op het laatste nippertje, het zou komen.
Maar het kwam niet!
Nieuwe conflicten
Nu heeft hoop plaats gemaakt voor bezorgdheid en bezorgdheid voor verwarring. Hongersnood staat voor de deur.
In zijn ziel is weer een hevig conflict ontketend. Het wordt er donker en hij voelt zich wanhopig. Zullen die strijd en twijfel, die ongerustheid en spanningen dan nooit ophouden? Zal het altijd zo voort blijven duren? Hij had toch werkelijk gedacht dat bij het bereiken van Kanaän zijn moeilijkheden en problemen voorgoed voorbij zouden zijn. En nu dit! Zijn toestand is hopelozer dan ooit te voren. Weer is aan al zijn plannen en idealen een einde gekomen.
Als het in Ur was gebeurd, had hij het als Gods kastijding aanvaard omdat hij dat land niet spoedig genoeg had verlaten.
In Haran zou het hem helemaal niet verwonderd hebben.
Maar in Kanaän! Hier waar God hem verschenen is ...
Steeds donkerder wordt het in hem. Het is alsof hij zijn houvast aan God verliest. God die hem zo werkelijk was geweest en aan Wie hij gedacht had nooit meer te kunnen twijfelen. Hoe ver weg, hoe onwezenlijk lijkt alles. Nu is de grote werkelijkheid de droogte en de honger die hem aangrijnzen.
Het altaar
O, het maakt hem allemaal zo lusteloos. Het is zo moeilijk om te bidden! Hij is vertrokken naar het zonnige Zuiderland, maar ook vertrokken van het altaar. Moet hij er dan op elke plaats één bouwen? Hij verlangt er nu zo weinig naar – en het helpt toch allemaal niet.
Naar Egypte
Dan dringen andere gedachten naar voren. Er moet iets gedaan worden. Zo kan het niet blijven. En hij heeft de boodschap gehoord: in Egypte is brood!
Eerst is er iets in hem dat daartegen in verzet komt, maar spoedig is het overstemd. Het plan rijpt in zijn gedachten. Het is de enige uitweg, wat moet hij anders? En hij is nu in het Zuiderland, het is hier niet zover meer vandaan ...
En nu is hij onderweg! Elke stap brengt hem dichter bij de plaats waar hij - naar hij denkt - werkelijk voldoening zal vinden: brood, leven en overvloed.
Hoe moeilijk is toch dat leven in Kanaän, steeds afhankelijk van de zegen van boven. Wanneer God niet ...
Nee, in Egypte heeft men toch meer vastheid, meer waarop men vertrouwen kan. Daar is de grote rivier die regelmatig jaar op jaar haar oevers overstroomt en heel de omgeving tot een wonderlijk vruchtbare vlakte maakt. Daar kan men zich op verlaten - een onuitputtelijke, nimmer falende bron van leven. Net als de rivier van zijn eigen vaderland!
Hoe weinig echter is hij zich bewust van wat hij eigenlijk aan het doen is. Alles, alles geeft hij weer prijs. Na met zoveel moeite en verdriet, inspanning en zorgen Kanaän te hebben bereikt, wordt in één klap alles ongedaan gemaakt. God wordt de rug toegekeerd en de reis naar Egypte begint ... Terug naar af!!!
Vergeten beloften
Ja, weer een reis! Maar hoe heel anders dan de vorige. Nu geen verheven doel voor ogen. Nu geen bezielende kracht van een Goddelijke openbaring. Nu geen verlangen dáár te zijn waar de Heer hem hebben wil - geen blijde hoop van komende zegen. Veel bezorgdheid daarentegen, angst zelfs, die stijgt naarmate Egypte nadert.
Hoe zal het daar zijn?
Zullen ze hem niet doden ter wille van zijn vrouw? Zijn verbeelding spiegelt hem van alles voor en zijn angst neemt toe. De Kanaänieten heeft hij niet gevreesd. Bij zijn altaar heeft hij zich veilig gevoeld. Maar nu ... ?
Een leugen, of liever gezegd: een halve waarheid, maar als leugen bedoeld, is spoedig bedacht. Dat zal uitkomst brengen. Zeg toch, dat gij mijn zuster zijt, opdat het mij om uwentwil welga, en ik om uwentwil in het leven moge blijven. Genesis 12:13.
Om uwentwil!!
Vergeten zijn Gods beloften, vergeten is de hoge roeping. Vergeten ook het grote doel dat God met hem heeft. De enige gedachte is het vege lijf te redden, koste wat het kost. Eigen veiligheid boven alles. En zo stelt hij zijn gehele hoop niet op de bescherming van de levende God, maar op een medemens, een vrouw. Heel zijn hoop, heel zijn verwachting, zijn leven heeft hij op een leugen gebouwd.
De fout
Wat een toestand! En dat voor een kind van God. Een altaar, het symbool van gemeenschap met God, heeft hij gehad, maar hoe weinig nog heeft hij de werkelijkheid van deze gemeenschap begrepen! Wanneer hij daarheen was teruggekeerd, hadden alle problemen opgelost kunnen worden. Wanneer hij God maar beter gekend had, en begrepen had wat het zeggen wil omgang met Hem te hebben, dan zou hij bij het altaar Zijn aangezicht hebben gezocht, Hem gesmeekt hebben hem de oorzaak van de hongersnood bekend te maken, tegelijkertijd pleitende op de gegeven beloften.
En zou God hem niet geantwoord hebben?
Zeer zeker toch! Mogelijk was deze hongersnood toegelaten als een beproeving, of om hem terug te brengen tot het altaar.
Misschien ook zou Gods antwoord geweest zijn: ‘En Lot dan?! Wanneer zal de laatste band met Ur verbroken worden?!’
Abram kende God echter nog niet voldoende. Dat zou later komen. Wel heeft hij de naam des Heren aangeroepen, maar hij verstond nog niet wat het was om op een antwoord te wachten. Zijn godsdienst, zijn gebed, was eenzijdig. Hij geloofde wel in God en hij bad wel tot God, maar van een persoonlijke gemeenschap in diepere zin was nog geen sprake. Een ‘vriend van God’ moest hij nog worden.
Maar nog steeds geeft God Zijn kind niet op, verstoot Hij hem niet. Wonderbare genade en lankmoedigheid!
Er zal een ogenblik komen dat het voor Gods uitverkorene in Egypte niet uit te houden is en hij vandaar vluchten moet, terug, terug naar het land, dat hij zo gemakkelijk prijsgegeven heeft, maar dat dan een veel grotere waarde voor hem zal verkregen hebben.
De hele zelfde lange weg terug ... naar de plaats van het altaar, dat hij daar vroeger gemaakt had ... Genesis 13:4.
Terug in de armen van God.
- - - - -
Opgaven voor zelfstudie
- Na welke gebeurtenis verscheen God de derde maal aan Abram? Vergelijk de tweede en derde verschijning. Welke punten van overeenkomst en verschil zijn er?
- Wat is de geestelijke betekenis van de derde verschijning en van de woorden, die God gesproken heeft?
- Was de twist oorzaak of slechts de aanleiding van de weg, welke Lot opging?
- Ga in Abrams leven na van welke andere personen hij ook moest scheiden.
- Waarom wilde God deze scheiding?
HOOFDSTUK - EEN HOPELOZE KLUWEN
Historisch overzicht
Maar de Here sloeg Farao met zware plagen, evenals zijn huis ... En Abram trok uit Egypte naar het Zuiderland ... En hij ging van de ene pleisterplaats naar de andere, ... tot bij Bethel ... naar de plaats van het altaar, dat hij daar vroeger gemaakt had, ... Genesis 12:17;13:1-4
Verrassingen
Egypte!
Wat een verrassingen had Abram daar ontmoet!
Hoe heel anders was het dan Kanaän. Dit geheimzinnige land met zijn sfinxen en piramiden, zijn majestueuze bouwwerken en schitterende tempels, zijn ver voortgeschreden cultuur, bood een totaal andere aanblik.
In plaats van bergen en heuvels één grote vruchtbare vlakte met de machtige Nijlstroom: overvloed aan water.
Wat was er ook veel gebeurd!
Eigenlijk dacht hij er liever maar zo weinig mogelijk aan terug. Het was lang niet het prettigste geweest. O, uiterlijk was het hem wel goed gegaan! Wat weinigen zouden hebben durven dromen zelfs, was hem ten deel gevallen: brood in overvloed, ja, meer nog, hij was de begunstigde geworden van niet minder dan de machtige heerser van dit grote rijk: de farao.
Met rijkdom had deze hem overladen. Schapen, runderen, ezels, slaven, slavinnen, ezelinnen, kamelen - het was hem allemaal als het ware toegeworpen.
Zijn tent had hij verwisseld voor een paleis. Van een onbekende veehoeder en bergbewoner was hij de man geworden die de achting van een heel volk genoot.
Daarbij nog de bescherming van een ommuurde stad, van een sterk leger en wapens - beter dan hij ooit in Ur had gekend.
Was er een tweede ter wereld, die in zo’n korte tijd zo was vooruitgegaan en meer recht had zich gelukkig te achten?
Maar hoe graag had hij terug gewild!
Schatten had hij zeker, maar duur betaald: de prijs van zijn eigen gewetensrust.
Een hopeloze kluwen
Wat hij gevreesd had, was namelijk gebeurd: hij had Sarai verloren. Daar begon het mee. De leugen werd geloofd en zij had de plaats aan zijn zijde moeten verwisselen voor het paleis van de farao. En hij had het allemaal aangezien en geveinsd ermee akkoord te gaan.
De wroeging echter en onrust!
Eenmaal zou de waarheid toch aan het licht komen en dan? Een enkele onvoorzichtige uitlating van Sara en alles was over!
Wat zou zij van hem denken? Het was op zijn bevel dat zij dit vreselijke geheim in haar hart verborgen moest houden.
Hoe graag had hij alle rijkdom en gunst ervoor over gehad om zijn zielerust weer terug te kopen. Hoe weinig baatten hem alle schatten. Hij moest ze aanvaarden, veinzen er blij mee te zijn. Liever had hij ze nooit gezien. Elke keer dat ze hem onder ogen kwamen, kwelde hem de gedachte dat hij Sarai daarvoor verkocht had. Duizendmaal had hij alles, als het zou kunnen, teruggegeven.
Maar het kon niet. Zijn mond was gesnoerd. Vrees hield hem gevangen, vrees voor zijn leven. Hij kon onmogelijk meer terug.
Vluchten dan? Weer naar Kanaän?
Hij was immers slechts gekomen om als vreemdeling te verkeren!
Dat zou echter opvallen en alles verraden misschien.
En Sarai?
Meegaan was nu uitgesloten. Voor altijd zou zij in Egypte moeten blijven. Hij zou alléén moeten gaan en haar achterlaten.
Een hopeloze kluwen was het. Aan alle kanten zat hij vast en boven zijn hoofd zweefde voortdurend de dreiging van ontdekking.
Hij leek vrij, hij moest zich voordoen als gelukkig en was nog nooit zo hopeloos gebonden en ongelukkig geweest. Zelfs Haran leek er nog een paradijs bij. Dat was erg genoeg geweest, maar wel zonder die voortdurende vrees.
En toch had hij in Kanaän de vrijheid en blijdschap ook nog niet gekend.
Heel diep in de duisternis van zijn hart was het alsof er af en toe nog iets van de heerlijkheid van dat Kanaänsleven nagloorde en dan kon er een bijna ondraaglijk verlangen bij hem opwellen.
Toen had hij een altaar gehad ...
Maar hoe hij zijn hersens ook pijnigde, er was geen enkele uitweg.
De oplossing
Toch was er een uitweg gekomen, zij het voor hem geen aangename. Het ging langs de weg van diepe vernedering. De zozeer met angst verbeide ontdekking kwam! Maar niet door Sarai’s toedoen; God Zelf had het bewerkstelligd.
Maar de Here sloeg Farao met zware plagen, evenals zijn huis, ter oorzake van Sarai, de vrouw van Abram. Genesis 12:17.
Nee, Sarai zou niet de moeder van Egyptenaren worden; zij was bestemd om het beloofde zaad voort te brengen - daarover waakte God.
Geen woord had Abram echter gehoord, geen verwijt vernomen, althans niet van God. De hemel was voor hem gesloten gebleven. Niet hijzelf, die het verdiend had, maar farao was het slachtoffer van de Goddelijke straf geworden.
Toen kon het niet langer verborgen blijven.
Wat een ontzettend ogenblik, toen hij geroepen werd voor de farao te verschijnen!
Bevend was hij er heen gegaan, niet wetende, wat hem te wachten stond.
Hoe anders dan gewoonlijk had het gezicht van de machtige heerser gestaan, toen op streng verwijtende toon de vraag van zijn lippen klonk: Wat hebt gij mij daar aangedaan?
Waarom hebt gij mij niet meegedeeld, dat zij uw vrouw is? Waarom hebt gij gezegd: Zij is mijn zuster, zodat ik haar mij tot vrouw genomen heb? En nu, ziehier uw vrouw, neem haar en ga heen. Genesis 12:18,19.
En wat had hij geantwoord ... ?
Met zeer gemengde gevoelens had hij farao’s tegenwoordigheid verlaten. Tot in het diepst van zijn ziel had hij zich geschaamd. De vernedering was vreselijk! Als een leugenaar was hij gebrandmerkt.
Daartegenover stond dat, pijnlijk als deze gebeurtenis was, de gezochte bevrijding daardoor was aangebroken, de mogelijkheid van terugkeer geopend.
De vlucht
Hij had dan ook niet getalmd van de gelegenheid gebruik te maken. Het was een vlucht uit Egypte, alles achterlatend als een boze droom.
Nee, Egypte was niet de plaats voor hem. Er was maar één mogelijkheid, één gedachte: terug! Terug naar Kanaän, terug naar de plaats van het altaar dat hij in het begin daar gemaakt had!
Heel diep besefte hij nu de waarde daarvan en van de gemeenschap met God. Al de schatten van Egypte wogen er zeker niet tegenop.
Hoe had hij er toch toe kunnen komen dat prijs te geven? Het was alsof hij ontwaakt was tot een voller besef van wat hij eigenlijk gedaan had: hij had God verraden, niets minder dan dat!
Eerst had hij vanwege zijn toestand slechts medelijden met zichzelf gehad, nu zag hij de ontzettende ernst van zijn handeling in.
Maar nu, terug, terug voordat het te laat is, terug voordat hem iets ergers overkomt. Terug ook wanneer de weg lang schijnt - het verloren terrein moet herwonnen worden.
Terug ... tot het altaar, tot God!
Ja, lang was de weg wel!
Elke stap afwaarts moest opnieuw worden afgelegd.
Precies zover als hij afgedwaald was, moest hij weer terug.
Soms zag hij de plaatsen; waar hij op de ‘af’ reis zijn kamp had opgeslagen.
Dwaas die hij geweest was!
Nu kon hij haast niet wachten. Het liefst was hij teruggevlogen.
Maar nee, elke stap moest onherroepelijk weer worden herhaald!
Koste wat het kost - terug tot God!
- - - - -
Toepassing
Oorzaken van nederlaag en de weg tot overwinning
- De gevolgen van het gaan naar Egypte
- Ons leven een leugen
- Terug!
- - - - -
- De gevolgen van het gaan naar Egypte
De gevolgen waren vreselijk en het waren er vele.
Eerst vrees - Genesis 12:11,12
Toen een leugen - Genesis 12:13
De belofte was vergeten. God had gezegd: Ik zal u tot een groot volk maken, ... en nu vreesde hij de dood - Genesis 12:12
Zijn hele leven was op de leugen gebouwd. Zeg toch, dat gij mijn zuster zijt, opdat het mij om uwentwil welga, en ik om uwentwil in het leven moge blijven. Genesis 12:13.
Zijn hele verwachting maakte hij afhankelijk van een mens, een vrouw, in plaats van de levende God.
Dat gebeurde allemaal voordat Egypte bereikt was.
In Egypte maakt hij alle beloften van God onmogelijk - Genesis 12:2,3.
1. Ik zal u tot een groot volk maken
Hij had zijn vrouw verkocht!
2. En u zegenen
Hij ontving schijnbaar wel zegen, maar niet van God! Er was ook geen blijdschap over. Voor Gods zegen had hij de deur gesloten. Schapen en runderen had hij, ja, maar geen altaar!
3. En uw naam groot maken
Hij werd diep vernederd, veracht en uit Egypte weggejaagd.
4. Wees een zegen!
Hij werd een vloek!
- een vloek voor zichzelf
- een vloek voor Sarai, wier beschermer hij had moeten zijn
- een vloek voor Lot die hij verleid had mee te gaan naar Egypte. En als Lot later op de tweesprong van zijn leven staat en moet kiezen: wereld of God, dan zal zijn keuze beïnvloed worden door Egypte. ... als het land Egypte. Genesis 13:10. Dáár had hij het geproefd.
- een vloek - niet alléén voor zijn medereizigers, maar ook voor de wereld. Farao werd geplaagd en geheel zijn huis.
5. Ik zal zegenen, wie u zegenen
Farao had naar zijn beste weten juist gehandeld en Abram ook gezegend. Toch moest God hem straffen in plaats van zegenen.
6. En vervloeken, wie u vervloekt
Het was hier echter Abrams eigen schuld dat farao en zijn volk hem verdreven en misschien vervloekten.
7. En met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden
Dit is een heenwijzing naar Christus. Bij deze woorden zag God ver in de toekomst, ver voorbij het persoonlijk leven van Abram.
Hij zag een volk, verlost door het bloed van het Paaslam, optrekken naar Kanaän, een volk uit Abram voortgekomen.
Zijn alziend oog drong door de schaduwen der eeuwen heen, drong door tot voorbij de machtige rijken van Israël en Juda, tot voorbij de Babylonische ballingschap en de terugkeer, tot op de komst van Christus, de Verlosser der wereld.
Verder zelfs: tot op de gemeente, de vrucht van Zijn lijden en verheerlijking en tot in hetgeen nu nog toekomst is: de ganse aarde vervuld met de kennis van de heerlijkheid des Heren en tot in de eeuwigheid zelf.
En dat alles stond - menselijk gesproken - op het spel toen Abram in Egypte Sarai prijsgaf. Het hele Goddelijke plan, de geschiedenis der wereld en de verlossing van miljoenen. Zou Sarai de moeder van Egyptenaren worden in plaats van het beloofde zaad?
Er is nog iets.
Later in Abrams geschiedenis lees je van Hagar en Ismaël, waaruit de grote islamitische wereld grotendeels is voortgekomen. De eeuwen door is deze de hardnekkigste tegenstander geweest van de gemeente van Christus.
Vanwaar kwam Hagar?
Zij was een Egyptische slavin! Genesis16:1.
En het getuigenis?
Al die tijd was er geen getuigenis voor de Kanaänieten.
In Egypte werd Gods Naam door het slijk gehaald.
Het ergste echter: God Zelf werd beroofd!
De offers en de aanbidding die Hem toekwamen, het was allemaal voorbij.
De man die God verkoren had als Zijn eigendom om Zijn vriend te worden, had Hem verlaten, Hem de rug toegekeerd.
- Ons leven een leugen
Een vloek!
Voor anderen een vloek zijn - ontzettend!
En toch - dat is elk kind van God dat wereldsgezind is.
Dat is het geval wanneer een altaar ontbreekt!
Dan is ons hele leven toch een leugen!
Begint het niet met vrees? Op het werk of waar we ook zijn, durven we niet voor onze principes uitkomen.
We spreken weliswaar niet tegen Christus, maar ook niet vóór Hem.
We verkopen onze principes (Sarai!) die voor God vrucht hadden kunnen dragen om de gunst van de wereld te winnen of om het gevaar te ontlopen uitgelachen te worden.
Hoe vreselijk is het uitgelachen te worden!
En zullen we er nu wel voor uitkomen?
Het is te ver gegaan!
We zijn doodongelukkig.
Konden we maar terug!
Maar hoe?
We hebben dikwijls genoeg geprobeerd om werkelijk te bidden - maar het ging niet.
Bijbellezen - evenmin.
Andere literatuur is veel interessanter: romans en allerlei tijdschriften. Toen we blij in de Heer waren, keken we er niet naar om en nu ... ?!
Waarschuwing en troost
Abrams ervaring in Egypte is een grote waarschuwing.
Tevens een grote troost!
God had hem niet verlaten.
God heeft ons niet verlaten - vandaar ook die onrust.
De onrust kwelt ons – maar laten we daar dankbaar voor zijn.
Nee, een werkelijk wederom geboren kind van God houdt het niet zo gemakkelijk uit in de wereld. Er is iets in ons, wat ons daar geen rust laat.
De nieuwe natuur mag een tijdlang overmand lijken door de oude, maar steeds weer komt zij boven.
Er is geen rust.
En ... God waakt over Zijn afgedwaalde kind!
- Terug!
Abram is dus uit Egypte teruggekeerd - dat kunnen, moeten wij ook doen.
Soms kan het ook voor ons een lange weg zijn.
Niet dat we lang op vergeving behoeven te wachten - God vergeeft onmiddellijk - maar het kan even duren eer de vroegere blijdschap weer teruggekeerd is.
Liever zouden we onmiddellijk de volle blijdschap ervaren, maar elke stap van God vandaan moet op de terugweg weer worden afgelegd.
Wanneer we door slechte voeding lichamelijk geheel verzwakt zijn, verwachten we ook niet dat alles met één goede maaltijd weer in orde zal zijn. Onze krachten moeten weer opgebouwd worden en geestelijk is het niet anders.
Bovendien kan ook de eetlust slecht zijn.
Wanneer het Woord van God dood en nietszeggend voor ons is, is het zaak om voor Gods aangezicht stil te worden en rustig en biddend het Woord te lezen.
We kunnen bij wijze van spreken niet op klompen Gods heiligdom binnenhollen.
Het is wanneer we om zo te zeggen de schoenen van de voeten gedaan hebben en in een houding van diepe afhankelijkheid voor Hem zijn, dat Hij zelf Zijn Woord levend voor ons wil maken.
Laten we steeds bedenken dat Hij ons de Heilige Geest gegeven heeft met het opzettelijk doel ons in de hele waarheid te leiden.
Maar dan moeten we de Geest van God ook de gelegenheid geven tot ons te spreken.
Tot de moeilijkheden van de ‘terugweg’ behoort misschien ook het belijden van schuld aan anderen en het goed maken van wat in orde gemaakt moet worden.
Het is veel gemakkelijker om alléén maar aan God te belijden!
Zo ervaren we Gods grote liefde en lankmoedigheid, maar leren tevens dat we met ons geestelijk leven niet kunnen spelen.
Laten we proberen te bedenken wat op het spel staat en, koste wat kost, terugkeren.
Hoeveel kinderen van God zijn er niet die te slap, te lui, te akelig en te beroerd zijn om hun leven zo te disciplineren dat zij een altaar hebben!
Zullen wij door onze laksheid en onstandvastigheid onszelf beroven voor tijd en eeuwigheid?
Zullen we anderen beroven van de zegen, die zij door ons zouden kunnen ontvangen? Zullen we God beroven van hetgeen Hem toekomt in ons leven?
Maar hoe keren we terug?
Hoe worden we van die banden bevrijd?
Hoe komen we van die ene boezemzonde los?
Daarover in het volgende hoofdstuk meer.
Ondertussen: bouw dat altaar!
HOOFDSTUK 7 - EEN NIEUWE CRISIS
Historisch overzicht
Maar het land liet niet toe, dat zij tezamen bleven wonen, want hun have was talrijk, zodat zij niet tezamen konden wonen. Daardoor ontstond er twist ...Genesis 13:6,7
Alléén!
Lot is vertrokken!
Met zeer gemengde gevoelens heeft Abram hem zien gaan.
Het is weer een grote crisis in zijn leven geweest. Niemand weet hoeveel het hem gekost heeft. Zo graag had hij hem bij zich gehouden, maar het ging niet langer. En ... God vroeg het van hem.
Dit was hem nu duidelijk geworden. Het was altijd wel Gods bedoeling geweest, maar hij had het nog niet zo begrepen. De gebeurtenissen van de laatste tijd hadden hem echter de ogen open doen gaan.
Zij waren uit Egypte teruggekeerd en samen hadden zij weer de lange reis gemaakt.
Gemeenschap hersteld
Groot was zijn dankbaarheid toen hij eindelijk in de verte het oude altaar weer zag. Het had nu een veel diepere waarde voor hem gekregen.
Op dit punt had hij God destijds verlaten. Naar ditzelfde punt moest hij terug om God weer te vinden. En hij had de naam des Heren aangeroepen. De gemeenschap was hersteld. Heerlijk was dat!
Lot of God
Maar toen was hem de kwestie ‘Lot’ duidelijk geworden. Dat hij dat niet eerder gezien had! De keuze moest gemaakt worden: Lot of God. Wilde hij Gods gemeenschap behouden, dan moest hij ook breken met de laatste band van het oude leven.
En pijnlijk als het was - beter dát, dan weer een hongersnood en ... Egypte!
Een kloof!
Trouwens, tegelijkertijd voelde hij het ook op een andere manier - het ging zo niet langer. Die voortdurende wrijvingen en twist tussen de herders maakten het samen verder gaan onmogelijk. Niet dat zij persoonlijk iets tegen elkaar hadden, maar het land was niet groot genoeg. Toen zij beiden nog klein waren, hadden ze het gevoel elkaar nodig te hebben, maar toen zij rijk werden en Lot zich meer zelfstandig ging opstellen, werd dat anders.
En daar kwam nog bij, dat hij hoe langer hoe meer ervoer dat het contact met Lot verminderde. In het begin wist hij niet wat het was. Het was een onverklaarbaar iets. Maar met het voortschrijden van de tijd was het hem duidelijker geworden.
Lot had helemaal niet zo’n haast gehad om uit Egypte terug te keren. Soms had hij bijna het gevoel dat zijn neef niet onwillig geweest zou zijn daar te blijven.
Hij was ook helemaal niet zo enthousiast geweest bij het bereiken van het altaar. Zelf was hij er vol van, en Lot praatte wel wat mee, maar toch ...
Nee, het was duidelijk: dat innerlijke contact was er niet.
Zou het niet aan hemzelf liggen? Over Egypte hadden zij samen best kunnen praten, maar wanneer het ging over de Goddelijke dingen, was het alsof er een muur tussen hen was gekomen.
En naarmate zijn persoonlijk verlangen naar God dieper werd en hij geestelijk groeide, leek de kloof wijder te worden. Vooral nu, na de terugkeer uit Egypte was het contrast heel opvallend. Niet dat er iets op Lots leven aan te merken was, verre van dat. Het was alléén dat hij dat intense verlangen naar een leven met God niet had.
Misschien merkte Lot het wel niet, maar hij zelf des te meer. Hun zielen vloeiden niet meer zo in elkaar.
De scheiding
Er was dus geen andere weg geweest. Lot moest gaan. Of moest hij wachten totdat God weer ingreep en Lot wegnam zoals destijds Terah?
Nee, dat nooit! Ditmaal zou het vrijwillig gaan. Hij zou het hem zeggen. Op zodanige wijze natuurlijk dat het geen vijandschap veroorzaakte. Als vrienden zouden zij uit elkaar gaan. Zou hij hem de eerste keuze maar laten? En als Lot dan eens het bergland koos, het bergland dat hem zelf zo dierbaar was, waar hij zijn altaar had en met God gemeenschap beoefende?
Maar nee, dat gevaar was niet groot. Daar lag Lots hart niet!
En hij had het gezegd, pijnlijk als het was. Laat er toch geen twist zijn tussen mij en u, ... Ligt het gehele land niet voor u open? Scheid u toch van mij af; hetzij naar links, dan ga ik rechts, hetzij naar rechts, dan ga ik links. Genesis 13:8,9.
Lots keuze
Het scheen Lot helemaal niet zo onwelkom! Hij had zijn keuze gemaakt - zonder protest. Vóór hem lag de wonderlijk vruchtbare Jordaanvlakte, rijkelijk bevloeid, een Egypte in het klein. De keuze was niet moeilijk!
Met weemoed had Abram hem nagestaard. Lief en leed hadden zij samen gedeeld, zij waren samen door alle wederwaardigheden heengegaan: Ur, Haran, Egypte ...
Nu is hij alléén.
Weer zal hij moeten wennen aan de nieuwe omstandigheden. Hoe eenzaam is de weg met God wanneer je de consequenties aanvaardt.
Alléén?
Op dat ogenblik wordt echter de smart van de scheiding geheel weggevaagd door een plotseling gebeuren. De Heer verschijnt hem ten derde male! Met dit keer een volle openbaring!
Nu kan werkelijk Zijn volle zegen verwacht worden.
- - - - -
Toepassing
Oorzaken van nederlaag en de weg tot overwinning
- Hoe kom ik los van mijn boezemzonde
- De verkeerde manier
- De juiste manier
- De praktische verwezenlijking
- - - - -
- Hoe kom ik los van mijn boezemzonde
We kunnen toch niet elke keer opnieuw voor dezelfde zonde vergeving vragen?! Er moet toch eens een eind aan komen.
Ongetwijfeld!
Maar hoe?
De vraag wordt in wanhoop gesteld. Wanhoop, omdat honderden goede voornemens niets hebben uitgewerkt.
Ja, we weten wel dat het in eigen kracht niet kan. God moet de overwinning geven. We weten het allemaal en zouden het anderen haarfijn kunnen uitleggen en zelf ...
Is het omdat we anders zijn dan anderen? Gaat het voor ons niet op? Zijn we soms zwak? Doet God het misschien om ons nederig te houden? Of hebben we toch ergens een fout begaan? Het laatste is waar: we hebben de zaak vanuit een verkeerde hoek bezien.
???
Er waren bepaalde zonden in ons leven, misschien vooral één zonde. Die zonde moesten we kwijt. Daar moesten we de overwinning over hebben!
We hebben toen met heel ons hart de strijd daartegen aangebonden en een tijdlang, naar het scheen, niet zonder succes. En juist toen we ons in de overwinning gingen verblijden ...
Hebben we dat dan niet gedaan?
Ja en nee!
Zeker moet die zonde weg. Maar we hebben de fout begaan ons op die éne zonde blind te staren. We dachten het te winnen door tegen die zonde te strijden - met Gods hulp natuurlijk.
- De verkeerde manier
Voorbeeld van de appelboom
Een appelboom draagt slechte vruchten, omdat de boom niet deugt. We halen de slechte appels weg. We bestrijden die.
Wat gebeurt er dan? Het volgend jaar zijn ze even slecht.
Omdat de boom net zo slecht is.
En wanneer we één der takken met een of ander spul behandelen, zodat die tak geen vrucht meer kan dragen en we zodoende de vrucht onderdrukken – en schieten we daar iets mee op?
Zullen dan de andere takken wél goede appels voortbrengen?
Nee, er is maar één weg: er moeten andere takken geënt worden!
Zo is het overwinningsleven.
Die éne zonde in ons leven staat ook niet op zichzelf. Zij is het gevolg van een verkeerde innerlijke toestand. De boom deugt niet. Daarom moeten wij onze aandacht niet concentreren op die ene vrucht. De éne zonde moet niet worden aangepakt, maar de gehele innerlijke toestand. Dáár ligt onze fout!
En wanneer wij nu eens werkelijk de overwinning kregen over onze boezemzonde, zouden we dan klaar zijn? Dachten we dat we dan overgelukkig zouden zijn? Geenszins!
De verkeerde boom zou slechts door andere takken verkeerde vruchten voortbrengen, dat wil zeggen: onze aandacht zou slechts verlegd worden naar een andere zonde, die ons dan geheel in beslag zou nemen en we zouden het gevoel hebben niets verder gekomen te zijn.
En dan weer naar een andere zonde en nog een andere!
Die waren er eerst ook al, maar omdat we ons blindgestaard hebben op die ene zagen we ze niet. Andere mensen wel!
En dan nog iets. Zelfs wanneer het lukt de slechte vruchten te onderdrukken, hebben we daarmee goede vruchten?
Het is niet zo moeilijk bij een slechte boom de verkeerde vruchten te onderdrukken. Maar het is veel moeilijker om er goede vruchten aan te krijgen!
En daar gaat het per slot van rekening om!
Heiligmaking is ook meer dan ‘niet zondigen’.
Heiligmaking betekent goede vruchten voortbrengen.
Romeinen 6:22 Maar thans, vrijgemaakt van de zonde ... hebt gij tot vrucht uw heiliging ...
Romeinen 7:4b ... opdat wij Gode vrucht zouden dragen; ...
Mattheüs 3:8,10 Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt; ... iedere boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.
(Of is het ons er alléén maar om te doen die dingen in ons leven kwijt te raken waar we zelf last van hebben?!)
- De juiste manier
Een algehele verandering in het diepste van ons wezen! Er moet iets geheel nieuws in ons komen, iets wat goede vruchten voortbrengt. Dit beseffen wij pas goed wanneer wij tot wanhoop gedreven zijn door onze vergeefse pogingen om het oude te verbeteren, de oude boom te verzorgen, te bemesten - onze goede voornemens.
Wat is de oude boom?
Het is de oude natuur, onze oude mens, ons vlees, waarin geen goed woont.
Wat is de nieuwe boom?
Het is het nieuwe leven in ons, de nieuwe natuur, Christus in ons, de hoop der heerlijkheid. Christus in ons door de Heiligen Geest.
Het wonder is: niet alléén Christus voor ons, maar ook Christus in ons!
Christus voor ons - de vergeving der zonde.
Christus in ons - overwinning over de zonde.
Christus in ons - onbegrensde mogelijkheden!
Dit nieuwe ontvangen wij bij de wedergeboorte. Het heet geboorte, wedergeboorte, omdat het iets nieuws is, dat nog niet in ons is geweest. Dit nieuwe wordt in ons geplant; het moet zich in ons ontwikkelen, moet groeien, evenals een geënte tak moet groeien om vrucht te kunnen dragen.
Na geboorte volgt groei. Naast deze nieuwe natuur in ons blijft echter de oude nog voortbestaan. Beide kunnen zich openbaren, vrucht dragen. Tussen deze twee woedt dan een strijd wie de overhand zal krijgen. ... het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees – want deze staan tegenover elkander ... Galaten 5:17.
Vandaar die geweldige innerlijke spanningen en conflicten.
De natuur die het wint, kan zich het meest in ons leven openbaren.
Daarom kunnen we als kinderen Gods wandelen naar de Geest of naar het vlees.
Romeinen 8:4-6 ... die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest. Want zij, die naar het vlees zijn, hebben de gezindheid van het vlees, en zij, die naar de Geest zijn, hebben de gezindheid van de Geest. Want de gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede.
Romeinen 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, zult gij leven.
Galaten 5:16 ... wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees.
Zie ook:
1 Corinthiërs 13:1-3
De weg tot het leven naar de Geest is: de nieuwe natuur versterken, tot ontwikkeling brengen. Naarmate die sterker wordt, komen wij tot overwinning.
Hoe is Abram vrij geworden van de laatste band met Ur (Lot)?
Door groei, toenemende rijkdom!
Waar is Abram vrij geworden? In Kanaän!
De groei, bezittingen - beeld van geestelijke rijkdom - was de oorzaak van de scheiding.
Het was in Kanaän, in het licht, in de gemeenschap met God, dat het hem duidelijk werd dat Lot weg moest en hij de kracht had om te breken.
Naarmate we geestelijk rijker worden, zullen we niet alléén meer en meer het verkeerde in onszelf herkennen, maar zal er ook de kracht zijn daarmee te breken, ja, het zal soms als vanzelf verdwijnen.
De weg van overwinning is: groei.
Velen zijn in Egypte bezig te proberen zich van alle Lots in hun leven te ontdoen en het blijkt een hopeloze strijd. Zij denken, dat wanneer ze helemaal vrij zijn, God hen zal kunnen zegenen, en ze naar Kanaän zullen kunnen komen.
Maar het is precies andersom. Wanneer we ons laten zegenen, wanneer we naar Kanaän gaan, dan is er kracht om te breken.
Onze fout was: we hebben geprobeerd ‘niet te zondigen’. We waren bezig met niet zondigen. Daardoor hebben we onze gehele aandacht precies op de verkeerde kant geconcentreerd. We waren bezig met de oude mens. Maar we moeten bezig zijn met de nieuwe! De oude mens moeten we voor dood houden. Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wèl dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus. Romeinen 6:11.
Wanneer we iets voor dood houden, zijn we er niet voortdurend mee bezig. En wanneer we er mee bezig zijn, houden we het niet voor dood!
We moeten door de Geest de werkingen van het lichaam doden. (Romeinen 8:13).
... de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus (het nieuwe) vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods (het oude). Romeinen 8:2.
- De praktische verwezenlijking
Hoe kan het nieuwe leven versterkt worden? Door voeding!
Hoe kan het oude leven verzwakt worden? Door voeding te onthouden!
Dat wat het meest gevoed wordt, wordt het sterkst. En de sterkste wint.
Dus wat het meest gevoed wordt, zal zich het meest openbaren.
... doet de Here Jezus Christus aan en wijdt geen zorg aan het vlees, zodat begeerten worden opgewekt. Romeinen 13:14.
Want wie op (de akker van) zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie (op de akker van ) de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten. Galaten 6:8.
Geestelijk voedsel
We zijn dan weer terug op het punt van geestelijk voedsel. Hier ligt het grote geheim van het geestelijk leven.
Hoe kunnen wij verwachten overwinning en blijdschap te hebben, wanneer we van de vroege morgen tot de late avond de atmosfeer van de wereld indrinken?!
Het hoeven geen verkeerde dingen te zijn. Hoe dikwijls wordt de dag niet begonnen met het nieuwsblad of nieuwsberichten voordat men alléén geweest is met God in Zijn Woord en in gebed?
Het mag op het eerste gezicht niet zo belangrijk lijken, maar met deze ‘kleine’ dingen staat of valt dikwijls ons hele geestelijk leven.
Beginnen we de dag met een goed fundament, dan kan daarop voortgebouwd worden. Discipline is een vereiste.
Kunnen we ons in deze voor God verantwoorden? Hebben we een altaar?
Opgaven voor zelfstudie
De hoofdstukken (11), 12 en 13 van Genesis beginnen met de roeping van Abram. Ze vormen een afgerond geheel. Ga dit na in verband met Genesis 12:1.
- Hoe ver komt Abram dan in Genesis 13 in het navolgen van God? Tot volle ...
- In Genesis 14 treedt Abram op als strijder om anderen te bevrijden.
Waarom kan hij dit nu juist op dit punt doen? (In verband met vraag 1 en 2) - Waarop heeft Lot vertrouwd? En Abram?
- Abram is vroeger verleid door Haran en Egypte. Door wat wordt hij in hoofdstuk 14 verzocht?
- Wat is de kracht van zijn overwinning in Genesis 14 over de verzoeking? (Hij heeft in dat hoofdstuk twee overwinningen! )
- Wat is het gevolg van de tweede overwinning? Zie Genesis 15:1.
HOOFDSTUK 8 - OPENBARING VAN DE VOLHEID NA VOLLE OVERGAVE
Historisch overzicht
En de Heer zei tot Abram, nadat Lot zich van hem gescheiden had: Sla toch uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt, naar het noorden, zuiden, oosten en westen, want het gehele land, dat gij ziet, zal Ik u en uw nageslacht voor altoos geven. … Sta op, doorwandel het land in zijn lengte en breedte, want u zal Ik het geven. Genesis 13:14,17.
De volheid van het land
Weer was er een nieuwe wereld voor Abram opengegaan!
Vanaf de hoogte waar hij stond, had hij een prachtig uitzicht over het gehele omliggende land: over de bergen, heuvelruggen en hoogvlakten met tussenliggende dalen. Beneden lag de grote groene vlakte waar de Jordaan als een zilveren draad doorheen kronkelde. De Zoutzee met haar dorre omgeving blakerde in de felle hitte.
Wat een land! Van de sneeuwbedekte kruin van de Hermon in het noorden tot aan de woestijn in het zuiden; van het land achter de Jordaan in het oosten - waar het licht opging - tot aan de grote zee in het westen - waar de zon onderging: het was allemaal van hem!
God was hem weer verschenen, de derde maal nu al, en had hem alles getoond.
Wat was hij over deze nieuwe verschijning ontroerd geweest. Deze ontroering had spoedig plaats gemaakt voor verrukking over het grootse tafereel dat zich voor zijn ogen ontrolde. Nooit eerder had hij het zo gezien!
En God had hem niet alleen geboden de ogen op te heffen, maar hij moest ook het land in zijn lengte en breedte doorwandelen. Hij moest het onderzoeken en in bezit nemen. Het was werkelijk een nieuwe wereld, een wereld van nieuwe mogelijkheden, nieuwe perspectieven.
Gods verschijningen aan Abram
De eerste maal
Heel in het begin, in Ur der Chaldeeën - had God hem betreffende het land alleen maar gezegd: Ga … naar het land, dat Ik u wijzen zal. En betreffende het nageslacht: Ik zal u tot een groot volk maken …
De tweede maal
Bij het bereiken van Kanaän - had God alléén gezegd: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven.
De derde maal
Hier werd echter niet slechts het land genoemd, maar de Heer deed zijn blik in alle richtingen gaan, zodat hij de lengten en breedten ervan zien zou:
En wat het nageslacht betreft, zei Hij: … Ik zal uw nageslacht maken als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zou kunnen tellen, ook uw nageslacht te tellen zou zijn.
Deze nieuwe openbaring aan Abram was ook veel rijker en voller dan de twee voorgaande. Weer ging het over het land en het nageslacht!
Dit ging gepaard met de belofte: … want het gehele land, dat gij ziet, zal Ik u … geven.
Volle overgave
De oorzaak dat deze openbaring zoveel voller was, lag voor de hand. Het hield verband met zijn gehoorzaamheid. Door op dit ogenblik van Lot te scheiden, was hij volkomen gehoorzaam geworden aan de vier oorspronkelijk door God gestelde eisen of voorwaarden. En bij elke stap van gehoorzaamheid gaf de Heer een nieuwe openbaring.
De eerste maal dat God hem verscheen, was natuurlijk niet op grond van zijn gehoorzaamheid, want toen kende hij God nog niet. Hij had God ook niet gezocht, maar God zocht hem! Dat had hem de eerste grote doorbraak in zijn geestelijk leven gegeven.
De tweede maal echter, na de lange periode van een gesloten hemel (in Haran), toen hij de plaats had bereikt die God hem gezegd had (Kanaän), was het wel bij een stap van gehoorzaamheid.
De derde maal eveneens. Er staat uitdrukkelijk bij: … nadat Lot zich van hem gescheiden had: …
Maar wat had er eerst veel moeten gebeuren!
De hongersnood, Egypte met alles wat daaraan verbonden was, de terugkeer tot de plaats van het altaar, en ten laatste de twist en de scheiding van Lot - dat had hij allemaal doorgemaakt. Ten slotte was hij volkomen gehoorzaam geworden; hij had niet alleen zijn land en familie verlaten, hij had niet alleen de plaats die God hem gewezen had bereikt, maar nu was ook de laatste band met het oude leven verbroken.
Dat was een volle overgave!
Een keerpunt
Het was een keerpunt in zijn leven, een afsluiting van een hele periode van onvolkomen gehoorzaamheid en halfslachtigheid. Daar was nu voorgoed een streep door gezet, het was allemaal voorbij!
Een nieuwe periode
Maar het allerbeste was: hij ging nu een nieuwe periode tegemoet. De weg was vrij! Van alle belemmerende hindernissen was hij bevrijd. Hij kon die nieuwe wereld ingaan! Hij stond nu in de juiste verhouding tegenover God en daarom kon God met hem verdergaan. De nieuwe wereld ging open toen de scheiding met de oude wereld volkomen was geworden!
Hij kon niet in beide werelden tegelijk leven!
- - - - -
Toepassing
Nieuwe perspectieven na volle overgave
- De erfenis ontdekken
- Onze erfenis: de volheid van Christus
- De weg tot de volheid
- - - - -
Heel merkwaardig zijn Gods woorden tot Abram: Sla toch uw ogen op, en zie … naar het noorden, zuiden, oosten en westen …
Wat is daarvan de betekenis?
Dit land was zijn erfenis, zijn bezitting - God gaf het hem.
Het was een land dat meerdere malen beschreven wordt als een land vloeiende van melk en honing.
Toen God later tot Israël sprak, zei Hij:
Deuteronomium 8:7-9 Want de Here, uw God, brengt u in een goed land, een land van beken, bronnen en wateren, die in de dalen en op de bergen ontspringen; een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen en honing; een land, waarin gij niet in armoede uw brood zult eten, waarin gij aan niets gebrek zult hebben; een land, waarvan de stenen ijzer zijn en uit welks bergen gij koper zult houwen.
Vervolgens wordt eraan toegevoegd:
Deuteronomium 8:10 Gij zult eten en verzadigd worden en de Here, uw God, prijzen om het goede land dat Hij u gaf.
God schonk hem dat land, een land waarvan hij de lengte en breedte, diepte en hoogte kon leren kennen - een wonderlijk land.
Dat land kende hij echter nog niet. Hij woonde er al geruime tijd, maar het was hem nog grotendeels vreemd.
Tot nog toe was ook zijn gehele aandacht door zoveel andere dingen in beslag genomen: de Kanaänieten die er woonden, de hongersnood, de reis naar Egypte en terug, de strijd van de herders.
Hij was in het land, maar kende zijn eigen bezit nog niet.
Nu echter kon hij er zijn aandacht aan gaan wijden. Hij moest het land ontdekken.
- Onze erfenis: de volheid van Christus
Wat een beeld!
Het land Kanaän, het beloofde land, de erfenis van Abram, stelt de erfenis van de kinderen van God voor.
… een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u … 1Petrus 1:4.
Ja, Kanaän, het land achter de doodsrivier, de Jordaan, is het beeld van de hemel, nietwaar?
Maar zijn dan alle beloften van die volheid van Kanaän voor ons allen maar iets voor in de toekomst?
Neen, gelukkig niet. Door de Heilige Geest, die een onderpand is van onze erfenis (Efeze 1:14) kunnen wij nu al de krachten van de toekomende eeuw ervaren. (Hebreeën 6:5)
Nu al mogen wij, in de geest, in de hemelse gewesten verblijven en putten uit die overvloed die ons later in volheid ten deel zal vallen.
… Hij heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in Christus Jezus (Efeze2:6).
Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus. Efeze1:3.
… wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen … Filippenzen 3:20.
(Statenvertaling - Jongbloed editie: Onze wandel is in de hemelen).
Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed. Johannes10:10.
En op zoveel plaatsen spreekt de Here Jezus onder verschillende benamingen over het leven in overvloed:
- een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven
- stromen van levend water
- nimmermeer hongeren
- nimmermeer dorsten
- rust
De uitdrukking ‘lengte en breedte’ doet denken aan het tweede gebed van Paulus in de Efezebrief - ook in verband met de volheid.
… zult gij dan samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, … opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods. Efeze 3:18,19.
De lengte en breedte van Kanaän: noordwaarts en zuidwaarts, oostwaarts en westwaarts, stellen de volheid van Christus voor.
Maar nu staan we voor het feit dat het velen vergaat als Abram, dat wil zeggen: zij zijn ‘in het land’ zonder dat zij het land kennen en beleven.
Het is mogelijk in Christus te zijn en toch niet te leven uit de overvloed, uit die onuitputtelijke volheid. Sterker nog: moet niet toegegeven worden, dat de meeste kinderen van God weinig van deze volheid afweten? Terwijl toch op het ogenblik dat wij Christus aanvaardden, dus Ur de rug toekeerden en het nieuwe leven begonnen, alles het onze was!
Is het omdat er ‘Lots’ dienen te worden weggezonden of omdat er altaren verwaarloosd zijn? Of is het omdat er geen jagen naar is, geen intens verlangen zoals tot uitdrukking komt in de woorden van Paulus: … om Hem te kennen en de kracht zijner opstanding …Filippenzen 3:10.
- De weg tot de volheid
Sla toch uw ogen op, en zie …
Het is allereerst nodig om te zien! Is het ook niet daarom dat de apostel in zijn eerste gebed in de Efezebrief bidt: … opdat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen: verlichte ogen ?uws? harten, zodat gij weet … Efeze 1:17,18.
Zonder te zien kan er ook geen echt verlangen zijn die volheid meer te leren kennen.
Een pasgeboren baby is in een wereld gekomen waarvan hij niets begrijpt en in het eerste begin zelfs niets ziet. Spoedig echter begint hij dingen op te merken. Dan wil hij alles hebben wat hij ziet!
Wat een tragedie dat bij zovelen de ogen versluierd zijn, zodat zij deze dingen niet zien, zich zelfs geheel onbewust zijn van de grotere volheid die hun deel kan zijn!
Zij hebben het nog te druk met Egypte en met de onderlinge strijd.
We zouden ze echter willen toeroepen: Er zijn lengten en breedten en diepten en hoogten in dat land waarin u bent gegaan. Sla toch uw ogen op!
Zulke mensen hebben dikwijls wel een grote Bijbelkennis, maar zij zien slechts de uiterlijke letter van het Woord en verstaan niets van de diepere innerlijke geest.
Wij raken hier één van de grootste kernwaarheden van het Woord van God: geestelijke openbaring tegenover een slechts verstandelijk begrijpen der letter.
Het is niet teveel gezegd wanneer wij zeggen dat ons hele geestelijke leven er mee staat of valt.
… van de plaats, waar gij zijt, …
God komt tot ons, dáár waar wij ons bevinden!
Van daaruit geeft Hij ons nieuwe gezichtspunten, nieuwe openbaringen uit Zijn Woord, nieuwe openbaringen van Christus door den Heiligen Geest. God vraagt niet dat we eerst veel verder moeten komen om iets te zien. Juist van dáár waar we ons bevinden moeten we de ogen opheffen.
Later, wanneer we andere hoogten beklommen hebben, zullen we meer zien. We moeten echter beginnen te zien vanaf de plaats, waar we nu zijn.
… want het gehele land, dat gij ziet, zal Ik u … geven.
Wat een belofte!
Vroeger, toen we de pelgrimsreis nog maar pas begonnen waren, hadden we het gevoel veel te weten. We dachten het al ver gebracht te hebben. We beseften niet hoe weinig we nog werkelijk beleefden van het weinige dat we zagen.
En gelukkig maar, anders waren we wanhopig geweest.
Bij het zien van de lengte en breedte, diepte en hoogte gaan er nieuwe werelden voor ons open – het doet ons duizelen.
Het beklimmen van een nieuwe top laat ons telkens weer een heel ander, wijder panorama zien.
Het wordt ons bijna te veel en we willen dan, net als Petrus, op de knieën vallen en met hem uitroepen: Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens, Here. Lucas 5:8.
Zullen die lengten en breedten ooit ons bezit kunnen worden?!!
Ik zal het u geven!
Ja, en met de uitdrukkelijke toevoeging: … het gehele land dat gij ziet …!
Want soms kan de nieuwe, verwijde blik ook bijna droefheid in het hart doen ontstaan. De onpeilbare diepten doen ons iets voelen van onze oppervlakkigheid. Voor het eerst voelen we de armoede waarin we geleefd hebben.
Duizelingwekkend is wat voor ons opengaat. Indien deze belofte er niet was, zouden we overtuigd zijn dat allemaal nooit te kunnen bereiken.
Nu is alle twijfel buitengesloten - al kunnen we er met ons verstand niet bij.
En God laat ons niet meer zien dan wij verdragen kunnen.
Hebben we dat eenmaal in bezit, dan zullen er weer nieuwe lengten en breedten opengaan, nieuwe vergezichten en nieuwe werelden van licht.
Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben. Want óns heeft God het geopenbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods. 1 Corinthiërs.2:9,10.
Dan kunnen we niets anders doen dan neervallen en in aanbidding uitroepen: O, diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Romeinen 11:33.
Dat we maar veel mogen zien!
Dat we maar veel de ogen zullen opheffen!
Laat ook onze bede zijn:
Ontdek mijn ogen, opdat ik aanschouwe de wonderen uit uw wet. Psalm.119:18.
Sta op, doorwandel het land …
Maar als we alles hebben gezien, moet er nog iets gebeuren! Zien is nog niet voldoende. Het moet komen tot een daad van onze kant.
God wil ons de ogen openen (ontdekken). Hij wil ons geven de Geest van wijsheid en van openbaring. Maar wij van onze kant moeten dan opstaan en wandelen.
Dat wij dit werkelijk zullen doen.
HOOFDSTUK 9 - GEESTELIJK OORLOGVOEREN NA OPENBARING VAN DE VOLHEID
Historisch overzicht
Toen Abram hoorde, dat zijn broeder als gevangene was weggevoerd, bracht hij zijn geoefenden ... in de strijd, ... En hij bracht al de have terug, en ook zijn broeder Lot ... Genesis14:14,16.
Abram bevrijdt Lot
Overwinning!
Een grote overwinning! Met een handvol mensen, driehonderd achttien in het geheel, had Abram de verbonden legers van vier koningen verslagen, uit elkaar gedreven, en op de vlucht gejaagd. Daarenboven had hij nog een broeder uit de gevangenschap bevrijd, waar hem anders een vreselijke toekomst te wachten had gestaan!
Wonderlijk was het gegaan. En dat hij juist nu strijder moest worden!
Naar alle menselijke berekening had hij nu rust en vrede mogen verwachten en niet dit. Hij was tot volle overgave gekomen, hij had God eindelijk volkomen gehoorzaamd en God had hem de volheid van het land getoond. Hij zou er rustig van gaan genieten, want hij had al zoveel onrust en strijd gehad - het kwam hem nu wel toe ...!
En nu was er dit gebeurd!
Toch had hij er geen spijt van. Integendeel!
Wanneer men zelf iets heeft beleefd van de heerlijke vrijheid in God en van de volheid die Hij schenkt, wat kan er dan mooier zijn dan anderen te helpen om ook tot die vrijheid te komen?
Oorlog
Een tijd terug was het eigenlijk al met een revolutie begonnen.
De koning van Sodom en andere koningen in de Jordaanvlakte waren onderworpen geweest aan Kedorlaomer, een koning uit het gebied van Babylon. Het had twaalf jaar geduurd. Toen waren zij in opstand gekomen en hadden het juk van zich afgeschud.
Oorlog was het gevolg. Kedorlaomer kwam en nog drie koningen van het Oosten met hem. De koning van Sodom liet zich niet onbetuigd en met vier anderen trok hij uit, de vijand tegemoet - de slagorde werd gesteld.
Maar het lot was hem ongunstig. Hij werd verslagen en moest vluchten. Sodom werd geplunderd en er werden vele gevangenen gemaakt. Daaronder Lot - Abrams neef. Abram had gedacht er buiten te zullen blijven. Het kwam niet bij hem op zich erin te mengen.
Op de bergen waar hij woonde was het rustig en de strijd ging hem niets aan.
Toen was echter de boodschap gekomen: Lot is gevangen genomen! Wat een opschudding had dat veroorzaakt.
Lang aarzelde hij niet. De hele zaak was veranderd, er verkeerde een broeder in gevaar. Er moest geholpen worden.
Het zou gemakkelijk geweest zijn om te zeggen: Lot heeft zijn eigen weg gekozen en nu moet hij zelf de gevolgen maar dragen.
Maar in Abrams hart was geen bitterheid. Hij zou doen wat hij kon.
Spoedig waren zijn onderdanen gewapend. Gezamenlijk trokken zij uit: driehonderd achttien man. Het was niet veel tegen de grote overmacht, maar hij wist: God was met hem.
Een lange spannende tocht bracht hen aan het doel. In de nacht viel hij aan. De vijand werd verrast, de overwinning was volkomen.
Wat een weerzien met Lot! Hoe groot was de blijdschap!
In het gunstigste geval had Lot niet beter kunnen verwachten dan levenslange slavernij in een ver en vreemd land. Nu was hij verlost.
Vruchten van volle overgave
Toch was het geen toeval dat Abram juist nu dit voorrecht mocht smaken.
Voorheen zou het niet mogelijk geweest zijn. Hij was zelf gebonden geweest en hoe zal een gebondene anderen bevrijden? Nee, niet gebonden door uiterlijke vijanden, maar door innerlijke banden.
Maar de laatste band was verbroken en het schemerachtige van het halfduister in zijn leven had plaats gemaakt voor het morgengloren van een nieuwe dag van heerlijke vrijheid.
En zoals bij het opgaan van de zon in haar kracht, had de nieuwe verschijning van God en de nieuwe visie op het land, zijn ziel overgoten met stralen van hemels licht.
Wat kon hij, sinds hij zelf boven alle persoonlijke moeilijkheden was uitgetild - en nu met een wijdere horizon - anders doen dan anderen die nog in slavernij zuchtten te helpen?
Wat kon hij anders doen dan ten strijde trekken om in de kracht van God de vijand een verpletterende nederlaag toe te brengen?
Vrijheid, heerlijke vrijheid kende hij nu. En in de kracht van die vrijheid, het hart vervuld met een Goddelijke visie, trok hij uit om anderen vrijheid te brengen. Wat een geweldige roeping!
Wat een heel andere Abram nu, dan degene die in de duisternis van de wanhoop een ander had meegevoerd ‘af’ naar Egypte.
Zijn gebondenheid had anderen ook in de diepte gebracht.
Zijn vrijheid brengt nu vrijheid en verlossing mee voor diegenen die eens het slachtoffer werden van zijn ongehoorzaamheid.
Opgaven voor zelfstudie
- Lees de geschiedenis van Lot door: Genesis 13,14,19.
- Vergelijk het leven van Lot met dat van Abram. Let in het bijzonder op hun houding tegenover God: het wonen in Kanaän, het altaar, het gebed enzovoort.
- Vergelijk de bijzonderheden van Gods verschijning aan Abraham in Genesis 18 met die aan Lot in Genesis 19.
- Welke kansen heeft God Lot gegeven? Hoe dikwijls heeft hij op een tweesprong gestaan; was er de mogelijkheid van terugkeer?
- - - - -
Toepassing
Volle overgave en openbaring van de volheid leiden tot geestelijk oorlogvoeren.
- Heeft een kind van God een strijd?
- Strijdt Christus niet voor ons?
- Gods achtervolgingsleger
- Overwinnaars of overwonnenen
- Gevechtswaarde
- - - - -
- Heeft een kind van God nog strijd?
Dit is een vraag die zeer dikwijls gesteld wordt en ook heel verschillend wordt beantwoord.
Aan de ene kant hoort men zeggen: Het leven blijft toch een strijd tot op de laatste ademtocht.
Aan de ander kant: Een kind van God heeft geen strijd, want Christus heeft alles volbracht.
De eerste categorie voert ter verdediging van hun standpunt teksten aan uit Romeinen 7 waar Paulus na een heftige worsteling uitroept: Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?
De tweede categorie verzen als: De Here zal voor u strijden, en gij zult stil zijn. Exodus14:14.
Of: Gij zult in dezen strijd niet te strijden hebben; ... 2 Kronieken 20:1. (Statenvertaling – Jongbloed-editie)
En wie heeft nu gelijk?
Geen van beiden!!
???
Om dit duidelijk te maken moeten we eerst weten wat onder strijd wordt verstaan. Wanneer ermee bedoeld wordt dat we voortdurend over onze zonden en tekortkomingen moeten zitten tobben, voortdurend een wanhopige worsteling voeren tegen de zonde in ons, dan is het antwoord heel beslist: nee! Het kind van God hoeft niet in zo’n toestand te blijven.
Er is echter een andere vorm van strijd: de strijd niet voor onszelf, maar voor anderen. De strijd niet in ons, maar de strijd naar buiten. De worsteling in het gebed bijvoorbeeld. Deze strijd is er wel. Zoals zo dikwijls ligt ook hier de waarheid in het midden.
De zaak is zo: Innerlijk kan er een heerlijke rust zijn in het volbrachte werk van Christus en overwinning over de zonde in Zijn kracht.
Uiterlijk is er strijd tegen de machten der duisternis.
Deze strijd heeft het kind van God zeer zeker te voeren. Beter gezegd: het is zijn roeping. De gemeente van Christus is bedoeld als Zijn leger in de strijd tegen de machten der duisternis. In deze strijd is hij medearbeider of zoals je wilt ‘medestrijder’ met God. En door deze strijd kunnen anderen worden verlost.
- Strijdt Christus niet voor ons?
Maar, zegt iemand, heeft Christus niet de strijd voor ons gestreden? Heeft Hij niet eens voor altijd de overwinning behaald? Waarom zouden wij dan nog moeten strijden?
Zeer zeker heeft Christus overwonnen - heerlijke waarheid!
Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd. Colossenzen 2:15.
Maar evenzo is het waar dat in het Woord van God staat:
En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood. Openbaring12:11.
En dit staat van mensen geschreven!
Het is waar: Christus is Overwinnaar! Hij heeft voor ons overwonnen. En Zijn overwinning is volkomen.
Maar wanneer een overwinning behaald is, wil dat niet zeggen, dat daarmee alles afgelopen is. Er moet van die overwinning gebruik gemaakt worden!
Het is wel eens gezegd, in het natuurlijke oorlogvoeren, dat het moeilijker is om van een overwinning profijt te trekken dan om die te bevechten.
De vijand moet achtervolgd en onschadelijk gemaakt worden, de buit binnengehaald en zijn gevangenen bevrijd.
Christus heeft de grote overwinning bevochten aan het kruis. Dat kruis was het Waterloo in de strijd tegen de machten der duisternis. Die overwinning moet nu echter worden benut.
Want hoewel de vijand verslagen is, de grote slag verloren heeft, ondervinden wij wel degelijk dat hij nog helemaal niet onschadelijk is.
Ook hij houdt zijn gevangenen nog vast, zo lang mogelijk. Uit alle macht verzet hij zich tegen hun bevrijding.
- Gods achtervolgingsleger
Zo zijn er dan strijders nodig die met autoriteit tegen de vijand kunnen optreden.
Tijdens Zijn omwandeling op aarde paste Christus de woorden van Jesaja 61 op Zichzelf toe: De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, ... Hij heeft Mij gezonden om ... aan gevangenen loslating te verkondigen ... Lucas 4:18,19.
En de zalving die op Hem rustte, rust thans op de leden van Zijn lichaam, waarvan Hij het verheerlijkte Hoofd is.
Daarom is het de roeping van Gods kinderen niet alleen de boodschap der vergeving te verkondigen, maar ook om in de kracht van die zalving gevangenen, gebondenen, te bevrijden. Christus wil ons gebruiken om in de kracht van Zijn overwinning uit te gaan, in Zijn naam, met Zijn autoriteit, om de gevangenen vrijheid te brengen.
Al tijdens Zijn rondwandeling op aarde lezen wij van Hem: En Hij riep zijn twaalf discipelen tot Zich en gaf hun macht over onreine geesten om die uit te drijven ... Mattheüs 10:1.
Hieruit blijkt overduidelijk dat het werk van de apostelen méér was dan alléén maar een boodschap verkondigen. Er werd een grote strijd aangebonden tegen het ganse koninkrijk der duisternis. Dat ligt achter deze zo eenvoudig klinkende woorden. Deze mensen kwamen in contact met een onzichtbare geestelijke wereld achter het geziene en daartegen was hun strijd.
En deze wereld is een reusachtige wereld.
Na het kruis sprak de Heer, toen Hij Zijn discipelen opdracht gaf: Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven ...Marcus16:17.
In de Handelingen der Apostelen vinden we dit in de praktijk.
- Overwinnaars of overwonnenen
Wat een wonderlijke tijd toen, na Pinksteren!
God werkte. Zijn koninkrijk werd uitgebreid. Aan alle kanten werd afbreuk gedaan aan het rijk der duisternis.
Toen stond het volk van God in de overwinning. Toen hadden zij de overhand over de macht der duisternis door Hem, die gezegd had:
Mattheüs 28:18b,20 Mij is gegeven alle macht in hemel en op ?de? aarde. ... En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.
Ja, toen was er heerlijke overwinning, was er licht en blijdschap.
En nu?
Er zijn maar twee mogelijkheden: Gods kinderen hebben de overwinning over de vijand of de vijand heeft de overwinning over hen! Of geldt deze zojuist genoemde belofte nu niet meer? Is Hij, het verheerlijkte Hoofd van de gemeente, in al de kracht van Zijn verrijzenis en Hemelvaart, gezeten aan de rechterhand van God in heerlijkheid, niet meer met ons? Moet dat dan ook niet ergens uit blijken? Is niet Zijn Lichaam, de gemeente, bedoeld als het instrument waardoor Hij Zich kan openbaren? Is Zijn strijd, en dus de onze, niet langer tegen de machten der duisternis? Kan er niet ook nu nog een wonderlijke openbaring zijn van Zijn heerlijke kracht?
Aan het beleven van deze kracht zijn echter ook voorwaarden verbonden. Staande in de kracht van Christus’ overwinning kunnen we zeker de vijand binden, maar wee het kind van God dat persoonlijk niet in de juiste verhouding staat tegenover de overste Leidsman. Hij zal ondervinden, dat de verslagen vijand nog heel grote macht bezit. Wij dienen de vijand niet te onderschatten! De wapenrusting van Efeze 6 is geenszins overbodig.
- Gevechtswaarde
In het Oude Testament hebben we het volk van Israël als beeld van de gemeente. Dat volk was een strijdend volk. Door heel het Oude Testament heen is er sprake van strijd. Daar gold ook altijd: Gods volk stond in de overwinning of was overwonnen!
Overwinnaars of overwonnen.
Al die oorlogen van het oude verbond zijn een beeld van de geestelijke oorlogen die wij thans dienen te strijden. De Kanaänieten en andere volkeren zijn een beeld van de geestelijke machten der duisternis, waartegen wij de strijd moeten voeren.
Als in het begin van Numeri het volk in de woestijn wordt geteld, dan wordt het geteld ... naar hun legerscharen ... die in het leger uitrukken ... Numeri 1:3.
Het is alsof God daar zeggen wil: wat Mij belang inboezemt is de gevechtswaarde van Mijn volk. Daarom worden alléén de strijdbare mannen geteld - niet het gehele volk. De vrouwen en kinderen, dus degenen die niet aan de strijd deel konden nemen, werden buiten beschouwing gelaten!
De grote vraag die wij ons ook persoonlijk dienen te stellen is wel deze: hoe groot is mijn gevechtswaarde in het koninkrijk van God?
Er zijn zo heel veel ‘vrouwen en kinderen’ (niet verkeerd verstaan!). Het is ook niet verkeerd ‘kind’ te zijn. Het is verkeerd ‘kind’ te blijven. (1Corinthiërs.3:2; Hebreeën 5:12-14)
Maar wanneer er nog veel innerlijke strijd is, dan is onze gevechtswaarde ook klein. Wanneer in een oorlogvoerend land revolutie uitbreekt, is dat land gedwongen de strijd te staken.
En hoe zal een kind van God de strijd aanbinden tegen de machten der duisternis wanneer er in het eigen hart revolutie is?
Abram werd strijder, juist op het moment dat hij tot de volle overgave kwam en dus innerlijk vrede kreeg.
Daarbij kwam de nieuwe visie op het land als een grote stuwende kracht!
Ware strijders
God make ook ons tot ware strijders!
Eerst is het nodig in Kanaän te zijn (Efeze 1:3,14 en Efeze 2:6).
Daarna is de visie op de grote volheid nodig: de lengte en breedte en diepte en hoogte (Efeze 3:18).
Zodoende kan men komen tot de strijd tegen overheden en machten (Efeze 6).
Het gevolg daarvan is weer dat het Woord gegeven wordt om de verborgenheid van het evangelie bekend te maken (Efeze 6:19)
Daardoor worden gevangenen vrij!
Sidney S. Wilson.
Waarschijnlijk van voor de Tweede Wereldoorlog
« vorige bijbelstudie — volgende bijbelstudie »