Bijbelstudies
- Maar eerst de kaper uit de cockp...
- Bruggenhoofd
- Blijdschap kwijt
- Kijk met Kerstmis verder dan de ...
- Het leven van Abraham
- Het huis van God
- De Tabernakel - De gemeenschap m...
- Openbaringen uit de Openbaring...
- ADVENT
- REVOLTE - Een studie over 1 Samu...
- 10 Redenen waarom wij bidden...
- De tijdperken en gebeurtenissen ...
- Een koningin gezocht
- 10 Redenen waarom God mens werd...
- Een allernieuwst testament...
- De betekenis van kerstmis...
- Het Wonder Van Het Pinkstergebeu...
- Het Wonder Van Het Pinkstergebeu...
- Verkondigt alle landen
- Leven uit de rechtvaardigmaking...
- Leviticus
- Een vreemd antwoord
- Is dat nu een God van liefde...
- MATTHEUS
- JOHANNES 3:16
- De feesten des HEREN
- Goddelijke geheimen uit Galaten...
- De gouden keten
- Getuige worden van Zijn opstandi...
- Pasen - en dan
- Hij is het
- Consequenties van het grote kers...
- Flakkerende kaarsjes of een vlam...
- KERSTFEEST - maar nu eens een ke...
- Is het geen waanzin om te zingen...
- Kerstfeest: Oorlogfeest! (1968)...
- ADVENT - In het licht van het ni...
- Voor die engelen was het maar ge...
- ADVENT - En het geheim van een a...
- Opwekkingen in de bijbel Hizkia...
- Ezra - opwekkingen in de bijbel...
- Hemelvaart - Het machtige feest ...
- Pinksteren en de gemeenschap van...
- Pinksteren en de gemeenschap van...
- Redding of Roeping
- Hemelvaart - De grootste der chr...
- Hemelvaart - Christus leeft in m...
- Hemelvaart - Een mens op Gods Tr...
- Hemelvaart - De verheerlijkte He...
- De Beker
- De Tabernakel
- De toekomst begint vandaag!...
- Judas en ik...
- Mozes, een teleurgesteld man...
- Kerstfeest en onze frustraties!...
- Het geloof van Herodes!...
Bijbelstudie: Leviticus
Hulp bij het Bijbel lezen en de Stille Tijd. br>
Een studie uit Israëls geschiedenis om te zoeken naar Gods volle doel met ons.
- Waarom Leviticus
- Offers van Kaïn en Abel als inleiding
- Vergeving en aanneming
- Ons probleem – Gods oplossing – de toe-eigening
- Een stukje fantasie
- Het schuldoffer
- Het zondoffer
- Het brandoffer
- Het vredeoffer en spijsoffer
Hoofdstuk I - Waarom Leviticus
Waarom nu Leviticus?
Hoe gaan we dat behandelen? Moeten we werkelijk dáár onze tijd aan besteden? Is er in heel de Bijbel ergens een nog saaier en vervelender boek te vinden dan nu juist Leviticus met al die lange opsommingen en beschrijvingen van offers en wetten en feesten en allerlei andere oude Joodse gebruiken en rituelen? Nee, voor de lauwe christen die zijn Bijbel niet kent en er niets van begrijpt, waarschijnlijk niet. En zelfs voor menig oprechte, ernstige, ijverige christen is dit boek volkomen nietszeggend. Toch is Leviticus, als men de sleutel maar heeft, zeker één van de mooiste en leerrijkste boeken van onze Bijbel. Het is alleen door onbekendheid dat dit boek onbemind is. Het bevat namelijk een geheim waar duizenden naar zoeken en een oplossing geeft voor veel problemen. Dit boek geeft een antwoord op de prangende vraag van zovelen: hoe houd ik het vol om als christen te leven? Een goed begrijpen van dit boek kan ons leiden uit een troosteloos, armetierig, platvloers bestaan van voortdurend vallen en opstaan tot een rijk, blij leven op een volkomen ander peil.
Ik kan het toch niet volhouden.
Wat horen we deze noodkreet vaak! En willen we nu beweren dat in Leviticus het antwoord te vinden is op dit nijpende probleem? Inderdaad!!
Maar voordat we in Leviticus duiken, laten we eerst dit probleem heel even onder ogen zien.
Wie zijn die mensen die zeggen: ‘Ik kan het toch niet volhouden’?
Zij, die er niet echt naar verlangen!
Zeer vele, zelfs godsdienstige mensen hebben geen enkel besef dat er een leven op hoger peil bestaat. Misschien omdat zij het nog nooit in hun omgeving gezien hebben! Maar onder hen die wel het voorrecht hebben gehad hier iets over te horen of het lichtend voorbeeld van een goed christen te zien, zijn er velen die voor zulk een leven weinig of geen belangstelling hebben. Ze zijn zo gebonden aan het aardse, het materiële, dat een leven op een hoger vlak ze weinig zegt. Het kan tegelijkertijd ook zo zijn dat ze te laks en te beroerd zijn om er moeite voor te doen. Het is dan een pracht excuus: ‘Ik kan het toch niet volhouden’.
Zij, die het zonder wedergeboorte zoeken.
Gelukkig zijn er ook mensen die een heel andere houding aannemen. We ontmoeten er vaak die hevige strijd voeren tegen de zonde in hun leven en hun best doen om op een hoger peil te leven. Alleen schijnt al hun vechten op niets uit te lopen! Elke keer weer vallen ze in de zonde terug. De reden is: Ze hebben nooit een werkelijke wedergeboorte gekend! Ze kennen Christus nog niet als hun persoonlijke Heiland. Ze willen als christen leven zonder dat ze ooit christen zijn geworden. O ja, ze gaan naar de kerk en zijn in een vage algemene zin ook ‘gelovig’, misschien zelfs heel oprecht en ernstig. Ze zijn echter nooit in een nieuwe verhouding tot Christus gekomen, hebben nooit een aanraking van Zijn Geest gehad. Al hun pogingen ondernemen ze dus uit eigen kracht alleen, waardoor alles op niets uitloopt. Vroeger of later komen ze dan zeker tot de pijnlijke ontdekking: ‘Ik houd het niet vol’!
Zij, die God een handje willen helpen.
Maar ook onder hen die Christus wel kennen als hun persoonlijke Heiland en die een echte wedergeboorte hebben ervaren, zien we hetzelfde en dat platvloerse bestaan. Op hun best hebben ze momenten gekend dat hun leven op een heel ander, veel hoger peil stond. Dat was tijdens of heel kort na een of ander geestelijk hoogtepunt. Toen was alles prachtig, ze waren innerlijk ook zo blij. Dan dachten ze dat ze het eindelijk gewonnen hadden en dat alles nu verder goed zou gaan. Maar het zakte zo gauw weer weg. Of ze zich er ook nog zo wanhopig aan vastklampten, het werd allemaal niets – ze gleden terug naar het oude peil van voorheen. Een kille leegte bleef slechts over. Misschien hebben zij zulke hoogtepunten vaker gekend, maar altijd was het uiteindelijke resultaat weer hetzelfde. Hoe kan dat toch? Ze weten zeker dat ze het alleen niet kunnen en dat ze Gods hulp en kracht nodig hebben en daarom bidden ze ook. Maar hoe ze ook bidden en smeken en worstelen, het lukt maar niet om op dat hogere peil te blijven. De oorzaak is deze: Ze hebben nooit begrepen dat God ons de overwinning alleen schenkt door de kracht van Zijn Geest in ons en dat we Hem daarbij niet ook nog een handje kunnen helpen. Het moet zijn: niet onze inspanning, ons worstelen plus de kracht van God, maar Gods kracht alleen. En die kracht is voldoende!
Zo kwamen ze na herhaaldelijke nederlagen tot de conclusie: ‘Ik kan het toch niet volhouden!’ Hoe jammer dat ze niet wisten dat er door Christus de heerlijke mogelijkheid van een volkomen ander leven is.
Hoe zegt men dit?
Sommigen zeggen op verbitterde toon: het is net of God hen in de steek heeft gelaten. Sommigen zeggen het op een toon van teleurstelling in zichzelf. Bij allen klinkt er iets van wanhoop doorheen. Bij de beginneling die nog pas de geloofsweg gaat, voor wie een nieuwe wereld is opengegaan maar die ook de zuigkracht van de wereld en de zonde ondervindt, klinkt er naast de wanhoop tevens iets van hoop, van verwachting in zijn stem. Zijn pogingen zijn mislukt, verscheidene malen misschien al, maar hij spreekt zichzelf moed in. Immers: De aanhouder wint, wordt er toch gezegd. Hij klampt zich vast aan een vage hoop dat alles toch nog, op de een of andere wijze, goed zal komen. En: Hoop doet leven! Mogelijk heeft hij zich ook nog niet voldoende ingespannen, denkt hij. Of, misschien er nog niet voldoende voor gebeden!
Bij degene die al wat langer op de geloofsweg is, die jarenlang tegen zichzelf heeft gebokst en altijd en altijd weer opnieuw het onderspit heeft gedolven, heeft die klank van hoop en verwachting plaats gemaakt voor een doffe berusting. Hij accepteert dat het leven toch maar een voortdurend vallen en opstaan moet zijn. Hij is er ook reeds lang van overtuigd: mijn karakter is te zwak! En zo zitten velen zondag aan zondag in de kerk onder het gehoor van het Woord. Prachtige dingen worden er gezegd, woorden die voor anderen misschien van toepassing kunnen zijn, maar voor hen niet. Er is een grote kloof ontstaan tussen wat gepreekt wordt – waar men vroom naar luistert – en de diepste innerlijk overtuiging. Dat wat de dominee zegt is één wereld, daar waar ik leef, is een volkomen andere. Geloven is bij heel velen een vroom ja knikken om dat waarvan ze weten dat het toch eigenlijk heel anders is. We denken aan een eens gehouden preek over het onderwerp: Gelooft u wat u gelooft?
Hoe kan Leviticus ons de oplossing geven?
Om dat te zien, moeten we naar de geschiedkundige achtergrond kijken:
Exodus en Leviticus – we moeten deze boeken even bekijken en het verband ertussen vinden. Als we Leviticus en Exodus vergelijken, zien we deze twee kanten:
Exodus: komen tot God
Leviticus blijven bij God
Komen tot God
Exodus is het boek van de verlossing. Daarin wordt de bevrijding van Israël uit de macht en slavernij van de Farao beschreven. Maar God doet veel meer dan dat. Hij bevrijdt dit volk niet alleen, Hij neemt het ook aan als Zijn eigen volk waarvoor Hij de verantwoordelijkheid op Zich neemt. De verlossing is dus niet alleen uit, maar ook tot: uit slavernij – tot God.
Blijven bij God
Leviticus nu laat zien hoe dit levend contact, deze gemeenschap met God, blijvend onderhouden kan worden. Want dat levend contact met God was het hele geheim van Israëls grootheid en leven op hoger peil. Dat contact met God was echter niet iets dat zo maar automatisch bleef – er moesten voorwaarden worden vervuld. Uit onszelf zijn wij mensen immers steeds geneigd om van God af te dwalen en Hem te verlaten. De voorwaarden die vervuld moeten worden om de levende verbinding met God te onderhouden, worden ons in Leviticus duidelijk getoond. In het Nieuwe Testament vinden wij de grote waarheid als volgt: Kom tot Mij! Blijf in Mij! Blijven in Hem betekent: Het leven als christen volhouden.
Onderwerpen in Leviticus
Leviticus bevat een menigte van onderwerpen. We doen hier even een greep:
Leviticus 1-5 | Brandoffer, spijsoffer, enzovoorts |
Leviticus 6,7 | Wetten op verschillende offers |
Leviticus 8,9 | Wijding en ambtsaanvaarding der priesters |
Leviticus 11 | Het eten van reine en onreine dieren |
Leviticus 13,14 | Melaatsheid en de reiniging ervan |
Leviticus 16 | De Grote Verzoendag |
Hebben al deze onderwerpen dan werkelijk iets te maken met het blijven in God? Bestaat er werkelijk enig verband tussen al deze dingen? Zouden we hier niet alleen maar te maken hebben met een heel grote verscheidenheid van wetten van allerlei aard, die op één hoop bij elkaar zijn gegooid? Nee, er loopt werkelijk een draad door Leviticus heen: de weg tot een blijvende gemeenschap met God wordt er ons getoond. In onze studie van Leviticus zullen we beginnen met de vijf offers in de eerste zeven hoofdstukken van dit boek.
In dit eerste hoofdstuk willen we trachten heel even een tipje van de sluier op te lichten zodat de lezer kan zien hoe er verband bestaat tussen de offers en de vraag: Hoe houd ik het vol om als christen te leven? Het is bijzonder moeilijk om dit in zulk een kort bestek te doen. Het gevolg zal zijn dat veel dingen nog niet direct duidelijk zullen zijn. Later, bij een meer gedetailleerde bespreking, kunnen we een veel betere kijk op het geheel geven.
Deze vijf offers, in Leviticus, zijn de volgende:
- Brandoffer
- Spijsoffer
- Vredeoffer
- Zondoffer
- Schuldoffer
Elk van deze vijf offers is een heenwijzing naar het grote offer van onze Here Jezus Christus. Zoals we ons huis kunnen fotograferen van voren en van achteren, van links en van rechts en ook zelfs per vliegtuig van boven, waardoor we vijf geheel verschillende foto’s krijgen van één en hetzelfde huis, zo hebben we in deze vijf offers van Leviticus vijf verschillende foto’s van het ene offer van onze Heiland. Elk van deze foto’s laat ons een ander aspect zien van het offer van Christus en het kruis.
Het verstaan van de verschillende aspecten van Christus’ werk aan het kruis is één van de voornaamste voorwaarden om een leven op hoger peil te kunnen volhouden. Laten we heel in het kort een enkel ding over elk van deze offers zeggen, waardoor we het verband kunnen zien.
Schuldoffer
Zondoffer
Vredeoffer
Spijsoffer
Brandoffer
Nee, dit is geen vergissing! We gaan inderdaad deze offers in deze omgekeerde volgorde bespreken. Er bestaat namelijk een principiële en een experimentele volgorde! Hetzelfde vinden we bij de Tabernakel. Daar is de experimentele volgorde: van Poort tot Troon. Maar bij de beschrijving van de voorwerpen begint God in Exodus 25 bij de Troon en werkt dan naar buiten toe, naar de Poort. De volgorde van de offers in Leviticus 1-6 is de principiële. De volgorde die we nu gaan nemen is de experimentele. Dat zegt op het eerste gezicht waarschijnlijk allemaal niets. Maak er dan geen probleem van! Vergeet het maar even, later wordt het duidelijk.
Schuldoffer
Iemand heeft een verkeerde, zondige daad verricht. Hij weet zich schuldig voor God en mens. In het schuldoffer zien we hoe Christus onze zonden op zich nam en in onze plaats daarvoor heeft geboet. Op grond van Christus’ offer mag de zondaar weten de vergeving van God voor zijn zonde te hebben ontvangen. Dit is een van de voornaamste voorwaarden om als christen te kunnen leven. Wie steeds rondloopt met schuldgevoelens en de twijfel of God wel een bepaald iets in zijn leven heeft vergeven, wordt geestelijk totaal verlamd en zal steeds op een laag peil terugvallen. Bij het schuldoffer komt het accent te liggen op bepaalde zonden die iemand gedaan heeft en de noodzakelijkheid de schade te vergoeden, hetzij tegenover God of tegenover de medemens. In de beginstadia van ons geestelijk leven zijn we geneigd ons blind te staren op een bepaalde concrete zonde in ons leven. Het duurt soms heel lang voordat we oog krijgen voor de diepere achtergrond van deze concrete zonde. Het volgende offer laat ons dat meer zien.
Zondoffer
Het zondoffer komt veel overeen met het schuldoffer, maar gaat een stap dieper. Terwijl bij het schuldoffer het accent komt te liggen op wat iemand gedaan heeft en hoe hij de aangerichte schade moet vergoeden, ligt bij het zondoffer het accent veel meer op de persoon die de zonden doet dan op de zonden die hij gedaan heeft. ZondeN zijn de vrucht van de boom die zondE heet. Wanneer we in de eerste stadia van ons geestelijk leven beheerst worden door wroeging over bepaalde concrete zonden, dan gaan we in een later stadium zien dat het ergste niet is dat we zonden doen, maar dat we zonde zijn. Dit gaat inderdaad veel dieper. Steeds meer gaan we beseffen, niet alleen dat we zoveel verkeerds doen, maar dat we in heel ons wezen zo door en door slecht zijn. We zien nu ook hoe logisch deze volgorde van offers is: eerst vergeving voor de concrete zonden, dan voor heel onze ellendige, zondige natuur – en wat is meer vanzelfsprekend dan dat dit leidt tot een diepe, innerlijke vrede en blijdschap en dankbaarheid? Als we onszelf zo leren kennen dan worden we zeer zeker geestelijk totaal verlamd en zinken we weg in een moeras van algehele wanhoop, tenminste, tenzij ... Goddank! Hier brengt het offer van Christus, Die zonde voor ons is geworden, uitkomst! Hij nam niet alleen concrete zonden die wij hadden gedaan op Zich, maar heel ons verziekte, ellendige, zondige wezen. En door de betekenis hiervan te zien, is er ondanks alles toch nog de heerlijke mogelijkheid om als waar christen te leven.
Vredeoffer
Nu komen we tot een offer waarbij niet staat: ... en het zal hem vergeven worden. Nee, dit offer is: ... tot een lieflijke reuk voor de Here. In dit offer valt het accent niet op het feit dat Christus door Zijn offerdood onze zonden uitdelgde – er wordt hier zelfs in het geheel niet over zonde gesproken – maar dat Hij ons gebracht heeft tot een nieuwe verhouding met de Vader. Hij heeft ons vrede met God verworven!
Een andere naam voor vredeoffer is trouwens dankoffer, zoals in de Statenvertaling staat. En dan denken we aan: ellende, verlossing en dankbaarheid. Dit offer werd gedeeltelijk aan God geofferd en gedeeltelijk ook gegeten door de priester en door de offeraar. Welk een beeld van gemeenschap en vrede: God, priester en offeraar voeden zich alle drie met hetzelfde offer. Vrede en dankbaarheid zijn dan ook fundamentele voorwaarden om op een hoger peil te kunnen leven.
Spijsoffer
Dit is het enige niet dierlijke offer. Het bestond uit ‘meelbloemkoeken’ en dergelijke. De gedachte aan voeding komt dus hier wel heel sterk naar voren. In dit offer zien wij Christus als het Brood des Levens. Door Zijn kruisdood, opstanding en verheerlijking is Hij dat voor ons geworden. Want we mogen vrede met God hebben gevonden op grond van het feit dat onze zonden en onze zondige natuur zijn weggedaan in Christus, maar we hebben nog meer nodig dan dat. We hebben niet alleen nodig dat ons verleden en ons zondige wezen weggedaan worden, we hebben ook nodig dat het nieuwe leven in ons – dat God geschonken heeft – wordt gevoed en gesterkt. Het is een geweldige opluchting om Christus te zien als schuld- en zondoffer. Dat leidt tot vrede! Maar het wegdoen van zonde is toch alleen negatief en we hebben juist iets heel positiefs nodig! Door de kracht van Christus, als Brood des Levens voor ons, is het inderdaad mogelijk om als blij kind van God op hoger peil te leven en op dat peil te blijven. Ja, meer nog, steeds hoger te komen!
Brandoffer
Dit offer is voor ons het moeilijkst te verstaan, maar als we het eenmaal verstaan, ook het heerlijkst. God heeft dit offer dan ook op de eerste plaats gesteld! Alle offers waren brandoffers, maar dit offer wordt zo genoemd omdat het geheel en al werd verbrand. Het vredeoffer werd gedeeld door God, priester en offeraar. Het spijsoffer door God en priester. Het brandoffer wordt met geen mens gedeeld. God ontvangt alles. Hij alleen ‘eet’ ervan. In dit offer zien we Christus niet als degene die onze schuld op Zich neemt, niet als degene die voor onze zonden sterft, niet als degene die onze Vrede geworden is en ook niet als degene die het Brood des Levens voor ons geworden is, maar als degene die Zich geheel en al opgeofferd heeft aan de Vader. ... zoals Christus ... Zich ... heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk. Efeze 5:2. O, zeker, in deze tekst staat ook dat het was voor ons. Beide kanten zijn waar. Maar wij leggen bijna altijd uitsluitend het accent op dat wat het offer van Christus voor ons betekent. En we staan er niet bij stil dat dit offer zoveel betekend heeft voor God Zelf.
Nogmaals: het brandoffer werd geheel en al aan God geofferd! En hebben wij er dan niets aan? O, zeer zeker! Christus gaf Zich geheel aan de Vader en heeft het hart van de Vader volkomen voldaan. God had eindelijk een mens gevonden die Zijn hart helemaal bevredigde. En nu rekent God alles wat Jezus was en deed ons toe. Vandaar dat er in Leviticus 1 geen sprake is van zonde. Er staat wel in vers 4 : ... zo zal het hem ten goede, welgevallig zijn, om over hem verzoening te doen. Let wel: over hem en niet over zijn zonde. Hier wordt geen zonde weggedaan, maar hij wordt zelf aangenomen.
Is dit moeilijk? Hindert niet. Later gaan we er uitvoeriger op in. Misschien kunnen we het nog even als volgt zeggen. In het begin worden we verlamd door het besef van zonden en onze zondige natuur. Maar later, als we vergeving kennen en de vrede met God, worden we weer verlamd door het besef dat we hopeloos tekort schieten. Zo scheldt God ons niet alleen onze schuld kwijt, maar veel meer nog rekent Hij ons de gerechtigheid van Christus toe.
Wij staan voor God niet slechts als mensen in wie God geen zonde meer ziet, nee, we staan voor God als mensen in wie Hij al de reinheid en heiligheid van Zijn Zoon ziet!
Zo zeggen de verschillende offers dat God in Christus al het volgende voor ons heeft gedaan:
Schuldoffer | Hij heeft mijn zonden en schuld vergeven en weggedaan |
Zondoffer | Hij heeft mijn zonde, mijn zondige natuur, weggedaan |
Vredeoffer | Hij heeft mij Zijn grote vrede en vreugde geschonken |
Spijsoffer | Hij heeft mij de volheid van levenskracht geschonken |
Brandoffer | Hij heeft mij aangenomen als volmaakt, ondanks mijzelf |
Wie dit werkelijk gaat verstaan zal nooit meer kunnen zeggen: Ik houd het niet vol als christen te leven.
Verdere onderwerpen in Leviticus
Ter wille van het overzicht noemen we in dit eerste hoofdstuk over Leviticus nog even enkele andere onderwerpen:
De priesterdienst Die houdt nauw verband met de offerdienst en laat ons zowel Christus als Grote Hogepriester zien, als onze taak als priester .
Dieren: rein/onrein Dit zo onmogelijk lijkende onderwerp is een voedingskwestie en geeft ons heel nuttige lessen in verband met geestelijke voeding.
Ziekte der melaatsheid Zowel de melaatsheid als voorbeeld van zonde, als Gods wetten voor de reiniging ervan, zijn buitengewoon leerzaam voor ons.
De Grote Verzoendag Dit feest en de andere feesten, zeven in totaal, hebben ons ook veel te zeggen in verband met Gods verlossingsplan der eeuwen.
Voor studie: we raden aan zoveel mogelijk in Leviticus te lezen. Zelfs wanneer het meeste niet direct begrijpelijk is, is het een grote hulp als men een beetje met de inhoud bekend is. Hoe meer dit boek voor ons gaat leven, des te meer zien we welk een grote Heer en Heiland wij hebben. Halleluja!
Hoofdstuk II - Offers van Kaïn en Abel als inleiding
Als God geen notitie van je neemt
Hebben we wel eens het gevoel dat God helemaal geen notitie van je neemt? Anderen krijgen verhoring op hun gebed, God luistert naar hen en zegent hen, maar ons laat Hij maar in de narigheid modderen. En of we nu hoog of laag springen, het geeft allemaal niets, God lijkt wel volkomen onverschillig.
We hebben zo vaak geprobeerd om als echt christen te leven, we hebben werkelijk ons best gedaan, we hebben God zelfs onder tranen gebeden en gesmeekt ons te helpen – maar nu liggen we totaal overhoop, met onszelf, met alles en iedereen! Is het christen zijn dan toch werkelijk alleen maar voor hen die gemakkelijke karakters hebben, voor mensen met aanleg ervoor?
~ ~ ~ ~ ~
We zijn niet de eersten die met het probleem zitten dat God geen notitie van ons schijnt te nemen. Kaïn zat er in zijn tijd, dus heel lang geleden, ook al mee! ... de Here sloeg acht op Abel ... maar op Kaïn ... sloeg Hij geen acht. Genesis 4:4,5. Kaïn heeft zich er zelfs zo kwaad over gemaakt dat hij ... enfin, dat weten we wel. Had hij maar liever bij zichzelf gezocht waar hij fout stond. Maar misschien kunnen wij nog wel van zijn fouten leren.
Het probleem: Hoe krijg ik Gods hulp om als echt christen te leven?
Het staat zo langzamerhand wel bij ons vast dat alleen als God ons helpt, we ooit als echt christen zullen kunnen leven. We hebben het al zo vaak en zo lang zelf geprobeerd, in onze eigen kracht, dat we niet anders dan overtuigd kunnen zijn dat het op die manier nooit kan. De grote vraag is alleen maar: hoe krijgen we Gods hulp? Als God op al ons bidden en smeken niet antwoordt, wat moeten we dan doen? Hoe kunnen we Gods aandacht trekken? Hoe kunnen we Zijn gunst winnen? Dit is nu juist het probleem waar Kaïn en Abel voor stonden. Maar, zegt iemand, we zouden toch Leviticus behandelen? Inderdaad, maar de geschiedenis van Kaïn en Abel is een heel goede inleiding tot Leviticus. Want hun probleem, dat van de rechte verhouding tot God, is ook het onderwerp van Leviticus. Daarbij is bij Kaïn en Abel voor de eerste maal in de Bijbel sprake geweest van offers en hieruit kunnen we veel leren over de betekenis van offeren in het algemeen. Dit zal een grote hulp zijn om Leviticus te verstaan.
Reeds hier in de verre dageraad van de menselijke geschiedenis, zien we de grote scheidingslijn die door alle eeuwen heen de kinderen van Adam in twee groepen zal verdelen: zij die door God worden aangenomen en zij die door God worden verworpen. Let wel, deze door God getrokken scheidinglijn loopt anders dan wij die vaak trekken. Wij maken vaak het onderscheid: godsdienstig en niet-godsdienstig of kerkelijk en buitenkerkelijk. Maar Gods scheidingslijn loopt ook dwars door de godsdienstige wereld. Kaïn was een godsdienstig man, een ernstig godsdienstig man, misschien een biddend man, maar God nam geen notitie van hem.
Offers van Kaïn en Abel als inleiding tot Leviticus
Lees hier: Genesis 4:1-5 en desnoods enkele verzen verder. Bij Kaïn en Abel staan we dan direct midden in het probleem: hoe kunnen we bereiken dat God notitie van ons neemt? Anders gezegd: hoe kunnen we de gunst van God winnen?
Zeer zeker zullen Adam en Eva hun van jongs af aan over God hebben verteld. Zij zullen groot gebracht zijn bij de verhalen over de schepping, de Hof van Eden, de slang, de val en hoe hun vader en moeder uit het paradijs zijn verdreven. Met welk een spanning hebben ze er als jongens naar geluisterd! In het begin waren deze geschiedenissen voor hen niet veel meer dan mooie verhalen. Met het passeren van de jaren echter ging langzamerhand het besef leven dat ook zij tegenover die God, hun Schepper, verantwoordelijkheid bezaten. Misschien beseften ze Gods zegen nodig te hebben, voor zichzelf, over akkers en vee. Misschien waren ze nu ook zo ver dat ze beseften het verkeerde in hun leven niet in eigen kracht te kunnen overwinnen. In elk geval wilden ze God zoeken en dingen naar zijn gunst. Maar hoe? Was het wel mogelijk?
Ja, er was een oplossing. Het was deze: zij moesten God een geschenk brengen. Hem iets geven dat Hem behagen zou! (Het Hebreeuwse woord voor offer is hier: sinkah, dat eigenlijk geschenk betekent).
Zo kwam dan de grote dag. Elk brachten zij God een geschenk en elk stond in grote spanning bij zijn altaar af te wachten wat de Heer doen zou. En dan zien wij dat grote gebeuren ... Dat wat blijdschap in het hart van Abel teweegbracht en woede bij Kaïn. Was het werkelijk zoals soms op platen in kinderbijbels wordt voorgesteld, namelijk dat de rook van Abels offer omhoog steeg en die van Kaïns offer neergeslagen werd? We weten het niet – wat doet het er ook toe.
Kaïn en Abel. Verwerping en aanneming. Op welke gronden?
Hier rijst dan bij ons de grote vraag: Waarom heeft God wel Abel aangenomen, maar Kaïn verworpen? Inderdaad, een grote vraag. Niet omdat we zoveel belang bij Kaïn en Abel hebben, maar omdat we voor onszelf zo graag de zekerheid willen bezitten of we wel aan de goede kant staan. Laten we verschillende mogelijkheden even onder ogen zien. Hing het af van:
- Een Goddelijke willekeur?
- Zondig en rechtvaardig zijn?
- Onoprechtheid en oprechtheid?
- Kleiner en groter geloof?
1. Een Goddelijke willekeur?
De Bijbel laat ons duidelijk zien dat God niet in soevereine willekeur heeft gehandeld buiten de mens om. God heeft terdege rekening gehouden met de mensen waarmee Hij te doen had en Zijn beslissing gebaseerd op een zeer concreet verschil. Zijn verwerping van Kaïn en aanneming van Abel was wel degelijk gegrond op iets in hun houding. We noemen dit punt omdat zoveel mensen het gevoel schijnen te hebben dat een ander de lieveling van God is en zij zelf een verschoppeling. Net als in onze schooljaren toen we zeiden: Meester trekt hen ook altijd voor! Aan de andere kant zijn er ook weer zoveel mensen die zichzelf juist wel beschouwen als behorende tot Gods lievelingen. Zij verbeelden zich het klein kuddeke te zijn, Lucas 12:32, meestal op grond van het vermeende feit dat zij ‘zuiverder in de leer’ zijn dan anderen. Alsof God iets geeft om de zuiverheid van leer als dat niet met een geheiligde levenswandel en de openbaring van de liefde van Christus gepaard gaat.
2. Zondig en rechtvaardig?
Een van de meest voor de hand liggende antwoorden op de grote vraag zou wel zijn: Abel was een goed mens, maar Kaïn daarentegen een slecht mens. Is het niet een heel populaire volkstheologie dat de goede mensen naar de hemel gaan en de slechte naar de hel? Wat een geluk dat Jezus juist voor de slechten kwam en niet voor de braven. En wie weet, misschien was Abel wel een veel slechter mens dan Kaïn.
???
Nee, dat kunnen we ons helemaal niet voorstellen, wel? We zijn zo gewend ons Kaïn als een grote, ruwe, grove, harige, wilduitziende bruut voor te stellen in een dierenvel en met een geweldige knuppel in zijn vuist. Abel is dan in onze gedachten een lief, zacht, goedmoedig, misschien zelfs bijna weekvrouwelijk uitziend kereltje. Maar van dit alles zegt de Bijbel ons niets. En waarom niet? Eenvoudig omdat het niets ter zake doet. Het is zeer wel mogelijk dat Kaïn een echte heer geweest is, een zeer fijngevoelig, beschaafd en cultureel ontwikkeld mens! Zijn afstammelingen hebben zich in elk geval sterk in die richting ontwikkeld. En zijn geestelijke volgelingen van tegenwoordig kan men eveneens zeer vaak in de betere milieus vinden. Maar nogmaals, de Bijbel zegt hier niets van en wij zullen dit punt dan ook maar laten rusten. Een ding is wel zeker, namelijk dat ze wisten dat ze zondaren waren. Beiden waren ze buiten het paradijs geboren, beiden uit gevallen ouders – en wat uit vlees geboren is, is vlees! Adam en Eva waren wel door God begenadigd, maar langs de weg van een natuurlijke geboorte kan geen heilsgoed worden geërfd! Nu mag de één meer en, naar menselijke maatstaf, grotere zonden hebben gedaan dan de ander, maar God is volkomen heilig en ook rechtvaardig. Wanneer Hij de één op grond van zijn zonden verwierp, kon Hij onmogelijk bij de ander de zonden door de vingers zien, al waren die ook nóg zoveel kleiner.
3. Onoprechtheid en oprechtheid?
Het is wel eens zo voorgesteld dat het verschil tussen Kaïn en Abel daarin bestond dat Abel in groter oprechtheid zijn offer aan de Heer bracht. Maar hebben we wel het recht om in dit opzicht aan Kaïn te twijfelen? Was hij niet de eerste om aan God zijn offer te brengen? Als we iemand van na-aperij, van onoprechtheid of iets dergelijks zouden moeten betichten, dan zouden we eerder bij Abel dan bij Kaïn terecht komen. Nee, we kunnen gerust aannemen dat Kaïn in alle oprechtheid en ernst en toewijding heeft gehandeld. We kunnen er ook zeker van zijn dat de vruchten die hij God aanbood de allerbeste van de allerbeste waren. Er was bij hem niets goedkoops, halfslachtigs. Zijn volgelingen van tegenwoordig demonstreren zeer dikwijls nog diezelfde oprechtheid en ernst en toewijding.
4. Kleiner en groter geloof?
Dit zal het dan wel zijn: Abel bezat zeker een veel groter en vaster geloof dan Kaïn. Abels geloof was net boven de maat of misschien ook een flink stuk boven de maat en Kaïns geloof was net beneden de maat. Abel had een geloof, groot genoeg om bergen te verzetten en Kaïn was in dit opzicht stumperig en vol twijfel.
O ja??? Waar halen we die wijsheid dan vandaan? Hebben we een bron van inlichtingen buiten de Bijbel? Want in de Bijbel staat het zo niet. Maar, zegt iemand, in Hebreeën 11 staat toch: Door het geloof heeft Abel Gode een beter offer gebracht dan Kaïn ... Inderdaad! Maar er staat niet: Door het grote geloof heeft Abel ... Gelukkig niet! Als onze zaligheid afhing van de grootte van ons geloof, dan zag het er heel slecht voor ons uit!
Het is ook best mogelijk dat Kaïn een veel groter geloof heeft gehad dan Abel! Nee, zegt iemand, dat gaat me nu net te ver. Als de Bijbel zo spreekt over het geloof van Abel, dan kan Kaïn onmogelijk een groter geloof hebben gehad. Dan had Kaïns naam toch daar in Hebreeën 11 genoemd moeten zijn onder die geloofshelden.
Hebt u wel eens opgemerkt dat in heel dit lange hoofdstuk, dit geloofshoofdstuk, dit hoofdstuk van de geloofshelden, er niet éénmaal over een groot geloof wordt gesproken? Het gaat helemaal niet om de grootte van hun geloof, maar om de gerichtheid van hun geloof. Er worden ook nergens vergelijkingen getroffen: die had een groter geloof dan die, en die had het allergrootste geloof. Nee, het ging niet om hun groot geloof, maar om hun vaak klein geloof in een grote God! In Hebreeën 12 krijgen we de conclusie uit Hebreeën 11 getrokken. En wat staat er? Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen (van mensen met een groot geloof) rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt. Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op ons geloof en laten wij met uiterste inspanning proberen om dat geloof te versterken ... Goddank nee!!! Er is geen sprake van een grote wolk van getuigen met een groot geloof, maar van een grote wolk van getuigen die op God hebben gezien en nu getuigen zijn van Zijn trouw. En in Hebreeën 12 worden we niet aangespoord om een groter geloof te krijgen, maar tot iets anders: Laat ons oog (alleen) gericht zijn op ... Jezus. Er staat ook bij dat Jezus is: de leidsman des geloofs en de voleinder des geloofs. Wat willen wij toch graag zelf aan ons geloof dokteren en ons geloof opwerken. Nogmaals, het gaat niet om de grootte van ons geloof, maar om de gerichtheid ervan. Daar komen we straks nog weer op terug.
Wat was dan het verschil tussen Kaïn en Abel?
Nog steeds hebben we deze vraag niet beantwoord. Als het feit dat God de één aannam en de ander verwierp niet lag aan hun minder en meer zondaar zijn, niet aan een verschil in oprechtheid of ernst, niet aan een verschil in de grootte van hun geloof, waar lag het verschil dan wel? Hoe meer we deze twee mannen bekijken, des te meer komen we tot de overtuiging dat er in Gods oog geen verschil was tussen hen beiden.
De één was zondaar – de ander ook.
De één zag naar Gods gunst – de ander ook.
De één offerde in alle ernst – de ander ook.
Maar er moet toch een verschil geweest zijn, anders was Gods houding niet zo verschillend geweest tegenover hen. Er was inderdaad een onderscheid. Maar – en dit is het grote punt waar het hier om gaat – dat onderscheid lag niet in enig kwaliteitsverschil in henzelf, het lag in het verschil van het offer dat ze brachten. Hebreeën 11:4 zegt dit heel duidelijk: Door het geloof heeft Abel Gode een beter offer gebracht dan Kaïn; hierdoor werd van hem getuigd, dat hij rechtvaardig was, daar God getuigenis gaf aan zijn gaven ... Abel bracht een beter offer dan Kaïn. God gaf getuigenis, niet aan Abel, maar aan zijn gaven. Het hele verschil lag dus niet in henzelf, maar buiten hen. Niet in wat zij waren of deden, maar in dat waarvan zij hun heil verwachten. Dus in dat waarop zij zich richtten!
~ ~ ~ ~ ~
De hele vraag wordt nu anders voor ons. We moeten weer helemaal opnieuw beginnen en gaan onderzoeken. Niet het verschil tussen Kaïn en Abel, maar het verschil tussen hun offers.
Het verschil tussen hun offers
1. Het offer van Kaïn
Laten we bij het begin beginnen. Als ooit iemand aan God een prachtig offer heeft gebracht, dan is dat zonder twijfel Kaïn geweest. We kunnen er zeker van zijn dat, toen hij zijn oog over zijn akkers en boomgaarden liet dwalen, hij het beste van het beste heeft uitgezocht om als offer aan God te worden gebracht. Wie weet hoeveel moeite hij zich wel heeft getroost om de mand (was het een mand?) met de mooiste producten van zijn land zo aan te kleden dat het geheel er zo aantrekkelijk uitzag als maar enigszins mogelijk was. Nee, het was geenszins een goedkoop offer dat Kaïn bracht. Die vruchten der aarde vertegenwoordigden een hele waarde voor hem. Wat had hij er niet een werk aan gehad! Hoe had hij niet in het zweet zijns aanschijns het land bebouwd: geploegd en geëgd, gezaaid en gewied. Eindelijk kon hij God dan nu iets aanbieden, iets heel moois en waardevols dat veel arbeid en moeite vertegenwoordigde! Hoe duidelijk zou God nu kunnen zien dat hij het oprecht met Hem meende en hoeveel hij ervoor over had om Hem te behagen.
Toen kwam het ogenblik waar hij zo op gevlast had, het ogenblik dat hij zijn altaar had gebouwd en vol verwachting naast zijn offer stond te wachten op het teken van Gods voldoening, op Zijn: wel gedaan, gij goede en getrouwe dienstknecht (Statenvertaling) ... Heerlijk dat hij God zoveel vreugde kon bereiden. Wat zou de Heer dankbaar zijn zo’n trouwe dienaar te hebben! Die Abel daarginds had Hem vast lang niet zoveel te bieden. Daar stond hij dan in spanning te wachten ...
Hij wachtte en bleef wachten, maar er gebeurde niets ... Toen gleed zijn blik naar Abel en zijn altaar en opeens drong de vreselijke werkelijkheid tot hem door. De onverwachte, vreselijke, ontzettende werkelijkheid: God had acht geslagen op Abel en zijn offer, maar op Kaïn en zijn offer niet ... ! Wat er op dat moment in hem naar boven bruiste ...
2. Het offer van Abel
Voor Abel was het een probleem: Wat moest hij God brengen? Lang peinsde hij erover. Waarmee zou hij God kunnen behagen? Maar hoe langer hij peinsde des te groter scheen het probleem. Daar was Kaïn druk in de weer met een prachtig mooi offer. Wat kon hij, Abel, God nu echter brengen? Als een berg stonden al zijn zonden en tekortkomingen hem voor de geest. Hoe kon hij ooit zo voor Gods aangezicht naderen? En hoe kon God ooit een welgevallen aan hem hebben? Eindelijk stond het voor hem vast: het was hem onmogelijk een groot, kostbaar offer tot God te brengen. Alle kostbaarheden die hij bezat of ooit bezitten zou, waren niet voldoende om zijn schuld voor God te bedekken. Maar wat dan te doen? Hij wist het! Een groot en mooi offer, een offer dat God zou behagen, kon hij niet brengen, maar hij zou een lam van zijn kudde nemen, dat slachten en op het altaar leggen. Daarmee zou hij te kennen geven dat hij eigenlijk zelf daar op dat altaar had moeten liggen, dat hij had verdiend te sterven en door het vuur van Gods toorn te worden verteerd.
Iets anders kón hij niet brengen. Iets anders hád hij niet om te brengen. Hij had immers de dood verdiend – niets minder dan dat. Maar hij zou God vragen het leven van dat lam te nemen in plaats van zijn leven.
Zo kwam het moment dat ook hij stond bij zijn altaar. Door tranen van berouw staarde hij naar het zieltogende diertje. Hoe kon hij toch verwachten dat God hem zou aannemen? Verdiende hij niet dat de goddelijke slag hem op dit moment treffen zou? Maar wat was dat? Eerst kon hij het nauwelijks verwerken. Heel langzaam drong het tot hem door: God had hem niet neergeslagen, God had hem zelfs niet verworpen, nee, integendeel, God had acht geslagen op hem en zijn offer ... !
Een intense blijdschap doorstroomde zijn ziel. God had acht geslagen op hem en zijn offer ...!
Een vergelijking tussen Kaïns offer en Abels offer
Kaïns offer sprak van Kaïns goede bedoelingen, van zijn ernst en oprechtheid, van het vele dat hij over had voor de Heer. Kaïns offer sprak van zijn geloof. Ja, we kunnen best begrijpen dat sommigen hier bezwaar tegen maken. Maar het is werkelijk waar: Kaïn had geloof, misschien een veel groter geloof dan Abel. Alleen was het een volkomen verkeerd gericht geloof! Het was een geloof in eigen pogingen om Gods gunst te winnen. Kaïn bouwde op zijn offer, op zijn eigen goede bedoelingen, op zijn ernst en oprechtheid, misschien wel op zijn eigen geloof! Kaïn bouwde helemaal op iets in zichzelf.
Abel bouwde daarentegen juist niet op iets in zichzelf maar op een plaatsvervanger. Dus op iets buiten zichzelf. De hele grond van Abels hoop was dat God de dood van een ander aanvaardde in de plaats van zijn dood. Misschien zullen we vragen: Maar hoe kan de dood van een beest ooit de plaats innemen van de dood van een mens? Dat kan ook niet! Maar God zag in Abels lam meer dan de dood van een beest: Zijn blik ging de eeuwen door naar Golgotha.
Laten we dit beeld mogen gebruiken. In de ‘goede oude tijd’ was ons bankpapier door goud gedekt. Het kon onmiddellijk tegen goud worden ingewisseld. Abels lam is nu te vergelijken met het bankpapier, Christus’ kruisoffer met het goud. Abel is precies evenzeer gered door het offer van Gods Zoon als wij! Alleen bezat hij nog slechts het bankpapier en wij zijn zo bevoorrecht het goud te bezitten!
~ ~ ~ ~ ~
Met één ding moeten we hier nog even heel voorzichtig zijn. Abels offer getuigde van zijn besef van zonde en schuld, schuld tot de dood en ook van boetvaardigheid en berouw, maar dat was niet de grond waarop hij door God wilde aangenomen worden! Dan zou het toch iets in zichzelf, dus een Kainsoffer geweest zijn. Nee, zijn vertrouwen was op de plaatsvervanger alleen!
Betekenis van het offeren
Offeren in Bijbelse zin houdt in dat we iets brengen tot God als basis voor een bepaalde verhouding met Hem. Het mag zijn om vergeving der zonden te verkrijgen, het mag zijn om Gods gunst te winnen.
In het Oude Testament wezen de offers heen naar het grote offer van Jezus. Wanneer we nu offeren, dan doen we dat door de Persoon en het werk van Christus tot God te brengen, onder Gods aandacht te brengen. We kunnen ook zeggen: door voor Gods aangezicht te pleiten op de Persoon en het werk van Christus. Dus nooit en te nimmer op iets in onszelf!
Het is de duivel er altijd om te doen ons op een andere grond, een ander fundament te krijgen dan Christus alleen. Lukt het hem niet ons op goede werken te doen steunen, dan vervalt hij in het andere uiterste en laat ons steunen op ons berouw enzovoorts. Hoe hebben we niet allerlei dingen gedaan – en andere nagelaten – om maar in een goed blaadje te komen bij God. Of althans om te bereiken dat Zijn toorn niet al te groot zou zijn over ons. Hoe hebben we het dan weer niet gezocht in heel diep berouw.
Zo hebben we keer op keer een Kainsoffer gebracht:
Door te pogen met onze goede daden Gods gunst te winnen
Door te pogen met niet te zondigen Gods gunst te winnen
Door te pogen met onze gerechtigheid Gods gunst te winnen
Door te pogen met onze gebeden Gods gunst te winnen
Door te pogen met onze verootmoediging Gods gunst te winnen
Door te pogen met ons berouw Gods gunst te winnen
Ja, zelfs te pogen met ons geloof Gods gunst te winnen!
Maar om te bereiken dat God notitie van ons neemt en ons kracht schenkt om als echt christen te leven, is de meest fundamentele voorwaarde: dat wij afstappen van elke grond in onszelf en dat we leren bouwen op Christus alleen.
Wat een machtig heerlijke bevrijding is dat!
Hoofdstuk III - Vergeving en aanneming
Ik zondig nog zo vaak
Vaak komen mensen bij ons met hun geestelijke moeilijkheden. Sommigen hebben lang geploeterd en geworsteld, maar zonder een oplossing te vinden. De oorzaak is: een niet kennen van de eerste grondbeginselen van het evangelie en daardoor op een verkeerde weg zijn. Zo kunnen velen, ook christelijke mensen, geen positief antwoord geven op vragen als: Ben je wel het eigendom van Christus? Weet je door Hem aangenomen te zijn? Sommigen menen: dat kun je toch zo maar niet zeggen. Van anderen krijg je te horen: ik hoop het. Of: de ene keer voel ik het wel en de andere keer weer niet. Om maar te zwijgen over de mensen van: O, mocht het mij nog eens komen staan te gebeuren. Veelal antwoordt men ook: maar ik zondig nog zo vaak. Dit alles verraadt een schrikbarende onwetendheid! En omdat er zoveel vanaf hangt, moeten we er noodzakelijkerwijs op in gaan. Voor we de Levitische offeranden gaan bespreken, moet het verschil duidelijk zijn tussen vergeving en aanneming.
Vergeving en aanneming:
Waarheden waarover veel misverstand en verwarring heerst.
Uit het voorgaande zien wij hoezeer veel gelovigen volkomen in het onzekere verkeren wat betreft hun verhouding tot God. Ze hebben geen enkel fundament onder hun voeten. Ze weten dat ze vergeving van hun zonden nodig hebben, elke keer opnieuw, maar ze begrijpen weinig of niets van wat het zeggen wil door God aangenomen te zijn. Wanneer je bijvoorbeeld over bekeerd zijn spreekt, staan zovelen direct klaar met: Maar je moet je toch elke dag bekeren? Inderdaad! Maar er zijn twee dingen:
- Een eenmalige bekering
- De dagelijkse bekering
Deze twee mogen we beslist niet verwarren, want dat leidt tot grote moeilijkheden.
Laten we even zien wat er gebeurt wanneer een buitenstaander tot geloof komt:
- Als buitenstaander, als vreemde komt hij tot God met belijdenis van zijn zonden en hij aanvaardt Christus als zijn persoonlijke Heer en Heiland.
- God vergeeft hem en aanvaardt hem op dat moment als Zijn kind - er ontstaat dus op dat ogenblik een totaal nieuwe verhouding tussen hem en God.
- Daarna gebeurt het dat hij weer zondigt, maar dan komt hij niet als vreemde, maar als kind tot zijn Vader om de vergeving, opdat alles tussen hem en God ‘vlak’ blijft.
De eerste keer komt hij dus niet tot God als zijn Vader, maar als zijn Schepper om vergeving en om aangenomen te worden door God.
De tweede, derde, vierde keer en vervolgens, komt hij tot zijn Hemelse Vader om vergeving te vragen, maar nu niet om opnieuw aangenomen te worden, maar omdat hij al aangenomen is! Nu denken zoveel mensen alleen aan de vergeving, maar ze hebben geen besef van de aanneming. Het is niet voldoende dat de buitenstaander zijn zonden voor God belijdt. Want al zou hij duizendmaal zijn schuld belijden en nog zoveel boete daarover doen, het zal hem allemaal niets baten. Hij moet tot een persoonlijke daad van aanvaarding komen, hij moet Christus als zijn persoonlijke Heer en Heiland in het geloof aannemen. Dan neemt God hem ook aan - als Zijn kind.
Wanneer bij de genadeverkondiging in de kerk wordt gezegd: ‘Als dienaren van Jezus Christus verkondigen wij aan allen die oprecht schuld hebben beleden de vergeving der zonden’, dan geldt dat alleen voor hen die reeds het eigendom van Christus zijn, maar niet voor de buitenstaander. Op een buitenstaander kan dit zelfs heel verwarrend werken! Hij kan denken dat als hij alleen maar oprecht schuld belijdt, alles dan wel in orde is.
Maar niet alleen bij de buitenstaander vindt men dit. We hebben met honderden gelovige mensen gesproken, die ook nooit verder gekomen waren dan zonde belijden. Zij hadden nooit begrepen dat er naast de belijdenis van hun zonden ook een persoonlijke aanvaarding van Christus moest zijn in het geloof. Bij velen was één gesprek dan ook voldoende om hun geestelijk leven op een geheel nieuwe basis te plaatsen.
Vergeving en aanneming in Israëls geschiedenis
In Israëls geschiedenis zien we ook een heel duidelijk voorbeeld hoe God werkt:
- In die eerste paasnacht ontving Israël de vergeving door het bloed van het paaslam - en tegelijkertijd werd Israël ook door God aangenomen als Zijn volk.
- Later, na de verlossing uit Egypte, als een Israëliet een zonde deed, moest hij niet wéér door God aangenomen worden, maar waren er zond- en schuldoffers voor de vergeving.
Het is juist de verhouding tussen deze twee dingen die door zovelen hopeloos wordt verward, met alle gevolgen van dien. Wat in die eerste paasnacht gebeurde, was eenmalig. Israël heeft nooit meer het bloed van het paaslam gestreken aan de deurposten en bovendorpel.
De Levitische offeranden daarentegen werden steeds weer opnieuw gebracht. Wel heeft Israël jaar na jaar, althans, dat hadden ze moeten doen, het paasfeest gevierd. Niet om elke keer opnieuw die verhouding tot God tot stand te brengen, maar als herdenking van het eens en voor altijd tot stand brengen van die verhouding.
- Het paaslam - voor vergeving en aanneming - eenmalig.
- Levitische offers - voor de gemeenschap met God - dagelijks.
Laten we nog even verder ingaan op deze twee kanten bij Israël:
1. Vergeving en aanneming - het paaslam
In Egypte, toen ze nog slaven waren en velen de afgoden van dat land dienden en diep in de zonde leefden, toen heeft God Israël vergeven en aangenomen als Zijn volk. Er ontstond een heel nieuwe verhouding tussen Israël en God! Toen Hij hen eenmaal aangenomen had, toen begon Hij voor hen te werken: hen te bevrijden en uit Egypte op te voeren naar het land vloeiende van melk en honig.
Dus: God heeft niet eerst bepaalde voorwaarden gesteld wat betreft hun prestaties, hun heiliging enzovoorts. Nee, Hij heeft hen eerst aangenomen - toen pas begon Hij aan hun heiliging te werken. En toen zij soms vreselijk faalden, was dat beslist helemaal niet een bewijs dat God hen niet aangenomen had! Als iemand een Israëliet had gevraagd: Behoort u ook tot het volk van God? Dan zou het voor hem volkomen misplaatst geweest zijn om te zeggen: Maar ik zondig nog zo vaak.
2. De gemeenschap met God - Levitische offers
Met de meeste nadruk moeten we er hier op wijzen dat deze er niet toe dienden om een verhouding tussen Israël en God tot stand te brengen. Als een Israëliet zondigde, hield hij niet op tot Gods volk te behoren. En moest hij dus ook niet wéér aangenomen worden. Maar wel - terwijl hij tot Gods volk bleef behoren - kon God hem de voorrechten van die verhouding ontnemen. Wanneer hij dan een zondoffer bracht, was dat niet om weer tot Gods volk te worden toegelaten, maar om alles uit de weg te ruimen wat kon verhinderen dat hij de vruchten van deze verhouding met God zou kunnen plukken.
Vergeving en aanneming - hoe onze verhouding tot God vaak is
Misschien kunnen we deze hele kwestie van onze verhouding tot God illustreren door een gelijkenis. Een kleine weesjongen, laten we hem Jan noemen, heeft bij het spelen op straat een ruit gebroken van de villa van een zekere mijnheer Pietersen. Eerst loopt Jan hard weg, maar later bedenkt hij zich, gaat terug en bekent aan mijnheer Pietersen wat hij gedaan heeft. De man waardeert de eerlijkheid van de jongen, vergeeft hem en zegt er verder geen werk van te zullen maken. Jan gaat opgelucht weg. De zaak is afgedaan.
Zo ongeveer is de verhouding van zeer veel gelovige mensen tegenover God. Zij zondigen, belijden hun zonden, zijn al of niet verzekerd de vergeving te hebben ontvangen en gaan dan weer gewoon, als voorheen, verder. Natuurlijk totdat zij weer eens hebben gezondigd en dan ook weer eens tot God moeten komen met belijdenis van schuld. Maar van een verhouding met God weet men niets.
Veronderstel nu eens dat Jan op zekere dag iets nodig heeft, heel erg nodig, bijvoorbeeld een kledingstuk, hemd of broek, en veronderstel dan dat Jan denkt aan die vriendelijke mijnheer Pietersen. Hij trekt de stoute schoenen aan, stapt naar de villa toe en vraagt mijnheer Pietersen of die hem wil helpen. Misschien zal hij het gevraagde krijgen, misschien ook niet. Hij komt immers alleen als bedelaar en kan ook geen enkel recht doen gelden. Precies zo komen veel mensen als bedelaar tot God in de hoop dat zij Hem misschien door hun smeken zullen vermurwen, maar zonder enige zekerheid iets te zullen ontvangen.
Vergeving en aanneming - hoe de verhouding tot God zijn moet
Laten we nu een stap verder gaan en zien hoe de verhouding dan wel moet zijn. Nemen we aan dat Jan bij de mijnheer in de villa zijn zonde kwam belijden, dat de mijnheer hem vergaf maar hem nu niet zo maar liet gaan. Mijnheer Pietersen heeft schik in de jongen, vraagt wie hij is en waar hij woont. Als hij hoort dat de jongen een wees is, bedenkt hij zich een ogenblik en vraagt Jan dan of hij graag zijn zoon zou willen zijn en bij hem in de villa komen wonen. Dat laat het weesje zich geen twee keer vragen! Zo’n vriendelijke mijnheer tot vader te hebben en in zo’n prachtig huis te wonen, is wel zeer aantrekkelijk. Heel spontaan antwoordt hij dan ook: ‘Ja, alstublieft’. Voor de burgerlijke stand wordt de zaak geregeld en al heel spoedig heet de jongen Jan Pietersen en woont in de villa.
Nemen we nu aan dat Jan na enige tijd, bij het spelen, weer eens een ruit van de villa ingooit. Wat dan? Natuurlijk, dan moet hij weer naar mijnheer Pietersen toe om schuld te gaan belijden. Maar moet hij dan weer door mijnheer Pietersen als kind worden aangenomen? En moet de zaak dan weer opnieuw voor de burgerlijke stand worden geregeld? Vanzelfsprekend niet. De verhouding is nu heel anders dan de eerste keer. Die eerste keer kwam hij in angst en beven bij die vreemde mijnheer in die grote villa om zijn zonde te bekennen - nu komt hij bij vader om te vertellen wat hij gedaan heeft. Die eerste keer kwam hij, ontving vergeving en daarenboven werd hij ook nog als kind aangenomen. En al zou hij nu tien ruiten hebben ingegooid, dan zou het nog niet nodig zijn om weer voor de burgerlijke stand door mijnheer Pietersen te worden aangenomen.
Veronderstel nu ook eens dat Jan een vroeger speelkameraadje zou ontmoeten en dat die hem zou vragen: En, ben jij nu de zoon van mijneer Pietersen geworden? Wat zou Jan dan antwoorden? Zou het niet al te dwaas zijn als hij zou zeggen: ‘Ik hoop het’ of ‘Ik zou het wel willen, maar ik gooi nog zo veel ruiten stuk’.
~ ~ ~ ~ ~
Dit is wat zo heel veel christenen nog moeten gaan verstaan:
— Eerst vergeeft Hij ons om ons te kunnen aannemen.
— Dan vergeeft Hij ons omdat we aangenomen zijn.
De eerste keer komen we tot God als de Schepper van hemel en aarde en als Rechter van het heelal - maar niet als Vader. Als wij op Zijn uitnodiging ja hebben gezegd, dan komen we de tweede keer en vervolgens, als kind tot onze Vader. Heel veel gelovige mensen schijnen helemaal niet het verband te zien tussen deze drie dingen:
- God vergeeft ons als vijanden
- God neemt ons aan als kinderen
- God vergeeft ons als kinderen
We kunnen het ook zo zeggen:
- Door de vergeving van God ontlopen we de gevangenis
- Door de aanneming door God komen we bij Hem in huis
- Door de vergeving van onze Vader blijft het contact
Aanneming door God en Maar ik zondig nog zo vaak
Wanneer men zegt: Maar ik zondig nog zo vaak, dan bedoelt men: Als ik kind van God was, moest dat veel meer tot uiting komen in mijn leven. En aangezien het zo weinig tot uiting komt, moet ik daaruit haast wel concluderen dat ik geen kind van God ben. Natuurlijk zit hier een kern van waarheid in - uit de vrucht zal men de boom kennen - maar misschien toch nog een veel grotere kern van leugen! Het uitgangspunt, de basis, is volkomen verkeerd. Als we een huis bouwen, beginnen we niet met het dak, maar met het fundament. We zorgen ervoor een fundament te hebben dat ruimschoots het hele gebouw kan dragen. Veronderstel dat we een gebouw in wording zouden zien en aan de architect zouden vragen: Hebt u er een goed fundament onder? En hij zou antwoorden: Ik weet het niet, ik wacht af wat er gebeurt. Als het gebouw blijft staan, dan zal het wel goed zijn en als het in elkaar zakt, dan neem ik aan dat het niet een goed fundament is geweest. En dan spreekt hij nog de waarheid ook. Maar het zou wel heel erg raar zijn als de architect het zo zou doen.
Een Israëliet ging destijds ook niet naar zijn eigen leven zitten kijken om dan daaruit te concluderen of hij al of niet behoorde bij het volk van God. Nee, hij keek terug naar het bloed van het paaslam aan de deur van zijn huis in Egypte, en wist dat God hem toen vergeven en ook aangenomen had. Hij behoorde niet tot Gods volk omdat hij zo goed leefde. Nee, hij kon goed leven omdat hij tot Gods volk behoorde!
Laten we ons voorstellen dat Jan Pietersen voortdurend rondloopt met een grote angst in zijn hart. Hij wil wel een brave jongen zijn, hij probeert het ook wel en toch faalt hij telkens en telkens weer. Hij gooit ruiten in, haalt alle mogelijke kwajongensstreken uit, heeft er telkens spijt van, maar doet het toch altijd weer opnieuw. Nu is zijn angst: Vader zal me wel weer wegsturen als het zo door blijft gaan. Ik wil graag van hem zijn, maar ik zondig nog zo vaak. Maar vader kan hem zo maar niet weer wegjagen! Mijnheer Pietersen heeft voor de wet verplichtingen op zich genomen en als hij enkele weken of maanden later Jan weg zou willen sturen, dan zou hij dat niet mogen. Hij heeft zich ertoe verplicht voor de jongen te zorgen en terwijl het helemaal uit genade was dat hij de jongen aannam, heeft Jan nu rechten bij hem gekregen. Als Jan op zichzelf ziet, dan heeft hij inderdaad alle reden om angstig te zijn. De rust in zijn hart keert echter terug als hij bedenkt dat vader voor de wet verplichtingen op zich heeft genomen en dat hij zich daar niet vanaf kan of wil maken. Jans, ‘zoon van mijnheer Pietersen zijn’ hangt helemaal niet af van zijn gedrag, maar van de verplichting die vader aangegaan heeft.
En precies zoals de nieuwe verhouding tussen Jan en mijnheer Pietersen juridisch werd geregeld, zo ook staat bij ons de nieuwe verhouding tot God op een ‘juridische’ basis. Onze verhouding tot God wordt, als wij Christus aanvaarden, wettelijk geregeld: God zelf is niet meer in staat om ons weg te jagen. Met betrekking tot onze verhouding tot God hebben wij zoveel gehoord over de genade - heerlijke waarheid - dat we toch vaak uit het oog verliezen dat we inderdaad ook rechten bij God hebben. Ja, werkelijk, we hebben rechten bij God. En we kunnen op deze rechten aanspraak maken ook. Natuurlijk zijn het geen rechten die wij kunnen doen gelden op grond van iets in onszelf! Het zijn alleen rechten die we kunnen doen gelden op grond van Jezus Christus en Zijn offer voor ons! Maar juist daarom zijn het zulke geweldige rechten en we kunnen er met des te grotere vrijmoedigheid op pleiten. En God heeft zo graag dat wij onze rechten doen gelden!
Jan heeft rechten bij zijn vader op grond van de wettelijke verplichtingen die de heer Pietersen aangegaan heeft.
De Israëliet die het bloed aan zijn deur had gestreken, had rechten bij God op grond van Gods beloften. Precies zo is het ook bij ons. Wij moeten niet naar onszelf kijken om te trachten daaraan te ontdekken of we Gods kinderen zijn. Nee, we moeten terugkijken naar het offer van Jezus aan het kruis en naar het moment dat Hij ons aannam toen wij Hem aanvaardden als onze persoonlijke Heer en Zaligmaker.
En als we nu de zekerheid bezitten: Ik ben van Christus, kunnen we op die grond verwachten dat Hij ons de kracht zal schenken om ook werkelijk als kind van God te leven. Immers, in eigen kracht kunnen we het nooit. Maar hoe kunnen we zijn kracht daartoe krijgen? Alleen door eerst te weten Zijn eigendom te zijn. Dan is ons uitgangspunt: ik ben van Hem - daarom zal Hij mij Zijn kracht schenken. Dan hebben we een sterk fundament om op te bouwen. Maar als we als uitgangspunt nemen, niet Christus, maar onze eigen levensopenbaring, dan zullen we zeker gaan twijfelen. En omdat we eraan twijfelen of we van Christus zijn, hebben we ook geen enkele basis om te verwachten dat Hij ons Zijn kracht zal schenken. We komen dan tot God, niet als kind tot de Vader, maar als bedelaar. En omdat we niet komen op de basis waarop God wil dat we komen zullen, daarom geeft God ons, ondanks al ons smeken en klagen, toch Zijn kracht niet. Het resultaat: onze levensopenbaring wordt nog slechter.
Op die manier krijgen we weer zo’n vicieuze cirkel: Omdat we naar onszelf kijken en onze beroerde levensopenbaring in plaats van naar Christus en Zijn beloften, daarom kan God ons Zijn kracht niet schenken. En omdat God ons Zijn kracht niet schenkt, daarom wordt onze levensopenbaring nog maar weer slechter. Het stomste dat iemand ooit kan doen, is: steeds maar zichzelf afvragen of hij wel van Christus is, een kind van God is. Ga dan direct naar Christus toe en aanvaard Hem als Heiland en als Heer. En dank Hem dat je nu Gods kind mag zijn.
In verband met het kindschap Gods constateren wij twee uitersten:
1. Heel veel gelovige mensen begrijpen blijkbaar totaal niet dat ze enkel en alleen (na belijdenis van hun zonden) door een persoonlijk aanvaarden van Christus het kindschap Gods kunnen verkrijgen.
2. Aan de andere kant wordt er maar al te dikwijls heel erg luchtig over de kind-vader verhouding met God gesproken, alsof die zomaar vanzelfsprekend geldt voor iedereen, onafhankelijk van bekering en wedergeboorte.
~ ~ ~ ~ ~
Nu we gezien hebben dat Israël reeds door het bloed van het paaslam in een nieuwe verhouding tot God was komen te staan, kunnen we de volgende maal gaan zien hoe de Israëliet door de Levitische offerdienst de juiste verhouding tot God kon bewaren.
Hoofdstuk IV - Ons probleem - Gods oplossing - de toe-eigening
God zal wel boos op mij zijn
Eindelijk weten we dan zeker dat God ons de zonden van het verleden heeft vergeven. Eindelijk weten we ook dat Hij ons aangenomen heeft als Zijn eigendom, precies zoals in het voorbeeld van de vorige keer waarbij mijnheer Pietersen eerst Jan vergeeft en hem daarna aanneemt als zijn eigen zoon.
Een probleem
Maar dan doet zich een ander probleem voor. Als kind van God willen we Hem gehoorzamen en dienen, maar alles gaat verkeerd. Alles wat je precies niet wilt doen, dat doe je en wat je zo graag zou willen doen, dat doe je niet. Het lijkt wel of hoe meer je probeert God te dienen, hoe minder er van terecht komt. Op het laatst krijg je het gevoel dat je veel slechter bent dan vóór je bekering. Je hebt de hele zaak hopeloos verbruid en je denkt dat God je nu wel heel streng zal straffen.
Het antwoord op dit probleem, geïllustreerd uit de Levitische offers
Dit tobben over eigen tekort met angst voor Gods straf is de gewone ervaring van iemand die nog niet zo lang positief gelovig is. En het komt zelfs ook bij mensen voor die al lang gelovig zijn, maar die de betekenis van Christus’ werk voor hen nog niet voldoende hebben begrepen.
Nu geven de Levitische offers ons een prachtige illustratie van het werk van Christus, ook in verband met dit probleem. En na alles wat we ter voorbereiding hebben gezegd is het tijd dat we aan de offers zelf beginnen. We zouden bijvoorbeeld kunnen beginnen met het bespreken van het schuldoffer en daarna de andere vier offers. Het lijkt ons echter overzichtelijker om te beginnen met de twee meest voorkomende offers: brandoffer en zondoffer, die trouwens ook zeer veelvuldig voorkomen. Daarna kunnen we iets in het algemeen zeggen over al de offers. We gaan dan het zojuist genoemde probleem bespreken, daarna Gods oplossing en als laatste willen we zien hoe we ons die oplossing kunnen toe-eigenen.
A. Ons probleem | 1. We doen erg veel verkeerds in Gods oog 2. We doen heel weinig goeds in Gods oog |
B. Gods oplossing | 1. Jezus neemt onze zonde weg: zondoffer 2. Jezus stelt God tevreden: brandoffer |
C. De toe-eigening | 1. We pleiten op Jezus als ons zondoffer 2. We pleiten op Jezus als ons brandoffer |
~ ~ ~ ~
A. Ons probleem 1. We doen erg veel verkeerds in Gods oog, 2. We doen heel weinig goeds in Gods oog
Als we zeggen dat we veel verkeerds en te weinig goeds doen, dan kunnen we ook spreken van:
a) Zonden van de daad – (veel verkeerds),
b) Zonden van nalatigheid – (te weinig goeds) ... het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Romeinen 7:9 (Statenvertaling)
a) Zonden van de daad
... het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Is het nodig om hiervan allerlei voorbeelden op te noemen? Een ieder weet in zijn eigen leven welke de dingen zijn waar hij het meest tegen te strijden heeft. En vooral wanneer we telkens weer in één bepaalde zonde vallen, kan de vraag bij ons boven komen: Kan God altijd maar blijven vergeven? Dan kan het ook gebeuren dat de overtuiging post vat dat het geduld van God uitgeput moet zijn en Hij ons ernstig zal straffen. Het is dan ook een heel gewoon verschijnsel dat we ons na onze bekering veel slechter voelen dan voor die tijd. Niet dat we in werkelijkheid slechter zijn geworden, maar we zijn meer gevoelig geworden voor de zonde. We hebben veel meer erg in wat we verkeerd doen dan vroeger.
b) Zonden van nalatigheid
Daarbij is het ook pas na onze bekering dat onze ogen werkelijk opengaan voor het vele waarin we tekort schieten. ... het goede dat ik wil, doe ik niet ... Soms is het ook zo dat we niet zozeer bezig zijn met de verkeerde dingen in ons leven, dan wel met het feit dat we maar zo heel weinig goeds doen. We hebben God zo weinig lief, we dienen Hem zo weinig en we doen zo weinig voor anderen. We hebben het gevoel hopeloos tekort te schieten en we zijn er vast van overtuigd dat God zeer ontevreden over ons is. Als we niet beter de kansen die God ons geeft aangrijpen, zal Hij ons dan ook daarvoor niet straffen?
Weer een vicieuze cirkel
Precies zoals we in een vicieuze cirkel geraakten voordat we de zekerheid van ons geloof bezaten, zou ons dit ook daarna kunnen gebeuren. Toen we nog niet zeker wisten een kind van God te zijn, keken we naar onszelf, naar onze zonden en tekortkomingen en concludeerden dan uit die zonden en tekortkomingen dat we geen kind van God waren. En omdat we niet als kind tot onze Vader kwamen, was er ook geen enkele basis waarop God ons de kracht kon schenken om beter te leven! Nú hebben we dan wel de zekerheid een kind van God te zijn, maar we lopen steeds rond met de gedachte dat Vader heel erg boos op ons is omdat onze levensopenbaring nog steeds zo slecht is. En omdat we dat denken, is er ook geen verwachting dat Hij ons de kracht zal schenken om anders te leven. Zo zien we dan dat we in beide gevallen vanuit onszelf en vanuit onze eigen toestand redeneren in plaats vanuit God. Het beginpunt van ons denken ligt helemaal verkeerd.
Als dit eens mogelijk was
Wat zou het een ontzaglijke bevrijding zijn wanneer de volgende twee dingen waar waren:
- Dat we heel zeker wisten dat God al onze zonden volkomen had vergeven, ook de zonden van na onze bekering, en Hij ons aanzag alsof we volkomen zondeloos waren!
- Dat we wisten dat God bovendien volkomen tevreden over ons was, ook ondanks onze tekortkomingen, en Hij ons zou zien alsof wij Hem in alles volkomen welbehaaglijk waren.
Let wel op het verschil tussen deze twee: 1) zondeloos en 2) God welbehaaglijk
Als wij in het oog van God zondeloos waren, geen zondige dingen deden, dan zou dat helemaal niet betekenen dat we dan ook God welbehaaglijk waren. God heeft geen welbehagen in ons alleen omdat wij niet zondigen. Wél goeddoen moet erbij komen. Maar zo ver zullen wij het in dit leven toch wel niet brengen dat God ons zó ziet, is het wel?
Ja, toch! Want dat is juist precies wat Christus door Zijn werk aan het kruis mogelijk heeft gemaakt! Dat is ook wat ons in de Levitische offeranden zo duidelijk wordt voorgesteld!
Deze twee gedachten komen tot uiting in de twee voornaamste offers:
Het zondoffer - de vergeving der zonden
Het brandoffer - God welbehaaglijk zijn
We herinneren er nog eens aan dat deze offers niets te maken hebben met het kind van God worden, maar ze laten ons zien hoe verloste mensen het contact met God onderhouden kunnen.
B. Gods oplossing
Wij hebben dit besproken:
Ons probleem: | 1. We doen erg veel verkeerds in Gods oog 2. We doen heel weinig goeds in Gods oog |
Nu gaan we het volgende bespreken:
Gods oplossing | 1. Jezus neemt onze zonde weg - zondoffer 2. Jezus stelt God tevreden - brandoffer |
In de eerste zeven hoofdstukken van Leviticus is er dan sprake van vijf verschillende offers, in twee hoofdgroepen verdeeld:
a) Offeranden tot een welriekende reuk:
- Brandoffers
- Spijsoffers
- Dankoffers
- Zondoffers
- Schuldoffers
b) Offeranden voor de zonde, voor schuld:
Om de Levitische offeranden te verstaan is het zeer belangrijk het verschil te zien tussen de twee hoofdgroepen: offers tot een welriekende reuk en offers die dat niet zijn.
Overdenk eens goed de betekenis van: ... tot een welriekende reuk voor de Here, zonder dat wij het bespreken.
We gaan nu dan het brandoffer en het zondoffer in het kort bespreken en vergelijken: Het brandoffer is het eerste der offers tot een liefelijke reuk voor de Here. Het is niet voor vergeving der zonden.
Het zondoffer is niet tot een liefelijke reuk (op een onderdeel na: Leviticus 4:31) – en dat kan ook niet omdat Christus als zondoffer een vloek voor ons is geworden.
Offers voor de zonde en offers tot een liefelijke reuk
Tussen deze twee hoofdgroepen van offers bestaan enkele erg belangrijke verschillen:
a) De gelegenheid
Het brandoffer werd wel bij vaste gelegenheden geofferd, maar had bovendien het karakter van vrijwillig offer:
Leviticus 1:2 Wanneer iemand onder u de Here een offergave brengen wil ...
Het zondoffer moest worden gebracht wanneer iemand zonde gedaan had:
Leviticus 4:27,28 Indien iemand uit het volk des lands zonder opzet gezondigd heeft ... dan zal hij ...
b) De aard ervan
Bij het brandoffer in Leviticus 1:2 en 3 geeft de NBG vertaling het woord: offergave. Dit heeft de betekenis van een geschenk
Bij het zondoffer in Leviticus 4 wordt in het Hebreeuws een heel ander woord gebruikt. Merkwaardigerwijze zijn in het Hebreeuws de woorden zondoffer en zonde hetzelfde.
c) Het doel ervan
Het zondoffer werd door een Israëliet gebracht als hij gezondigd had en zijn geweten bezwaard was. Dus om vergeving te ontvangen.
Het brandoffer werd door een Israëliet gebracht als hij God welgevallig wilde zijn, dus om in Gods gunst te mogen staan.
Met het zondoffer erkende hij zijn zonden zelf niet goed te kunnen maken – met het brandoffer erkende hij uit zichzelf nooit God welbehaaglijk te kunnen zijn.
Het gebruik van brandoffer en zondoffer
Het grote verschil tussen brand- en zondoffer komt duidelijk uit in de volgende teksten:
Het zondoffer:Leviticus 4:26 ... en het zal hem vergeven worden.
Het brandoffer:Leviticus 1:3 ... opdat hij welgevallig zij voor het aangezicht des Heren.
Bij het lezen van het Oude Testament zal het ons opvallen hoe dikwijls deze twee offers samen worden genoemd: eerst het zondoffer en dan het brandoffer. Deze volgorde is ook logisch. Pas dan als men vergeving ontvangen heeft, kan men dingen naar Gods gunst. Hier enkele Bijbelgedeelten:
Wijding der priesters: | zondoffer | Leviticus 8:14 |
brandoffer | Leviticus 8:18 | |
Offer voor Aäron en zonen, enz: | zond- en brandoffer | Leviticus 9:2 |
Offer voor de Israëlieten: | zond- en brandoffer | Leviticus 9:3 |
Na zonde van Nadab en Abihu: | zond- en brandoffer | Leviticus 10:19 |
Reinigingswetten bij geboorte: | brand- en zondoffer | Leviticus 12:6 |
Reiniging van melaatsen: | zond- en brandoffer | Leviticus 14:19 |
Onreinheid bij mensen: | zond- en brandoffer | Leviticus 15:15,30 |
De Grote Verzoendag: | zond- en brandoffer | Leviticus 16:3,24,25 |
Enzovoorts, enzovoorts, enzovoorts.
Soms wordt het brandoffer wel het eerst genoemd – dat is de volgorde volgens belangrijkheid.
Bij het offeren werd echter het zondoffer het eerst gebracht – dat is de volgorde volgens ervaring.
Christus als zondoffer
We hebben er reeds op gewezen dat het ene offer van Christus zoveel verschillende aspecten heeft. Het verstaan hiervan maakt ons geestelijk leven zo heel veel rijker! Als zondoffer nam Hij onze zonden, die tussen ons en God instonden, weg. Dit was nodig als wij Gods kind zouden worden. Als zondoffer heeft Hij ook onze zonden gedragen, die wij na onze bekering hebben gedaan. En nogmaals: bij het zondoffer in Leviticus hebben we niet te maken met een offer dat gegeven was voor buitenstaanders, zodat zij tot God konden komen, maar een offer dat gegeven was voor Gods verloste volk, voor mensen die al Zijn eigendom waren.
1 Johannes 1:9 Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven ....
Christus als brandoffer
Bij Christus’ offer als zondoffer valt het accent hierop dat Hij onze zonden heeft gedragen. Bij Christus’ offer als brandoffer valt het accent hierop dat Hij de Vader volkomen welbehaaglijk is geweest – voor ons. Wij zouden uit onszelf nooit in staat zijn geweest om God welbehaaglijk te zijn – zelfs niet als kinderen van Hem. Maar Christus is de Vader wel volkomen welbehaaglijk geweest en dat is ons toegerekend!
Efeze 5:2 ... zoals ook Christus ... Zich voor ons heeft gegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk.
Leviticus 1:4 ... zo zal het, hem ten goede, welgevallig zijn ...
C. De toe-eigening
Wij hebben reeds besproken:
A. Ons probleem: | 1. We doen erg veel verkeerds in Gods oog 2. We doen heel weinig goeds in Gods oog |
B. Gods oplossing: | 1. Jezus neemt onze zonde weg: zondoffer 2. Jezus stelt God tevreden: brandoffer |
We gaan door met het volgende:
C. De toe-eigening: | 1. We pleiten op Jezus als ons zondoffer 2. We pleiten op Jezus als ons brandoffer |
Er zijn mensen die heel veel weten van het werk van Christus voor hen, we zouden haast zeggen: ze weten alles. En toch hebben ze er weinig of niets aan. Het is omdat ze het zich niet persoonlijk toe-eigenen. Ze denken erover, ze praten erover, ze verkondigen het zelfs aan anderen, maar zelf gaan ze er niet in staan. We dienen, wat het werk van Christus betreft, beide te doen:
- Het te overdenken
- Er in te gaan staan
1. Het overdenken
We kunnen zo heel gemakkelijk zeggen: Christus is voor onze zonden gestorven. Het is echter goed de geweldige betekenis hiervan tot ons te laten doordringen en we dienen de tijd te nemen om dit ontzaglijke feit op ons te laten inwerken. Ook kunnen we zo heel gemakkelijk zeggen: Christus is de Vader volkomen welbehaaglijk geweest en God heeft alles wat Christus heeft gedaan, alles wat Hij voor Hem heeft betekend, ons toegerekend. Maar wat ligt daar niet onnoemelijk veel in opgesloten! Sta er eens even bij stil: God volkomen welbehaaglijk! Denk aan heel het leven van onze Heiland, van het begin tot het eind geheel en al geleefd in toewijding aan de Vader. Zie Hem aan dat kruis! Ja, het was voor onze zonde – maar allereerst was het om de wil van de Vader te doen! Zijn levensmotto was: Zie, ik kom, om uw wil te doen, o God. Hebreeën 10:9 (Statenvertaling) Zijn lijden en sterven aan het kruis was één grote daad van volkomen toewijding aan de Vader. Wij zeggen altijd: Hij stierf voor ons. En dat is waar. Maar het is ook waar, en wel in de eerste plaats, dat Hij zich heeft: ... overgegeven ... , Gode tot een welriekende reuk. En dan te bedenken dat God heel de waarde van dat geweldige offer van Christus ons heeft toegerekend. Te bedenken dat God ons in Christus aanziet alsof wij dat offer van onschatbare waarde aan Hem hadden gebracht.
Als dit werkelijk tot ons doordrong, zou het dan niet een revolutie in ons leven teweeg brengen? Als we er even over nadenken, zal het ons opvallen hoe in ons tegenwoordig christendom nog wel de nadruk op de vergeving wordt gelegd, maar dat wij heel weinig beseffen dat wij op grond van Christus’ offer bovendien nog de heerlijke zekerheid kunnen bezitten God welgevallig te zijn. Is dit niet één van de oorzaken dat er echte blijdschap is? En ligt hier niet een grote en heerlijke taak voor ons om aan allen de onmetelijke grootheid van dit ene offer van onze Heiland te verkondigen?
2. Er in gaan staan
Maar nogmaals, al zouden we alles nog zo goed weten en nog zo goed op ons in laten werken, als we niet de geloofshand er naar uitstrekken, als we niet in het geloof er in gaan staan, zal het ons toch allemaal niets baten. We ontmoeten heel veel oprechte, gelovige mensen die heel precies weten dat Jezus aan het kruis voor hun zonden heeft geleden, maar ze komen nooit tot de zekerheid en blijdschap van het geloof, omdat ze het nooit persoonlijk aanvaarden. Dat wat betreft het kind van God worden.
Maar hetzelfde geldt ook als we ons eenmaal het eigendom van Christus weten. We kunnen ons verblijden in het feit dat we eenmaal in de hemel zullen komen en tegelijkertijd toch diep gebukt gaan onder een besef van schuld en tekortkoming. God zal wel boos op mij zijn! Maar precies zoals we bij onze bekering niet moesten wachten totdat wij ons zoveel beter voelden, maar als zondaars in het geloof het heil moesten aangrijpen! Zo ook moeten we nu, als kinderen van God, niet wachten totdat onze levensopenbaring beter is geworden, maar dadelijk gaan staan in het geloof in het heerlijke feit dat Jezus al onze zonde en schuld heeft gedragen ... en daarbij ook gaan staan in dat overweldigend heerlijke feit dat Hij de Vader volkomen welbehaaglijk is geweest om onzentwil en dat God ons daarom al de verdiensten van Zijn Zoon heeft toegerekend en ons volmaakt ziet in Hem. Wat kunnen we dan anders doen dan danken en aanbidden? Als we dat werkelijk met ons hart doen (vanzelfsprekend tegelijk met belijdenis van onze zonden) dan kan het niet anders of het leven en de kracht van Christus zullen ons machtig doorstromen.
Hoofdstuk V - Een stukje fantasie
Het helpt toch allemaal niet
Dit is de wanhopige verzuchting van hen die nog niet zo heel lang op de geloofsweg zijn en wie dit leven erg tegenvalt. Het leek eerst zo mooi. Er werd gezegd dat Christus het antwoord is op al onze levensvragen en dat Hij ons alles geeft wat we in ons geestelijk leven nodig hebben. In het begin was er ook wel blijdschap geweest en het was alles licht van binnen, maar dat had slechts kort geduurd. Die blijdschap zakte weg en het werd een tobben en ploeteren en worstelen. Nu is alles helemaal donker! En het is niet gekomen door laksheid en onverschilligheid. Nee, helemaal niet. Er was gezegd dat men de Bijbel moest lezen en bidden en men heeft dat ook gedaan. Heel krampachtig vaak. Maar de Bijbel sprak niet en het bidden leek wel niet verder te reiken dan het plafond. Alles bleef koud en dood.
In deze toestand houdt de een het misschien wat langer vol dan de ander, maar de meesten bereiken toch een punt dat ze alles overboord willen gooien met de gedachte: Het helpt toch allemaal niet!
Het belang van de geestelijke wetten
Als het de duivel lukt ons te overtuigen dat het geloof ons niet kan helpen, dat ons karakter er niet voor deugt, of dat we te zwaar tegen God hebben gezondigd, dan heeft hij het pleit gewonnen. Wat de duivel ons niet vertelt is dat wij de zaak helemaal verkeerd aangepakt hebben, dat we te krampachtig en in eigen kracht geprobeerd hebben om God te dienen.
Wanneer we de wetten van het geestelijk leven kennen en die gehoorzamen, dan moet het goed gaan. Maar ja, dat kennen van die wetten, dáár komt het op aan. De Levitische offers kunnen hier veel licht op laten vallen!
De hoofdbetekenis
De vorige maal hebben we enkele algemene dingen gezegd over het brandoffer en het zondoffer. Voordat we overgaan tot een gedetailleerde bespreking van de vijf offers afzonderlijk, willen we trachten eerst nog een wat duidelijker overzicht te geven van het geheel. Het gevaar is anders groot bij een onderwerp als dit dat we door de bomen het bos niet meer zien! Het is ook belangrijker om het grote verband tussen al deze offers te zien dan om de betekenis van elk onderdeeltje van elk offer te weten. De finesses vergeten we misschien toch weer – en dat hindert ook niet als we maar de hoofdbetekenis van elk offer kunnen vasthouden en de onderlinge verhouding van de offers tot elkaar. Ook is het zo dat, als we de hoofdgedachte kennen, we bij de persoonlijke studie van zulk een Bijbelgedeelte steeds meer licht zullen ontvangen op allerlei details. Om het anders te zeggen: als we eenmaal de sleutel in handen hebben, kunnen we die zelf gaan gebruiken en zal door de verlichting van de Heilige Geest Leviticus zijn geheimen aan ons prijsgeven.
Een klein stukje fantasie
In 1930 heeft de bekende Anglicaanse predikant W.W. Martin op de grote interkerkelijke conferentie voor verdieping van het geestelijk leven in Keswick, Engeland, gesproken naar aanleiding van de Levitische offeranden. Daarbij heeft hij getracht de betekenis van de verschillende offers duidelijk te maken aan de hand van een verhaal, een stukje fantasie. Het verhaal was niet origineel. Hij vertelde het zelf reeds veertig jaar geleden gelezen te hebben.
Het gaat over een man die op vijf opeenvolgende dagen elk van de vijf grote offers naar de Tabernakel brengt, beginnend bij het laatste, het schuldoffer en eindigend bij het brandoffer.
We willen dit verhaal hier weergeven, zij het niet zonder een lichte aarzeling. In de eerste plaats zou zoiets, precies in de vorm waarin het hier weergegeven wordt, in Israël nooit plaats gevonden hebben. In de tweede plaats worden de offers in dit verhaal slechts eenzijdig belicht. De nadruk komt namelijk op de menselijke kant. Het werk van Christus komt er niet zo duidelijk in naar voren.
Het schuldoffer
Op een morgen sta ik bij de poort van de Tabernakel en zie een man die daar binnenkomt en een ram met zich meebrengt. Ik sta geïnteresseerd te kijken en sla die man gade. Dan komt er een priester naar hem toe, onderzoekt de ram en als hij ziet dat het dier gaaf en zonder gebrek is, wordt er een zeker ritueel verricht en wordt het geslacht.
Dan vraag ik deze man: ‘Wat betekent dit alles? Waarom moet dat onschuldige dier zijn leven geven? Waarom moest u toekijken terwijl het stierf?’
De man antwoordt: ‘Vanmorgen ben ik erg driftig geworden en, naar ik vrees, heb ik dingen gezegd die bijna godslasterlijk waren. Daarna heeft mijn geweten mij aangeklaagd en nu wil ik ceremonieel vergeving ontvangen. Ik heb verkeerd gedaan. Mijn eigen kinderen waren ontsteld toen zij mij zo hoorden spreken in dat ogenblik, waarin ik geen baas over mijn tong was. En hoewel ik het kwaad nooit ongedaan kan maken, noch de indruk wegnemen die gemaakt is in de gedachten van de kinderen, toch wil ik ceremonieel voor deze zonde de vergeving ontvangen. Het is hierom dat ik deze ram hierheen gebracht heb en hem als schuldoffer opgeofferd heb.’
‘Maar wilt u dan zeggen, vraag ik, dat dit dier zijn leven, zijn onschuldig leven moet geven ter wille van uw zonde?’
‘Ja, omdat er zonder bloedstorting geen vergeving geschiedt en zonder dit de zonden niet weggedaan kunnen worden.’
Nadat alles gebeurd is, gaat de man weer terug naar huis.
Het zondoffer
De volgende dag sta ik weer op dezelfde plaats en ontmoet deze zelfde man die nu een geit bij zich heeft. Ik zeg tegen hem: ‘Hebt u gisteren niet de vergeving van uw zonden ontvangen?’ ‘Ja!’
‘Waarom bent u dan vandaag weer hierheen gekomen? Hebt u een nieuwe zonde begaan?’ ‘Nee’, antwoordt hij, ‘het gaat om dezelfde zonde.’
‘Dat begrijp ik niet! Als u gisteren de vergeving ontvangen hebt, waarom brengt u vandaag dan deze geit hier?’
‘Het is waar’, zegt hij, ‘dat ik gisteren de vergeving heb ontvangen, maar ik heb erg veel over deze zonde nagedacht en hoe liefdevol God toch is om die te vergeven. Maar ik ben me ook bewust geworden dat het iets veel ernstigers was dan ik eerst wel had gedacht. Eerst dacht ik dat het alleen maar een kwestie was van een driftbui, iets van een ogenblik toen ik zo woedend werd en zulke dingen zei. Maar sindsdien ben ik me bewust geworden dat het erge niet zozeer lag in de woorden die ik uitsprak, dan wel in de toestand van mijn hart. Dat dreef me ertoe om zulk een groot kwaad te doen. Achter deze uitbarsting lag het principe van de zonde! Nu wil ik deze zonde niet meer begaan, maar ik ben een beetje bang dat het toch nog wel eens zal voorkomen. Want die zonde was slechts het bewijs dat er bij mij van binnen iets niet in orde was: mijn hart was niet recht. Ik wil dat God de bron zuivert, anders wordt de stroom toch maar weer verontreinigd. Daarom heb ik nu mijn zondoffer gebracht.’
Het vredeoffer
Op de derde morgen ontdek ik deze man daar weer. Thans met een schaap bij zich. Ik zeg: ‘Maar kerel, je bent altijd hier! Heb je deze keer een andere zonde begaan?’
‘Nee’, zegt hij, ‘ het gaat nog steeds om dezelfde zonde’.
‘Maar ben je van plan om aldoor maar op deze manier te blijven komen?’ Ik sta perplex en vraag verder: ‘Heb je niet op de eerste dag je schuldoffer gebracht omdat je zo driftig was geweest en vergeving zocht? En heb je niet de volgende dag je zondoffer gebracht omdat je je bewust was geworden dat die zonde van veel ernstiger aard was dan je had gedacht?’
‘Ja’, antwoordt hij, ‘God is zo goed geweest en heeft mij niet alleen het zondige van mijn daden laten zien, maar ook het zondige van mijn hart dat mij tot zulke dingen dreef.’
‘Waarom dan breng je vandaag dit schaap? Heb je een nieuwe zonde begaan?’ En de man antwoordt: ‘Nee, maar op de een of andere wijze heeft die ene zonde mijn gemeenschap met God verstoord. Als ik bid, schijnt het alsof de hemel van koper is. Ik moet gemeenschap met God hebben. Ook als ik tracht iets voor de Heer te doen, schijnt Hij het niet aan te nemen, terwijl Hij toch zo goed voor mij geweest is. Ik wil terug naar die ervaring van Gods tegenwoordigheid die ik had in die eerste dagen nadat we de Rode Zee doorgegaan waren. Toen ik die blijdschap kende van ongestoorde gemeenschap met Hem, het wonder en de vreugde van het spreken met Hem in het gebed en van Zijn spreken tot mij en ook iets van de blijdschap van het dienen van Hem. Daarom breng ik nu mijn vredeoffer.’
Het spijsoffer
Op de vierde morgen tref ik deze man weer, maar deze keer brengt hij enkele koeken, op een plaat gebakken.
‘Het verwondert mij je nog eens hier te zien’, zeg ik. ‘Waar gaat het deze keer over? Je hebt nu ook geen offerdier bij je. Dit begrijp ik niet. Je komst houdt toch zeker geen verband met diezelfde zonde?’
‘Ja’, zegt hij, ‘het is toch zo. De eerste dag bracht ik mijn schuldoffer. De tweede dag mijn zondoffer omdat ik besefte dat er veel meer achter deze zonde school dan ik eerst had gedacht. Ik wilde een rein hart hebben. Gisteren bracht ik mijn vredeoffer omdat ik terug wilde naar de gemeenschap met God. De vreugde is ook inderdaad teruggekeerd – de hele dag geniet ik van de gemeenschap met God. Mijn gebedsleven is nu heel anders. Ook heb ik iets voor de Heer kunnen doen in Zijn dienst. Ik ben boordevol blijdschap. Het is net alsof ik weer ben teruggekeerd tot de dag dat we aan de Rode Zee stonden en Mirjam haar tamboerijn nam en we samen zongen van de overwinning die de Heer gegeven had. Mijn hart stroomt over van dankbaarheid aan God. Nu wil ik ook dat in de toekomst mijn hele leven een uitdrukking zal zijn van die dankbaarheid en meer en meer aan de dienst van God gewijd. Mijn vrouw heeft deze koeken gebakken en ik breng ze om ze op het altaar te leggen, omdat ik op die wijze symbolisch aan God wil zeggen dat er in de toekomst geen onderscheid zal zijn tussen het "gewone" en het "godsdienstige" leven bij ons. Wat mijn hand vindt om te doen, wil ik doen uit alle macht – ik wil alles geheel voor de Heer doen. Ik ben immers een dienstknecht van de Heer – en of mijn vrouw nu koren maalt of koeken bakt, of dat ik alleen iets doe of dat we samen iets doen, we willen ons dit bewust zijn dat het leven één grote dankzegging is voor al het wondere van Zijn vergeving en geduld met ons. Allereerst in onze verlossing en dan ook in het vergeven van deze vreselijke zonde. Dit is het spijsoffer.’
Het brandoffer
Op de vijfde dag ontmoet ik hem nog weer eens en nu met niet minder dan een jonge stier!
‘Je hebt nu zeker wel een heel grote zonde begaan’, zeg ik. ‘Wat is er allemaal gebeurd?’
‘Nee, het is geen kwestie van een andere zonde, het houdt nog steeds verband met diezelfde zonde. De eerste dag bracht ik een schuldoffer omdat ik driftig was geweest. De tweede dag bracht ik mijn zondoffer omdat ik een rein hart wilde hebben en dat heeft God mij geschonken. De derde dag verlangde ik terug naar die vroegere gemeenschap met God en ik bracht dat schaap voor een vredeoffer. De vierde morgen bracht ik dat spijsoffer om aan te duiden dat in de toekomst het gewone leven een uitdrukking zou zijn van toewijding aan God en dienst voor Hem. Ik wilde laten zien dat er in de toekomst geen verschil zal bestaan tussen het gewone leven en het godsdienstige. Wat is Jehovah toch een wonderbaar God! Wanneer ik denk aan de goden van Egypte en dan aan Jehovah, dan loopt mijn hart over en ik wil zo graag nog iets meer doen. Ik heb zo het gevoel dat ik niet slechts verlost ben om in Kanaän te komen, maar dat, toen God mij uit Egypte redde, Hij wilde dat ik uit zou gaan om met anderen samen het karakter van God te openbaren, zodat de omliggende volken zullen kunnen zien dat wij een bijzonder, een verlost volk zijn. Nu wil ik mijn leven, al mijn krachten, mijn talenten, mijn invloed, alles wat ik ben en alles wat ik heb, dat alles wil ik overgeven en wijden aan God in één grote daad van overgave, ééns en voor altijd. Zonder enige reserve wil ik heel mijn leven aan God overhandigen. Daarom breng ik dit brandoffer.’
~ ~ ~ ~ ~
Tot zover het verhaal. En zoals deze Israëliet telkens een ander offer bracht, zo dienen wij ook de verschillende facetten van Christus´ offer te leren verstaan en de waarde ervan voor onszelf te aanvaarden. Immers, elk van die offers toont ons een facet van het ene grote offer van Christus.
Maar zoals we al zeiden, is dit verhaal eenzijdig. De nadruk komt meer te liggen op de houding van de offeraar dan op de waarde en betekenis van het offer. Het belangrijkste is dat wij zien wat Christus voor ons heeft gedaan en hoe Gods houding - in liefde en genade – tegenover ons is. Pas op de tweede plaats komt onze houding tegenover God. Velen maken de kardinale fout dat zij veel meer bezig zijn met hun – gebrekkige - houding tegenover God dan met Zijn houding tegenover hen. Met als gevolg steeds teleurstelling in zichzelf en het gevoel van: het helpt toch allemaal niet!
De waarde van het offer en de houding van de offeraar
Elk van de offers toont ons dan:
- Gods houding tegenover ons
- Onze houding tegenover God
We willen nu pogen het evenwicht te vinden tussen deze twee.
Neem bijvoorbeeld het zondoffer:
1 Johannes 1: 9 Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.
Dat belijden en pleiten op het offer van Christus is voor ons het brengen van het zondoffer. Nu zijn veel mensen bang niet de vergeving van hun zonden te zullen ontvangen omdat zij niet voldoende overtuiging van zonde bezitten, omdat hun berouw niet diep genoeg is. Maar als we daarop moesten wachten dat we voldoende berouw hadden, zou er nooit één enkel mens de vergeving ontvangen. Nee, God stelt Zijn vergeving niet afhankelijk van ons besef van onze zonde of van de diepte van ons berouw, maar van de waarde van het offer van Zijn Zoon! Hallelujah! Als we Gods vergeving gaan baseren op de diepte van ons berouw, dan baseren we alles op iets in onszelf, in plaats van op alles in Christus. Natuurlijk is er ook een ander uiterste. Wanneer wij puur voor de vorm op Christus´ offer pleiten, zonder dat met ons hart te menen, heeft het vanzelf geen waarde.
Nemen we nu het brandoffer. Het grote kenmerk van dit offer was, dat het in tegenstelling tot de andere offers, geheel werd verbrand, geheel aan God werd geofferd. Zoals reeds eerder gezien, ontving ook de priester een deel van het spijsoffer en van het vredeoffer, zowel offeraar als priester. Maar het brandoffer was dan geheel en al voor God. Daarom is het brandoffer het symbool van volkomen toewijding aan God, volkomen overgave aan God. In het brandoffer zien we Jezus in Zijn algehele en volkomen overgave aan de Vader: Zie, ik kom, om Uw wil te doen, o God.
Wij zijn meestal geneigd om, als we aan het offer van Christus denken, dit offer te zien als een plaatsvervangend offer voor ons – hetgeen het natuurlijk ook was. We denken daarbij aan datgene wat ons het eerste aanspreekt, namelijk dat Christus onze zonden op Zich nam. (zondoffer aspect). Pas als we meer geestelijk inzicht verkrijgen, wordt het ons duidelijk dat het belangrijkste van het offer van Christus niet is wat wij eraan hebben, maar dat wat God eraan heeft. En dat wat God aan het offer van Zijn Zoon heeft, is dit, dat Christus Zich in een daad van volkomen overgave opofferde om de wil van de Vader te volbrengen. Hij offerde Zich aan de Vader. Wel vóór ons, maar aan de Vader. Deze volkomen overgave van Christus aan de Vader was wel het allergrootste en belangrijkste in heel Zijn kruiswerk. Wat een machtig iets! Daar waar wij mensen door egoïsme en zelfhandhaving voortdurend God tekort doen en Hem onthouden wat Hem rechtens toekomt, daar was er Eén die Zich volkomen, geheel en al, opofferde aan de Vader en Hem zo doende datgene toebracht waar Hij recht op had en wat Hem behaagde. Hoe mooi is het dan ook dat de Heilige Geest in de Bijbel niet het zondoffer als eerste plaatst, maar het brandoffer. Daarmee wil Hij zeggen dat het allervoornaamste in heel Jezus´ kruisverdienste niet was wat Hij voor de mensen deed, maar dat wat Hij voor de Vader deed.
Maar nu dit: Als wij beelddragers van Christus zullen zijn, dient dezelfde innerlijke gesteldheid die in Hem was, ook in ons te zijn. Dezelfde volkomen overgave aan God.
Daarom, terwijl het brandoffer in eerste instantie spreekt van de volkomen overgave van Christus aan de Vader, spreekt ditzelfde offer in tweede instantie van onze overgave aan Hem.
In het verhaal is deze (subjectieve) zijde beklemtoond. We zien nu het verband. Het brengen van het brandoffer werd voorgesteld als een daad of een uitdrukking van algehele overgave aan God. Dat is ook juist. De Heer vraagt van ons zulk een overgave en toewijding. Zie eens:
Romeinen 12:1 Ik vermaan u dan broeders, … dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke godsdienst. (In de NBG staat: eredienst, in de Statenvertaling staat: godsdienst)
Best! Nu gaan we dat doen. En wat is het gevolg? Een heel grote teleurstelling. Hoe meer we namelijk proberen om onszelf geheel en al aan de Heer te geven, des te minder komt ervan terecht! Maar het staat er toch dat we dit moeten doen? Inderdaad, het staat er! Maar het staat in Romeinen 12 en niet in Romeinen 1 of 3. We bedoelen dit: eerst wordt in Romeinen 3 over de verlossing gesproken en over de rechtvaardiging. Dan in Romeinen 6-8 over de kracht van God in ons leven en als dat dan allemaal geweest is, dán, maar ook niet eerder, vraagt de Heer deze volkomen toewijding van geheel ons wezen.
Komen we nu terug tot het brandoffer:
In de eerste plaats dienen we te zien dat dit brandoffer de volkomen overgave van Christus aan de Vader voorstelt.
In de tweede plaats dienen we te zien dat God in de rechtvaardiging ons de gehele waarde van dit offer van Zijn Zoon toerekent – en dat is oneindig veel meer dan de vergeving.
In de derde plaats dienen we te zien dat, door onze vereenzelviging met Christus’ offer, door onze eenwording met Hem in Zijn dood, Zijn opstanding, Zijn troonsbestijging en Zijn verheerlijking, wij de kracht van Zijn Geest ontvangen.
En in de vierde plaats dan, dienen we te zien dat, op grond van al dit voorgaande en in de kracht die Hij ons schenkt, het onze redelijke godsdienst is om ons geheel en al toe te wijden aan Hem: een brandoffer te worden voor God.
Onze natuurlijke neiging is, om in plaats van te beginnen vanuit Christus en alles te baseren op wat Hij is en gedaan heeft, te beginnen vanuit onszelf en te pogen onszelf op te werken tot de ware dienst van God. Resultaat: Het helpt toch allemaal niet. Zelfs niet als we er ook erg veel bij bidden. We zien ook heel weinig werkelijk blijde christenen! Dit is hiervan het resultaat, dat de aandacht veel meer wordt gevestigd op de toestand van de mens, zoals hij in zichzelf is, dan op de grootheid van Christus en Zijn werk voor ons.
Nu zijn er groepen die uit reactie, en terecht, de nadruk op de andere kant zijn gaan leggen: op de Persoon en het werk van Christus. In plaats van de mensen tot zichzelf te doen inkeren in verkeerde zin, introspectie, heeft men de blik gevestigd op de Christus buiten en boven ons. Om het zo te zeggen: waar de meeste mensen in de storm het anker in het ruim van het schip werpen, heeft men gewezen op de Rots, op de vaste grond buiten het schip als de plaats waar het anker dient te worden uitgeworpen. Maar, de duivel is listig! Want wat blijkt nu? Daar waar men het oog van zichzelf afgewend heeft en op Christus gericht, is het de vijand in de meeste gevallen gelukt om de mensen tot het andere uiterste te doen overslaan! Men praat namelijk alleen over de Persoon en het werk van Christus en verwaarloost de eigen verantwoordelijkheid!
Terwijl de eerste groep bij het brandoffer hoofdzakelijk de nadruk legt op onze overgegevenheid, vervalt deze tweede groep in het andere uiterste en praat alleen over het werk van Christus en geeft praktisch helemaal geen plaats aan onze overgave. Resultaat: grenzeloze oppervlakkigheid.
Laten we beide doen: ten eerste de grootheid van Zijn Persoon en werk zien en daarna ons volkomen overgeven aan Hem.
Dan zullen we ontdekken dat het allemaal wél helpt!
Hoofdstuk VI - Het schuldoffer
Die verlammende schuldgevoelens
Er zijn maar al te veel mensen die geen enkel schuldbesef schijnen te bezitten en die je verstomd doen staan over wat ze zonder blikken of blozen presteren. Maar daar tegenover komt het andere uiterste ook vaak voor. Over de levens van veel mensen hangt steeds een donkere schaduw van schuldbewustzijn: voortdurend worden zij geplaagd door wroeging. Misschien weet men zich het eigendom van Christus, misschien is men er ook wel zeker van uiteindelijk in de hemel te zullen komen, maar men gaat toch steeds gebukt onder het besef van schuld tegenover God. Op de meest ongelegen momenten rijzen de herinneringen aan een zwarte bladzijde uit het verleden als duistere schimmen in de gedachten op, vergallen de vreugde, verhinderen elke spontaniteit en ontnemen hun de moed om te getuigen. En noch belijdenis, noch berouw, noch gebed, noch smeking, noch tranen, noch verootmoediging, kunnen ons van dit vreselijke schuldgevoel afhelpen. Maar wat kan dan wel ... ?
Het schuldoffer
We willen nu beginnen met de verschillende offers afzonderlijk te bespreken en nemen allereerst het schuldoffer, het laatste offer dus. Lees Leviticus 5:14-6:7. In sommige oude vertalingen wordt aangegeven dat het schuldoffer begint bij Leviticus 5:1. In de NBG vertaling wordt aangegeven dat het schuldoffer begint bij Leviticus 5:14, hetgeen juister is.
We willen hier benadrukken: neem de moeite om dit gedeelte eerst even te lezen, dan wordt wat we verder schrijven ook zoveel duidelijker.
We herinneren nog even aan de namen van alle vijf offeranden:
- Brandoffer
- Spijsoffer
- Vredeoffer
- Zondoffer
- Schuldoffer
Dat we met het laatste offer beginnen, is omdat dit het eerste offer is waar we in de praktijk mee te maken krijgen. Zoals eerder al gezegd, is de volgorde in de Bijbel, brandoffer tot schuldoffer, de volgorde van belangrijkheid, van Gods kant gezien. Wij nemen de omgekeerde volgorde, schuldoffer tot brandoffer, omdat dit de experimentele volgorde is, de volgorde waarin wij de waarde van Christus’ offer verstaan. Bij de bespreking van het schuldoffer willen we de volgende punten in het kort behandelen:
- Het schuldoffer en Gods wezen
- Tegenover wie staan we schuldig?
- Wanneer rekent God ons schuldig?
- Het schuldoffer en zonde belijden
- Hoe staat het met goedmaken?
- Hoe verkrijgen we Gods vergeving?
1. Het schuldoffer en Gods wezen
Allereerst dienen we er nog eens aan te herinneren dat elk van de vijf offers heenwijst naar dat ene grote offer van Christus.
We hebben hier niet slechts te maken met een zeker ritueel en ook niet alleen maar met een middel of een voorwaarde om de gemeenschap met God te onderhouden. Nee, deze offers laten ons de grootheid en heerlijkheid zien van de Persoon en het werk van onze Here Jezus Christus. Als we ergens voor moeten waken, dan is het wel hiervoor dat het christendom een grotere plaats in ons denken gaat innemen dan de Persoon van de Here Jezus. Zoveel mensen hebben alleen maar een godsdienst en niet God, een christelijke godsdienst, maar niet Christus. Een zuivere leer, bepaalde godsdienstige vormen, een kerk, deze alle kunnen de meest ontzettende bindingen worden in ons leven! Was het niet met Gods Woord in de hand en ter verdediging van Gods eer dat men Gods Zoon heeft vermoord? En tegenwoordig is het niet anders. Onder de meest orthodoxe mensen vindt men dikwijls de meest antichristelijke geest, de meest helse geest.
Toen men Generaal Booth van het Leger de Heils vroeg wat de mogelijke gevaren van de twintigste eeuw zouden kunnen zijn, antwoordde hij:
- godsdienst zonder Gods Geest
- christendom zonder Christus
- vergeving zonder bekering
- zaligheid zonder wedergeboorte
- liefdadigheid zonder offer
- politiek zonder God
- een hemel zonder hel
Hoezeer dit een profetische uitspraak is geweest, blijkt uit alles wat we om ons heen zien in de tegenwoordige tijd.
We willen dan bij het bestuderen van het schuldoffer boven alles, in elk onderdeel, een uitdrukking van het wezen van God zien, of als men wil: Christus Zelf. In de eerste plaats zien we, door het feit dat God dit offer gaf, twee dingen en wel deze:
Gods liefde
Gods heiligheid
Gods liefde
komt hierin tot uiting dat Hij voor een schuldig mens de weg heeft geopend tot de vergeving.
God heiligheid komt hierin tot uiting dat Hij niet zo maar zonder meer kon vergeven, maar dat een ander moest sterven in de plaats van de schuldige.
Het is uiterst belangrijk om tussen deze twee grote waarheden het evenwicht te bewaren! Maar al te dikwijls wordt eenzijdig op één kant te veel nadruk gelegd. Sommigen spreken alleen over de heiligheid van God en de grote kloof die er tussen ons en God door de zonde is ontstaan, waardoor zij onvoldoende Gods grote liefde naar voren doen komen. Anderen daarentegen leggen weer teveel eenzijdig de nadruk op Zijn liefde en onvoldoende de grote heiligheid van God doen uitkomen. Gods liefde is zo groot dat Hij bereidwillig was Zijn Zoon als offer te geven om ons te redden en te heiligen. Gods heiligheid is zo groot dat Hij Zijn Zoon als offer moest geven om ons te redden en te heiligen. Door het accent op de vergeving is er bij velen een goedkope voorstelling hiervan ontstaan. Men denkt er erg gemakkelijk over. Neem het bekende: Pardonner, c’est Son métier! – Vergeven, het is Zijn vak. Nee, het kruis op Golgotha betoont tot in alle eeuwigheid de verterende heiligheid Gods, zowel als Zijn oneindige liefde. Laten we nooit goedkoop over de vergeving spreken!
2. Tegenover wie staan we schuldig?
Bij het schuldoffer worden de volgende drie mogelijkheden genoemd:
1) Leviticus 5:15 Wanneer iemand ... zonde doet tegen iets van wat de Here geheiligd is, ...
2) Leviticus 5:17 Indien iemand zondigt en doet één van de dingen die de Here verboden heeft, ...
3) Leviticus 6:2 Wanneer iemand zonde doet en ontrouw wordt jegens de Here, en tegenover zijn volksgenoot ...
Wanneer we deze teksten bekijken, dan zien we dat er wordt gesproken over:
a) zonden tegenover God
b) zonden tegenover de naaste
Zonden tegenover God, tegen iets van wat de Here geheiligd is, worden het eerst genoemd. Onze eerste verantwoordelijkheid is tegenover God en daarom worden zonden tegenover God en Zijn belangen het eerst genoemd. In dit verband treffen we dikwijls twee uitersten aan:
a) Er zijn veel mensen die het voldoende vinden wanneer zij hun plichten tegenover hun naasten waarnemen, maar die geen enkel besef hebben dat zij God beroven!
Maleachi 3:8 Mag een mens God beroven? Toch berooft gij Mij. En dan zegt gij: Waarin beroven wij U?
Mattheüs 22:21 Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is.
Zullen we een enkel ding concreet noemen?
God schiep de mens opdat wij Hem aanbidden zouden. Als het goed is, dan stijgt er dagelijks een stroom van aanbidding uit onze harten tot God op. Maar verreweg de meeste christenen leven van de ene dag in de andere zonder dat het ooit maar bij hen opkomt om God te aanbidden. Zij beroven Hem daarvan.
God schiep de mens opdat hij Hem zou liefhebben. Het eerste en grote gebod was dan ook: Gij zult de Here, uw God, liefhebben. Maar verreweg de meeste christenen weten niets van een spontaan uitgaan van hun harten tot de Heer. Zij beroven Hem van de liefde die Hem toekomt.
God schiep ons voor de gemeenschap met Zichzelf. Wanneer het goed is met ons, dan zal de gemeenschap met de Heer een heel grote plaats in ons leven innemen. Maar verreweg de meeste christenen komen nooit verder dan gebed voor hun noden en behoeften en kennen volslagen niets van een leven dat waarachtig staat in de gemeenschap met de Heer! Zij beroven Hem.
b) Het andere uiterste treft men echter ook wel aan. Er zijn mensen die ontzaglijk vroom zijn, die veel bidden en die ook altijd de mond vol hebben over het geloof, maar die in de praktijk heel weinig over hebben voor hun naaste! Het is spreekwoordelijk geworden dat velen die zondags in de kerk vooraan zitten, door de week hun naaste ‘beduvelen’. Hoe opmerkelijk dat bij het schuldoffer zonden tegenover de naaste gekwalificeerd worden als ontrouw jegens de Here. Zie Leviticus 6:1-4. We denken daarbij aan:
Mattheüs 25:45 Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze minsten niet gedaan hebt, hebt gij het ook aan Mij niet gedaan.
Misschien is het goed dat we onszelf eens afvragen of we God en onze naaste niet beroven!
Ontvangt de Heer veel aanbidding van ons?
Ontvangt Hij veel liefde van ons?
Ontvangt Hij veel uit de gemeenschap met ons?
Ervaart onze naaste veel van Christus’ liefde door ons? Is er geen zieke die we eigenlijk moesten bezoeken en die we maar aan zijn lot overlaten? Is er niemand die onze hulp nodig heeft en die we maar in de kou laten staan?
3. Wanneer rekent God ons schuldig?
De vraag waar het nu om gaat, is deze: rekent God ons alleen onze bewuste zonden toe of ook de onbewuste? Let op de volgende teksten:
Leviticus 5:15 Wanneer iemand ... zonder opzet zonde doet tegen iets van wat de Here geheiligd is, ...
Leviticus 5:17 Indien iemand zondigt ... zonder dat hij het weet, dan is hij toch schuldig ...
Leviticus 5:18 ... de priester zal verzoening over hem doen voor wat hij zonder opzet gedaan heeft, zonder dat hij het wist, ...
(Bij de zonden tegen de naaste wordt niet over zonder opzet gesproken omdat de zonden die daar genoemd worden onmogelijk onopzettelijk gedaan konden worden.)
Als we er even over nadenken, zal het ons duidelijk zijn dat God Zijn normen niet kan verlagen tot het peil van ons bewustzijn en geweten. Waar zouden we dan terecht komen?
Wanneer wij onbewust zondigen, dan wordt God, en soms ook onze naaste, benadeeld, beroofd. En dit is en blijft een zonde, zelfs wanneer we er niets van weten. Ook in dit opzicht zien we dus in het schuldoffer een uitdrukking van de heiligheid van God! Zelfs de zonden die wij onbewust doen, kan Hij niet door de vingers zien. Maar wanneer we dicht bij de Heer leven, – doen we dat? – en ons door Zijn Geest laten leiden, dan zal Hij ons voortdurend meer en meer in ons leven bewust doen worden wat verkeerd is en waar we vroeger geen erg in hadden. We hoeven dus niet in angst te leven over onze onbewuste zonden, maar kunnen rustig vertrouwen dat de Heer ze wel aan het licht zal brengen, mits we natuurlijk bereid zijn ze te zien en te erkennen, als Hij ze ons toont. En dan mogen we ook tot Christus gaan, die het grote schuldoffer voor ons is geworden – Hij wil ons reinigen.
4. Het schuldoffer en zonde belijden
Alleen al door het brengen van zijn schuldoffer erkende een Israëliet dat hij gezondigd had. Wanneer hij op de een of andere manier God beroofd had, moest hij dit aan God en voor de priester belijden. Wanneer hij zijn naaste tekort had gedaan, dan moest hij het daarenboven ook nog aan die naaste belijden. Wanneer hij de verongelijkte schadeloos stelde en daarboven een vijfde toevoegde, erkende hij heel concreet wat hij had gedaan, wat zijn zonde geweest was. Nu is schuld belijden één van de moeilijkste dingen! Het is gemakkelijker om vergeving te vragen dan om concreet schuld te belijden. Het is ook altijd erg gemakkelijk om te zeggen: we zijn allemaal zondaren! We willen het zelfs nog wel accepteren wanneer iemand tegen ons zegt dat wij zondaar zijn – in algemene zin dan altijd. Maar meestal wordt het anders wanneer iemand ons wijst op een concreet iets in ons leven en ons zegt dat dát zonde is! Dat némen we vaak niet! Maar bij het schuldoffer worden heel concrete zonden genoemd en de offeraar moest heel concreet met zijn zonde voor de dag komen. Meestal is het gemakkelijker om onze zonde tegenover God te belijden, die toch alles weet, dan tegenover de naaste. Uit onze bereidwilligheid om aan onze naaste te belijden, blijkt meestal in hoeverre we werkelijk ernst met de zaak maken. Zijn we bereid heel concreet onze zonden te belijden? Tegenover God! Maar ook tegenover onze naaste!
5. Hoe staat het met goedmaken?
Er zijn mensen die, als ze tot bekering komen, dadelijk aan het werk gaan om allerlei in hun leven op te ruimen en met anderen goed te maken wat nog goedgemaakt kan worden. Er zijn ook mensen die schijnen te denken dat het voldoende is als je alleen maar gelooft, of die hoogstens hun zonden aan God belijden, maar het niet met de naaste in orde maken.
Bij het schuldoffer kwam de nadruk heel sterk te liggen op het goedmaken van wat men misdaan had. Bovendien moest men nog een vijfde extra vergoeden: 20 % rente dus!
Als we dit Bijbelgedeelte bekijken, zien we dat er verschil gemaakt wordt bij:
a) het goedmaken tegenover de Heer
b) het goedmaken tegenover de naaste
a) Bij het goedmaken tegenover de Heer wordt eerst gesproken over het offer. Degene die gezondigd had, moest een ram als schuldoffer brengen. Daarna moest hij de schade vergoeden en een vijfde eraan toevoegen. De man had tegen de Heer gezondigd en daarom moest eerst de basis worden gevonden waarop de gemeenschap met de Heer kon worden hersteld. Daarop moest dan schadevergoeding volgen.
b) Bij het goedmaken tegenover de naaste wordt de volgorde precies omgedraaid. Daar moet de zaak eerst met de medemens in orde worden gemaakt voordat men bij de Heer kon aankomen om vergeving te ontvangen. Het had geen zin om de zaak met de Heer in orde te maken als de naaste nog schade leed! God is zeer praktisch!
Mattheüs 5:23,24 Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar, vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarna uw gave.
6. Hoe verkrijgen we Gods vergeving?
Welk een heerlijke geruststelling ligt er in deze woorden:
Leviticus 5:16,18 ... en het zal hem vergeven worden.
Leviticus 6:7 ... en hem zal vergeving geschonken worden ...
Op een dag sta ik bij de Poort van de Tabernakel precies op het moment dat een Israëliet naar buiten komt. Het valt mij op dat hij zo bedrukt kijkt en daarom spreek ik hem aan en vraag of er iets bijzonders aan de hand is. Aarzelend vertelt hij zojuist een schuldoffer te hebben gebracht. ‘Maar waarom’, vraag ik, ‘kijkt u zo bedrukt?’
‘Heb ik daar dan geen reden voor’, antwoordt hij. ‘Als ik eraan denk wat een grote zonde ik begaan heb en hoezeer God wel op mij vertoornd zal zijn, wordt het me bang te moede.’
‘Maar hebt u dan niet zojuist een offer gebracht voor deze zonde en ook de betrokken persoon schadeloos gesteld?’
‘Dat heb ik wel’, zegt hij, ‘ik heb inderdaad een offer voor mijn zonde gebracht, maar toch zit het me niet lekker. Als ik nu maar zeker wist dat God alles vergeven had, dan kon ik blij zijn. Nu echter weet ik me eigenlijk geen raad.’
‘Maar als u toch uw zonde beleden hebt en u hebt uw schuldoffer gebracht, is dat dan niet voldoende?’
‘Ja, en toch ben ik bang. Ik vraag me af of mijn berouw wel diep genoeg is geweest, of ik het wel ernstig genoeg gemeend heb. Ik voel helemaal dat God mij vergeven heeft. Ik zal maar blijven bidden om vergeving, misschien komt alles dan nog wel goed.’ De man strompelt na deze woorden verder en ik blijf daar in gepeins verzonken staan.
~ ~ ~ ~ ~
Na enige tijd komt er weer iemand naar buiten. Ditmaal met een stralend gezicht. Ik groet beleefd en vraag belangstellend: ‘U heeft zeker een dankoffer gebracht in Gods Huis?’
‘Een dankoffer? Nee, het was een schuldoffer dat ik bracht’.
‘Wat? Een schuldoffer? En u kunt dan zo blij kijken? Het zal dan wel voor een klein vergrijp zijn geweest, zeker?’
‘Nee, warempel niet’, en zijn gezicht betrekt even. ‘O nee, was dat maar waar! Integendeel, het was iets heel ernstigs. Nooit had ik van mezelf gedacht dat ik daartoe in staat zou geweest zijn om zoiets te doen. Maar gelukkig, dat is voorbij. Ik heb de andere man schadeloos gesteld en mijn vijfde eraan toegevoegd. Hij heeft het mij vergeven. Maar bovenal heb ik de heerlijke zekerheid dat God mij vergeven heeft en dat is toch per slot van rekening het belangrijkste, nietwaar?’
‘Ho, ho even! Dat zegt u nu allemaal wel zo gemakkelijk, maar dat gaat toch allemaal zo maar niet? Is dat geen vreselijke aanmatiging om zonder meer te durven beweren dat God u alles vergeven heeft? U maakt ook helemaal niet de indruk er erg veel berouw over te hebben. Als u het mij vraagt, dan geloof ik dat u de zaak wel heel licht opneemt’.
‘Nee, toch niet! Ik heb mijn schuldoffer gebracht en alles in orde gemaakt met mijn naaste en ook met de Heer’.
Ik sta werkelijk versteld! ‘Maar hoe weet u nu dat uw gevoel u niet bedriegt? Kunt u wel zo heel zeker op uw gevoel aan? Als u zich eens vergiste, wat dan?’
‘Mijn gevoel? Ik heb toch niet over mijn gevoel gesproken? Dit heeft niets met mijn gevoel te maken. Ik heb helemaal geen gevoel vergeven te zijn. Ik voel het niet, ik wéét het!’
‘Nu, het spijt me dat ik het zeggen moet, maar u bent wel heel erg aan de lichte kant! U neemt zomaar klakkeloos aan dat alles wel in orde zal zijn. U voelt het niet eens en toch vertrouwt u er rustig op en dat nog wel zonder dat u doorgaat met moeite doen om God te vermurwen! Nee, dan heb ik zo-even iemand anders gesproken die de zaak veel ernstiger opvatte. Die maakte een heel wat vromere indruk dan u. Hij durfde zich tenminste nergens op te beroemen en ging diep gebukt onder zijn schuld. Hij ging niet met een lachend gezicht door alsof er niets gebeurd was. Hij voelde zijn zonden heel zwaar! Hebt u wel genoeg schuld beleden, genoeg berouw gehad? Hebt u uzelf wel genoeg verootmoedigd? Hebt u wel genoeg gebeden, gesmeekt en geweend?’
‘Aha, ik geloof dat ik u begrijp! Laat ik u dan echter dadelijk zeggen dat ik helemaal niet licht over mijn zonden heen stap. Integendeel! Het is juist omdat ik mijn zonden zo diep gevoeld heb, dat ik nu zo blij ben. Als je bent gaan beseffen hoe nameloos zondig je bent en je ontvangt dan een volkomen vergeving, dan valt een zware last van je af en je kunt je blijdschap niet meer op. En wat betreft schuld belijden en berouw en verootmoediging en wenen, ja, dat ken ik allemaal heel goed. Alleen weet ik dat God mij niet vergeven heeft op grond van dat alles, maar op grond van het offer. Die dingen zijn nodig, maar God vergeeft alleen op grond van het offer!’
‘Maar is het niet erg "licht" om zo maar te geloven dat alles je vergeven is?’
‘Zo maar te geloven, zegt u? Dat geloof ik niet zo maar! Dat heeft God zelf gezegd! Als wij ons zondoffer brengen op de manier waarop Hij dat zegt, dan is Zijn belofte: ... en het zal hem vergeven worden. Toen ik dat hoorde, rolde die hele zondelast van me af. Dat is Gods Woord, daar bouw ik op!’
‘Alles goed en wel, maar het lijkt me toch wel een beetje erg "licht"! Als ik zie welke diepe wegen anderen moeten gaan om er te komen, dan gaat dit van u me toch wel wat al te gemakkelijk!’
‘Licht, zegt u? Weet u welke mensen "licht" zijn? Dat zijn de mensen die niet geloven wat God zegt. Die nemen Gods Woord heel licht op! Ik neem het juist heel zwaar, ik geloof dat wat God zegt waar is. En als God zegt: ... het zal hem vergeven worden, dan aanvaard ik dat. Ik zou het niet zo "licht" durven nemen door dat Woord achteloos opzij te schuiven en ... in plaats daarvan op mijn gevoelens te gaan letten. Dat zou inderdaad een ontzettende aanmatiging zijn! Stel je voor: meer waarde hechten aan je gevoel dan aan het eeuwige, onveranderlijke Woord van God! Nee, zo " licht" zou ik niet durven zijn.
Met een stralend gezicht liep hij toen verder. Lang stond ik hem hoofdschuddend na te staren.
Hoofdstuk VII - Het zondoffer
Kan God mij die zonde wel vergeven?
Wanneer de duivel ons tot zonde verleid heeft, is zijn doel nog maar half bereikt. Pas als hij ons zo in die zonde kan verharden dat wij er totaal onverschillig onder worden, voelt hij zich veilig. Of, aan de andere kant, als hij ons door die zonde tot algehele wanhoop kan drijven, dan heeft hij ook zijn doel bereikt. Zo heeft hij zich een tweeledig doel gesteld:
a) de mens tot zonde te verleiden
b) de mens over die zonde heen te laten leven of hem er volkomen onder te brengen
We herinneren even hieraan: Er is maar één ding erger dan vallen en dat is: blijven liggen! Duizenden worden geplaagd door de angst de zonde tegen de Heilige Geest te hebben bedreven. En de Bijbel spreekt nergens over zonde tegen de Heilige Geest. Lees maar goed na. Het is een ‘lastering van de Geest’ die genoemd wordt.
Het zondoffer laat ons de grootheid van Gods vergeving zien. Maar het werkt geen onverschilligheid tegenover de zonde in de hand. Want als Gods vergeving er duidelijk in wordt gezien, dan zeker niet minder zijn oneindige, verterende heiligheid. Toch staat dit eveneens vast: het zondoffer van Christus is ook voldoende voor onze zonde!
Het verschil tussen zond- en schuldoffer
Lees Leviticus 4 en 6:24-30.
Vanzelfsprekend zal de vraag rijzen: wat is precies het verschil tussen het zond- en het schuldoffer? In hun betekenis liggen deze twee offers dicht bij elkaar. Beide zijn zij offers voor de zonde, dit in tegenstelling met de brand-, spijs- en vredeoffers. Het zondoffer komt het veelvuldigst voor. Soms wordt het schuldoffer beschouwd als een onderdeel van het zondoffer. Bij het schuldoffer wordt er gesproken over schuld tegenover God of de naaste, schuld die goed gemaakt moet worden. Verder valt bij het zondoffer de nadruk op de persoon die gezondigd heeft en bij het schuldoffer niet.
De vier groepen bij het zondoffer
Er wordt bij het zondoffer gesproken over het zondigen van:
a) de gezalfde priester
b) de gehele vergadering
c) een vorst
d) iemand uit het volk
Deze onderscheidingen hebben voor ons een grote geestelijke betekenis, zoals we dadelijk zullen zien. Nee, in Christus’ Gemeente hebben we geen priesterkaste meer, maar het algemeen priesterschap der gelovigen. Het feit dat verreweg de meeste christenen in de praktijk hun priesterschap verzuimen, doet niets af van het feit van hun roeping. Elke christen dient niet alleen tot het volk van God te behoren en deel uit te maken van de gehele vergadering, maar dient ook in de praktijk priester en vorst te zijn.
a) de gezalfde priester
Het is van grote betekenis dat de priester het eerst wordt genoemd en niet bijvoorbeeld een vorst.
Er waren in Israël drie hoofdgroepen: priesters, Levieten en strijders.
De priesters hadden te maken met de verhouding tot God en zij vormden de binnenste cirkel. De Levieten waren werkers, zij vormden een grotere cirkel om de priesters heen.
De strijders hadden te maken met de vijand buiten en vormden de buitenste cirkel.
De priesters komen op de eerste plaats omdat zij de belangrijkste functie verrichten: zij vormen de schakel met God. Wij zijn zo geneigd om de nadruk meer te leggen op het uiterlijk dan op het innerlijk, meer op onze verhouding tot anderen dan op onze verhouding tot God. Dit komt zeer tot uitdrukking in de verhouding tussen organisatie en gebedsleven in de kerk. In de eerste christengemeente was het gebed primair. In de tegenwoordige tijd is het gebed verdrongen door organisatie. Vanzelfsprekend zijn beide noodzakelijk, maar de verhouding is tegenwoordig over het algemeen volkomen scheef. Er is ook maar één oplossing: God zal ons laten doodlopen met al onze organisaties, dan zullen sommigen beginnen te beseffen waar de fout schuilt en het gebed de juiste plaats toekennen. De priester vertegenwoordigt het gebedsleven. En daar waar het gebedsleven zwak is, daar gaat het mis in de Gemeente. Let op deze merkwaardige woorden:
Leviticus 4:3 ... indien de gezalfde priester zonde begaan heeft en daardoor het volk in schuld gebracht heeft ...
De allereerste en grootste fout in ons tegenwoordig christendom is juist dit: de priesters staan niet op hun plaats. Het is ook opmerkelijk dat een priester het grootste offer moest brengen, namelijk een stier, vers 3, precies als het hele volk wanneer het gezondigd had, vers 14! We zullen zo dadelijk zien dat een vorst en iemand uit het volk met een kleiner offer konden volstaan.
b) de gehele vergadering
Niet alleen bestond de mogelijkheid dat iemand als individu zondigde, maar ook dat het volk als geheel dit deed. Denken we bijvoorbeeld aan die kwestie met het gouden kalf! Wanneer iemand individueel zondigde en niet berouwvol voor zijn zonde een offer bracht, dan moest hij gestraft worden. Maar wanneer het volk als geheel zondigde en dit niet recht werd gezet, dan zou God Zich van Zijn volk terug moeten trekken! En wat een ramp zou dit geweest zijn. We zullen dan ook zien dat er een belangrijk verschil wordt gemaakt tussen het zondoffer voor de gehele vergadering en dat voor het individu. (Behalve als het een priester gold!) Het is volkomen begrijpelijk dat het offer voor de gehele vergadering bestond uit het grootste dier: een stier.
c) een vorst
Er wordt hier niet gesproken van de vorst, maar van een vorst en hiermee wordt bedoeld een hoofd van een stam, en dergelijke. Zo lezen we in Numeri 7 hoe de vorsten hun offergaven brengen bij de inwijding van de Tabernakel. In Numeri 13:1,2zien we dat de twaalf verspieders allen vorsten waren - hoewel ze zich, op Jozua en Kaleb na, heel weinig vorstelijk gedroegen.
Wanneer we de toepassing van het woord vorst zoeken voor onszelf in deze tijd, op het geestelijk vlak, dan wordt hiermee bedoeld: iemand die in Christus is opgewassen, iemand in wie Christus gestalte heeft gekregen, iemand die heeft leren verstaan dat we geroepen zijn om koningen en priesters te zijn voor God. Zo iemand zal in vele gevallen ook op de een of andere wijze een leidinggevende functie bekleden in de Gemeente van Christus, hoewel dit niet het essentiële is. Voor alles is het geestelijk vorst zijn een kwestie van innerlijke waarden. Er zijn veel te veel mensen die in de Gemeente leiding geven en die in het geheel geen vorsten zijn, maar dikwijls veel meer slaven, slaven van hun eigen begeerten. Naast het gebrek aan ware priesters, is er in de Gemeente een zeer groot gebrek aan ware vorsten! Zie wat buitenstaanders tegen Abraham zeggen:
Genesis 23:6 ... een vorst Gods zijt gij in ons midden ...
En nu het offer van de vorst. Terwijl voor een priester en voor de gehele vergadering het grootste offer moest worden gebracht, een stier, moest een vorst een geitenbok brengen. Het kleinere offer was omdat een vorst van minder betekenis was dan een priester, minder invloed had, (precies andersom vergeleken bij ons tegenwoordige persverse denken!). Dat het van het mannelijk geslacht moest zijn, in tegenstelling tot het offer van iemand uit het volk, drukt activiteit uit, waar het vrouwelijke het passieve vertegenwoordigde.
d) iemand uit het volk
Hierover behoeven we niet veel te zeggen. Als Jezus zegt tot Petrus: Hoed mijn schapen, dan zijn er niet alleen leiders of herders, maar ook schapen. Aan de andere kant is het ook maar al te waar dat er van erg veel mensen gezegd moet worden:
Hebreeën 5:12 Want hoewel gij, naar de tijd gerekend, leraars behoorde te zijn, hebt gij weer nodig, dat men u de eerste beginselen van de uitspraken Gods leert, en gij hebt nog melk nodig (en) geen vaste spijs.En daarom, zoals zo-even opgemerkt, moet de Israëliet uit het volk niet alleen een kleiner offer dan de priester, maar in tegenstelling - ook met de vorst - , een offerdier van het vrouwelijk geslacht brengen, hetgeen spreekt van passiviteit.
Het ritueel van het zondoffer
Leviticus 4:3 ... dan zal, ... hij voor de zonde die hij begaan heeft, een jonge, gave stier de Here tot een zondoffer brengen.
De Israëliet die een offer bracht, bracht dat offer aan de Heer en daarom moest het een volkomen offer zijn.
Maleachi 1:7,8 Gij brengt minderwaardige offerspijze op mijn altaar. En dan zegt gij: Waarmee hebben wij U minderwaardig behandeld? ... Want wanneer gij een blind dier ten offer brengt, is dat niet erg? Wanneer gij een kreupel of een ziek dier brengt, is dat niet erg? Bied dat eens uw landvoogd aan; zal hij welgevallen aan u hebben of u goedgunstig gezind zijn? zegt de Here der heerscharen.
Maleachi 1:13,14 ... gij brengt het geroofde, het kreupele en het zieke. Als gij dat offer brengt, zou Ik het uit uw hand met welgevallen aannemen? zegt de Here. Vervloekt is ook de bedrieger, die in zijn kudde een mannelijk dier heeft en die dat wel belooft, maar de Here toch een ondeugdelijk dier ten offer brengt! Want een groot Koning ben Ik, zegt de Here der heerscharen …
Het offer was een heenwijzing naar het grote offer van Jezus Christus, daarom moest het volkomen zijn. Het moest een jonge stier zijn. Het was in de kracht van Zijn leven dat Jezus zich opofferde voor de zonde der wereld. Hoe dikwijls wordt er niet door jonge mensen gezegd: als ik ouder ben, dan wil ik God gaan dienen! Men wil eerst van dit leven genieten en dan later, als deze wereld hun toch niet zoveel meer te bieden heeft, hun afgeleefd leven aan God geven! Het moest een gave stier zijn. Velen komen pas tot God als ze helemaal vastgelopen zijn en als ze hun lichaam verwoest hebben door de zonde en er toch niets meer te verliezen is. Jezus gaf Zichzelf als een gaaf offer, gaaf naar geest en ziel en lichaam.
Leviticus 4:4 Hij zal de stier naar de ingang van de tent der samenkomst brengen voor het aangezicht des Heren, ...
Het brengen van het zondoffer was geen blote formaliteit die overal en op elke wijze kon geschieden. Het moest zeer bewust gebeuren op de plaats die God verkoren had om met Zijn volk samen te komen.
Exodus 29:42,43. ... bij de ingang van de tent der samenkomst voor het aangezicht des Heren, waar Ik met u zal samenkomen, om daar tot u te spreken. Ik zal dan dáár samenkomen met de Israëlieten, ...
Het brengen van het offer moest tevens zeer bewust voor het aangezicht des Heren geschieden. Men moest heel duidelijk inzien tegen God te hebben gezondigd en men moest de zaak in Zijn tegenwoordigheid weer goedmaken.
Leviticus 4:4 ... zijn hand op de kop van de stier leggen ...
Door deze daad gaf de offeraar te kennen dat het offer nu de plaats van hem, de offeraar innam. Door deze handoplegging vereenzelvigde de offeraar zich met zijn offer, dat in zijn plaats zou sterven. Dit was heel belangrijk. Want vanaf dat moment was het niet langer een kwestie van: hoe ziet God mij?, maar van: hoe ziet God mijn offer? Als God zijn offer aannam, dan had de offeraar de vergeving. Als God zijn offer niet aannam, dan had hij geen vergeving! Van dat moment af aan was het dus helemaal geen kwestie meer van wie en wat de offeraar in zichzelf was, maar van wat het offer voor God was. Als we dit nu eens beter begrepen in betrekking tot het voor eens en altijd gebrachte offer van Jezus Christus! Zovelen pleiten wel op Zijn volbrachte werk, maar blijven daarnaast maar voortdurend staren op hun eigen toestand! Nee, Gods vergeving is niet afhankelijk van de diepte van ons berouw, van de ernst van ons voornemen om niet meer te zondigen of van de grootte van ons geloof – Gods vergeving is alleen afhankelijk van de waarde die het grote offer van Zijn Zoon heeft voor Hem!
Leviticus 4:4 ... en de stier slachten voor het aangezicht des Heren.
De offeraar moest zelf het dier slachten. Als hij het mes nam en dat in het lichaam van het dier stootte, moest hij zich ten volle bewust zijn dat hij het zelf was die door zijn zonde de dood van het dier had veroorzaakt. En ook hier komt de nadruk erop te liggen dat hij het doen moest voor het aangezicht des Heren. Als wij tot God gaan en pleiten op het offer van Christus, zijn wij ons dan ook zo – voor het aangezicht des Heren – bewust dat het onze zonden waren die Hem aan dat ontzettende kruis deden hangen?!
Leviticus 4:5,6 De gezalfde priester zal een deel van het bloed van de stier nemen en dat brengen naar de tent der samenkomst. De priester zal zijn vinger in het bloed dopen en van het bloed zevenmaal sprenkelen voor het aangezicht des Heren, vóór het voorhangsel van het heiligdom.
We merken op dat de offerhandelingen bij de eerste en tweede categorie enigszins anders zijn dan bij de derde en vierde categorie. Bij het zondoffer voor a) de priester en b) het gehele volk. - maar niet voor c) een vorst of d) iemand uit het volk – moest het bloed naar drie plaatsen gebracht worden en wel deze:
- vóór het voorhangsel van het heiligdom
- aan de horens van hetreukaltaar
- aan de voet van hetbrandofferaltaar
Bij het zondoffer voor de vorst en voor iemand uit het volk werd het bloed alleen bij het grote altaar gebracht. Alleen op de Grote Verzoendag werd het bloed binnen gedragen door het voorhangsel in het heilige der heiligen. Hier wordt het bloed gesprenkeld vóór het voorhangsel, vóór Gods woonplaats in het allerheiligste. En wel zeven maal! Dit moest gebeuren als de vertegenwoordiger van het gehele volk, de priester (vers 3) of het gehele volk zelf (vers 13) had gezondigd. De volkomen toepassing van het bloed (zeven maal), was de enige basis waarop God kon blijven wonen temidden van een zondig volk. Wanneer het volk zou zondigen en het bloed der verzoening niet gesprenkeld werd voor het voorhangsel – de grens van Gods eigenlijke woonplaats – dan zou God Zich uit het midden van het volk hebben moeten terugtrekken óf het laaiende vuur van Zijn heerlijkheid zou uit het allerheiligste zijn uitgebroken en het volk hebben verteerd.
Leviticus 4:7a En de priester zal van het bloed strijken aan de horens van het reukaltaar, dat voor het aangezicht des Heren staat in de tent der samenkomst;...
In de heilige plaats stonden drie voorwerpen: kandelaar, tafel en reukaltaar. Waarom moest het bloed alleen op het altaar? De kandelaar en de tafel vertegenwoordigden dat wat God Zijn volk schenkt: Licht en Brood. Het reukaltaar daarentegen is de plaats waar het volk iets aan God geeft: het reukwerk, de aanbidding. Wanneer nu het volk gezondigd had en gewoon doorgegaan was met het reukwerk te brengen, God te aanbidden, dan zou deze aanbidding waardeloos geweest zijn voor God, en erger! Daarom moest door het bloed niet alleen de basis worden bewaard voor Gods inwoning - bloed voor het voorhangsel - , maar tevens was het bloed noodzakelijk om de aanbidding zuiver te stellen voor God - bloed op het reukaltaar.
Leviticus 4:7b ... al het (overige) bloed van de stier zal hij uitgieten aan de voet van het brandofferaltaar, dat bij de ingang van de tent der samenkomst staat.
Het brandofferaltaar was de plaats waar de Israëliet kwam om als individuele offeraar zijn offer te brengen. Het was de plaats van de individuele ontmoeting met God.
Gods inwoning was mogelijk door het bloed voor het voorhangsel, de aanbidding was mogelijk door het bloed op het gouden altaar, het uitgieten van het bloed aan de voet – de basis – van het grote altaar laat zien dat het bloed de grond was – de basis - van de verzoening van allen.
In het derde en vierde geval, dus als een vorst of iemand uit het volk zijn zondoffer bracht, werd het bloed gestreken aan de horens van het brandofferaltaar en werd het overige bloed aan de voet van het altaar uitgegoten.
Leviticus 4:8,9 En al het vet van de stier van het zondoffer zal hij er uit nemen: het vet dat de ingewanden bedekt, en al het vet dat op de ingewanden ligt; en de beide nieren en het vet dat daaraan zit, dat aan de lenden zit, en het aanhangsel aan de lever ... en de priester zal het in rook doen opgaan op het brandofferaltaar.
In de volgende verzen zien we dat, in tegenstelling met de voorgaande offers, het zondoffer niet op het altaar werd geofferd, maar buiten de legerplaats verbrand. Het vet werd echter wel op het brandofferaltaar aangestoken. We dienen daarom te zien waarom deze uitzondering werd gemaakt.
Wat is de betekenis van het vet?
Dit wordt ons spoedig duidelijk wanneer we denken aan het verschil tussen een goed gevoed dier dat er florissant uitziet en een vermagerd dier dat er heel armetierig uitziet. Het vet spreekt van innerlijke rijkdom, van overvloed, van volheid, van de waarde van het offer. Het offeren van het vet spreekt van de innerlijke rijkdom van Zijn wezen, dat Christus aan de Vader opgeofferd heeft. Daarom, terwijl het offer als geheel een zondoffer was en dus niet tot een liefelijke reuk, werd dit onderdeel, het vet, wél opgeofferd tot een liefelijke reuk. (vers 31)
Terwijl Jezus daar hing aan het kruis en zonde was geworden voor ons, waren Zijn diepste, innerlijke motieven toch: Het doen van de wil van God en het verheerlijken van de Vader. Bij het bespreken van het brandoffer wordt dit duidelijker.
Leviticus 4:11,12 En de huid van de stier en al zijn vlees, benevens zijn kop en zijn onderschenkels en zijn ingewanden en zijn mest, alles van de stier zal hij buiten de legerplaats brengen, op een reine plek, waar men de as stort, en hij zal hem op een houtvuur verbranden; ...
Het nieuwtestamentische commentaar hierop luidt als volgt:
Hebreeën 13:11-13 Want van de dieren, waarvan het bloed als zondoffer door de hogepriester in het heiligdom werd gebracht, werd het lichaam buiten de legerplaats verbrand. Daarom heeft ook Jezus, ten einde zijn volk door zijn eigen bloed te heiligen, buiten de poort geleden. Laten wij derhalve tot Hem uitgaan buiten de legerplaats en zijn smaad dragen.
Buiten de legerplaats, buiten de gemeenschap van Gods volk, was de plaats waar ook de melaatse zich moest ophouden. En melaatsheid is een beeld van de zonde in al haar afschuwelijkheid. In het verbranden van het zondoffer buiten de legerplaats wordt uitdrukking gegeven aan deze afschuwelijkheid van de zonde.
2 Corinthiërs 5:21 Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, ...
In brand- en spijs- en vredeoffer zullen we andere aspecten zien van het ene offer van Jezus Christus. Maar in het zondoffer zien we Hem tot zonde gemaakt. Niet alleen werd Hij door de mensen buiten de legerplaats gestoten, maar God Zelf was gedwongen Zijn aangezicht voor Hem te verbergen omdat onze zonden op Hem rustten. Als zondoffer hing Hij aan het kruis, verlaten door zowel God als mensen, met de zonde van de wereld op Zich.
De zondoffers van de derde en vierde categorie, voor een vorst en voor iemand uit het volk, werden niet verbrand maar moesten door de priesters worden gegeten.
Gods heiligheid en Gods liefde
Het zondoffer in heel zijn gecompliceerdheid laat ons zowel de liefde als de heiligheid van God zien. Elke handeling getuigt dat God een heilig God is, die geen zonde kan gedogen. Elke handeling getuigt echter ook van Zijn grote liefde: Hij heeft een weg tot vergeving geopend!
- Er moest een jong, gaaf dier worden genomen
- Het moest worden gebracht naar de ingang van Gods huis
- De schuldige moest zijn hand op de kop van het dier leggen
- Dan moest hij zelf het dier slachten
- De priester moest met het bloed verzoening doen
- Het vet moest op het brandofferaltaar worden geofferd
- De rest van het dier moest buiten worden verbrand
Bijzonder mooi is dat wat we vinden in Leviticus 5:7-13. Als een arme niet bij machte was een schaap of geit te brengen, mocht hij twee tortelduiven of jonge duiven brengen. Was hij zelfs daartoe niet in staat, dan mocht hij volstaan met een tiende efa fijn meel. En bij het kleinste offer, evenzeer als bij het grootste, gold het: ... en het zal hem vergeven worden. Wat een troost! Ook voor de geestelijk armste is de vergeving even zeker gesteld als voor de geestelijk rijkste. En wanneer de afbeelding en schaduw van het hemelse, Hebreeën 8:5, reeds zo rijk is, hoeveel te meer de werkelijkheid!
Hebreeën 9: 11-14 Maar Christus ... is ... niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf. Want als (reeds) het bloed van bokken en stieren ... hen, die verontreinigd zijn, heiligt ... hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken, om de levende God te dienen?
Hebreeën 10:14 Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden.
Hoofdstuk VIII - Het brandoffer
Ik schiet zoveel tekort.
We hebben er reeds bij stilgestaan dat iemand gebukt kan gaan, eerst onder het besef van zijn zonden van de daad en daarna onder het besef van zijn zonden van nalatigheid. Iemand die tot geloof komt zal dikwijls zoveel op zijn kerfstok hebben wat hij voor God moet belijden en wat hij ook met andere mensen in orde moet maken, dat dit zijn gedachten in beslag neemt. Wanneer dit opgeruimd is en hij weet de vergeving te hebben ontvangen, dan zal meestal later niet slechts het besef gaan leven dat hij zoveel verkeerds heeft gedaan en misschien nog doet, maar tevens dat hij zo weinig goeds doet. Dat hij God nog zo bedroevend weinig werkelijk dient en liefheeft. Terwijl hij dan aan de ene kant vecht om de zonde in zijn leven te overwinnen, zal hij - tenminste als hij de dingen ernstig neemt - zich inspannen om God te behagen. Het resultaat is een dubbele teleurstelling: wat hij niet wil, dat doet hij en wat hij wel wil, dat doet hij niet. Maar nu de oplossing???
Het brandoffer
We begonnen met het bespreken van de vijf Levitische offeranden van achteren af en wel met de behandeling van het schuldoffer. Van deze vijf hebben we tot dusverre behandeld:
5) het schuldoffer
4) het zondoffer
Het zou daarom logisch zijn om nu verder te gaan met het derde offer: het dank- en vredeoffer. In plaats daarvan nemen we nu echter:
1) het brandoffer
De reden van deze afwijking is als volgt. Het brandoffer en het zondoffer komen zo vaak samen voor. Bovendien vormen zij in vele opzichten een contrast. Door deze twee dus achter elkaar te bespreken, werpt elk van de twee licht op de ander. Het zondoffer doet ons het brandoffer beter verstaan en zo doet ook het brandoffer ons het zondoffer weer veel beter begrijpen.
~ ~ ~ ~ ~
In hoofdstuk IV hebben we, bij de vergelijking van het brand- en zondoffer, al een en ander gezegd over het probleem van:
Romeinen 7:19 Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dát doe ik.
We raden ten sterkste aan om alvorens dit hoofdstuk te lezen, eerst hoofdstuk IV nog eens na te lezen. Dan hoeven we hier ook verschillende dingen niet te herhalen.
Het kenmerkende van het brandoffer
Het woord dat in onze Bijbel is vertaald met brandoffer is letterlijk: opstijgend offer. De gedachte is: een offer dat tot God opstijgt als wierook. We noemen het brandoffer omdat het meest kenmerkende ervan is dat het geheel werd verbrand, geheel aan God werd opgeofferd. Misschien zal iemand de opmerking maken dat sommige van de zondoffers ook geheel werden verbrand. Dit is inderdaad waar, maar ze werden niet als opstijgend offer, als reukwerk aan God geofferd. Integendeel, deze werden buiten de legerplaats met vuur verteerd. Ze mochten niet eens op Gods altaar komen. Zo zien we bij het brandoffer dat aspect van het offer van Christus waarin Hij Zich als reukwerk opoffert aan de Vader. En in het zondoffer zien we Hem in dat aspect waarin Hij zonde voor ons is geworden met als het verschrikkelijke gevolg dat God Zijn aangezicht voor Hem moest verbergen.
In het brandoffer zien we de waarde, de liefelijkheid van Christus’ offer voor de Vader.
In het zondoffer zien we de volle afschuwelijkheid van de zonde voor Gods aangezicht.
~ ~ ~ ~ ~
Laten we er ten overvloede hier nog weer eens even op mogen wijzen dat het brandoffer niet bedoeld was voor de vergeving der zonden, maar voor de aanneming bij God, om welgevallig te zijn voor het aangezicht des Heren. Er is zo’n oneindig groot verschil tussen ‘alleen maar’ de vergeving der zonden ontvangen en daarenboven welgevallig zijn voor God. Op grond van het offer van Christus als zondoffer wordt de zonde niet meer toegerekend. God ziet ons dan in Christus aan als zonder zonde! Maar op grond van ditzelfde offer van Christus in zijn brandofferaspect, wordt ons ook de gerechtigheid van Christus toegerekend. En dat is oneindig veel meer. Als we ‘alleen maar’ vergeving hadden, dan zou dat voor ons betekenen dat God ons niet meer straffen zou. Wij hoefden dan geen angst te hebben voor de hel. Maar er is een oneindig groot verschil tussen niet bang zijn en ons verblijden. Op grond van het feit dat Christus Zichzelf helemaal aan de Vader opofferde ten behoeve van ons, is al Zijn gerechtigheid op onze rekening geschreven! Daarom ziet God ons niet slechts aan als mensen op wie geen zonde rust, nee, Hij ziet ons veel meer aan als mensen op wie de volle gerechtigheid van Zijn Zoon rust! In de catechismus staat het zo:
60. Vraag: Hoe zijt gij rechtvaardig voor God? Antwoord: Alleen door een waar geloof in Jezus Christus; alzo dat, al is het dat mij mijn consciëntie aanklaagt, dat ik tegen alle geboden Gods zwaar gezondigd en geen daarvan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, nochtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, in zoverre ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem.
Het werkelijk begrijpen van de betekenis van Christus’ werk als brandoffer en het in geloof daarin gaan staan, is het antwoord op het probleem van schuldgevoelens in verband met tekortschieten en onze dienst en liefde aan de Heer.
Contrastpunten van brand- en zondoffer
Laten we de punten van contrast tussen deze twee offers naast elkaar weergeven.
Brandoffer | Zondoffer |
Was in sommige gevallen een vrijwillig offer | Was verplicht wanneer iemand gezondigd had |
Was voor de aanneming bij God | Was voor de vergeving van zonde |
Was tot een liefelijke reuk | Was niet tot een liefelijke reuk |
Werd geheel verbrand, op de huid na | Werd soms gedeeltelijk gegeten |
Werd geheel op het koperen altaar geofferd | Werd, op een onderdeel na, buiten het leger verbrand |
Bloed werd alleen gesprengd op het altaar | Bloed werd in sommige gevallen in het heiligdom gebracht |
Huid werd afgetrokken | Huid werd niet afgetrokken |
Werd ontleed: kop, vet, ingewanden, onderschenkels | Werd niet ontleed. Wel werd het vet eruit genomen |
Sprake van: in rook doen opgaan. | Vergelijk wierook Sprake van verbranden in de zin van verteren |
Wordt geen onderscheid tussen offeraars gemaakt | Wordt onderscheid gemaakt tussen groepen offeraars |
~ ~ ~ ~ ~
Het brandoffer, vers voor vers
Leviticus 1:1 De Here nu riep Mozes en sprak tot hem uit de tent der samenkomst: ...
God had eerst gesproken vanaf de Sinaï, met donderen en met bliksem en met aardbevingen en met vuur en rook. Dat was bij de afkondiging van de wet. Nu spreekt God vanuit een heel ander standpunt, vanuit de troon der genade!
Numeri 7:89 Wanneer nu Mozes de tent der samenkomst binnenging om met Hem te spreken, dan hoorde hij een stem, die tot hem sprak van boven het verzoendeksel, dat op de ark der getuigenis was, van tussen de beide cherubs, en Hij sprak tot hem.
Dan zien we dat het brengen van een brandoffer, in tegenstelling tot het brengen van een zondoffer, soms vrijwillig was.
Leviticus 1:2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer iemand onder u de Here een offergave brengen wil ...
Het brengen van het zondoffer was verplicht in het geval dat iemand gezondigd had. Veelal hoorde daar ook een verplicht brandoffer bij. Het brandoffer kon echter ook het karakter van een vrijwillig offer dragen. Let hierbij ook op het woord offergave! Terwijl het zondoffer een verplichte betaling was, kon het brandoffer een gave, een geschenk aan de Heer zijn. Er ligt iets heel moois in de gedachte dat God het de mensen mogelijk maakte Hem iets te schenken. Laten we die woorden eens goed overdenken: Wanneer iemand onder u de Here een offergave brengen wil ...
Leviticus 1:3a Indien zijn offergave een brandoffer van rundvee is, dan zal hij een gaaf dier van het mannelijk geslacht brengen.
Over het woord gaaf hoeven we hier niets meer te zeggen. In tegenstelling tot het zondoffer, waar soms een vrouwelijk dier geofferd moest worden (passiviteit), kwam hier alleen een mannelijk dier in aanmerking (activiteit). Wanneer we bedenken dat het brandoffer het eerste en het belangrijkste van de offers was, kunnen we begrijpen waarom er alleen een mannelijk dier mocht worden gebracht. Gezien in het licht van Christus’ overgave, toewijding aan de Vader of in het licht van onze overgave en toewijding aan God, is het duidelijk dat er een mannelijk dier vereist moest worden. Toewijding en overgave zijn immers niet passief, maar integendeel juist zeer actief.
Leviticus 1:3b Naar de ingang van de tent der samenkomst zal hij het brengen, opdat hij welgevallig zij voor het aangezicht des Heren.
Hier is dan het welgevallig zijn, waarvan wij reeds zo vaak met nadruk hebben gezegd dat dit oneindig veel meer betekent dan ’alleen maar’ de vergeving der zonde.
Leviticus 1:4 Dan zal hij zijn hand op de kop van het brandoffer leggen; zo zal het, hem ten goede, welgevallig zijn, om over hem verzoening te doen.
Evenals bij het zondoffer moet ook hier de offeraar zijn hand op de kop van het offerdier leggen. Toch is er verschil met het zondoffer. Daar nam het dier de plaats van de offeraar als zondaar in. Hier is er geen sprake van zonde, maar neemt het offerdier de plaats van de offeraar in om hem voor God welgevallig te maken. Dit is een heel ander aspect van de verzoening. Het woord verzoening hier is het Hebreeuwse woord ‘kaphar’ en betekent letterlijk: bedekken.
We herinneren aan de volgende kleine geschiedenis. Een boer had in de lammertijd een moederschaap verloren dat een lammetje achterliet. Van een ander schaap was het lammetje gestorven. Het eenvoudigste zou natuurlijk zijn om het overgebleven lammetje toe te vertrouwen aan het moederschaap dat haar eigen lam verloren had. Maar het schaap dacht er anders over! Het rook aan het lammetje en wilde er niets mee te maken hebben. Het was niet háár lam! Toen heeft de boer het dode lammetje gevild en de vacht om het levende lammetje gedaan. Daarna bracht hij het lammetje bij het moederschaap. Ze rook eraan, herkende de geur van haar eigen lam en nam het lammetje aan! Het is maar een aards en gebrekkig beeld. Maar zo ook heeft God ons aangenomen in Christus.
Het bedekken heeft twee kanten. Bij het zondoffer wordt onze zonde bedekt, zodat God die niet meer ziet. Bij het brandoffer worden wij bedekt met de gerechtigheid van Christus, zodat we God welgevallig zijn en Hij ons kan aannemen.
Leviticus 1:5a Vervolgens zal hij het rund voor het aangezicht des Heren slachten ...
In Zijn leven is Christus voor 100% welgevallig geweest voor Zijn Vader, zoals ook God heeft getuigd: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb. Heel de waarde van dat leven wordt ons dan ook in de rechtvaardiging toegerekend. Maar toch was het bovenal in Zijn sterven, in Zijn gehoorzaamheid tot de dood, ja, tot de dood des kruises, dat Hij in de allervolste zin de Vader heeft behaagd. En zo wordt ons niet alleen de waarde van Zijn leven, maar ook van Zijn sterven toegerekend!
Leviticus 1:5b ... en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed brengen en dat sprengen rondom op het altaar, dat bij de ingang van de tent der samenkomst staat.
Hier begint dan de priesterlijke bediening. Het bloed is het bewijs, het getuigenis, dat er een leven is afgelegd. Door het sprengen van het bloed rondom op het altaar, de plaats van de individuele ontmoeting met God, werd voor God en mens getuigenis afgelegd dat de offeraar stond in de waarde van het leven dat in zijn plaats gegeven was.
Het ritueel van het brandoffer vertoont grote gelijkenis met dat van het slachten van het paaslam, zoals we dadelijk ook verder zullen zien. Dáár moet het bloed ook als getuigenis dienen en wel door het te strijken aan de beide deurposten en aan de bovendorpel van de huizen. Hier wordt het gesprengd op het altaar.
Leviticus 1:6 Daarna zal hij het brandoffer de huid aftrekken en het in stukken verdelen.
Toen de offeraar het dier bij het altaar bracht, heeft de priester het eerst grondig onderzocht om te zien of het wel werkelijk gaaf was en zonder gebreken. De priesters van Israël hadden hierin een bijzondere vaardigheid. Pas als het dier volkomen goed was gebleken, werd het geslacht.
Bij het aftrekken van de huid echter, gaat het onderzoek dieper. Wanneer het dier uiterlijk gaaf was, maar na het aftrekken van de huid bleek dat het inwendige gebreken vertoonde, werd het alsnog als offer verworpen.
Zoals Christus bij Zijn leven onder het oog van de mensen was gekomen, was Hij in alles volkomen gaaf gebleken. Als er één zonde, één tekortkoming was geweest, zou Hij nimmer aan het altaar van het kruis onze plaats hebben kunnen innemen. En ook zou Hij dan nimmer de Vader volkomen hebben behaagd.
Maar zoals bij het aftrekken van de huid van het offer blootgelegd werd wat daaronder lag, zo werd bij Christus bij Zijn lijden en sterven aan het kruis ook het diepere van Zijn wezen openbaar.
Wij mensen kunnen vaak aan de buitenkant gaaf zijn, maar bij ‘het aftrekken van de huid’ wordt openbaar hoeveel er in ons wezen schuilt dat niet in overeenstemming is met de houding die we onszelf naar buiten toe geven. Soms ontmoeten we mensen die een bijzonder goede indruk op ons maken, maar als we ze wat langer kennen en ‘de huid’ er een beetje afgaat, dan ontdekken we heel andere dingen. Er is één uitzondering geweest! Christus was aan de buitenkant volmaakt, maar aan de binnenkant eveneens. Hoe dieper we in Zijn wezen doordringen, des te meer zien we Zijn absolute volmaaktheid in alles. In plaats van tegen te vallen bij nadere kennismaking, zoals bij ons mensen, zien we juist bij het dieper leren kennen van Hem voortdurend meer en meer van Zijn Goddelijke volkomenheid.
Het in stukken verdelen is het stilstaan bij elk onderdeel van het offer afzonderlijk.
Leviticus 1:7 Dan zullen de zonen van de priester Aäron vuur op het altaar leggen en stukken hout op het vuur schikken.
Leviticus 1:8 En de zonen van Aäron, de priester, zullen de delen, de kop en het vet, schikken op het hout dat op het vuur op het altaar ligt.
Leviticus 1:9a En de ingewanden en de onderschenkels ervan zal men met water wassen ...
De delen van het offer, buiten het vet, die genoemd worden: kop, ingewanden en schenkels, komen overeen met die van het paaslam:
Exodus 12:9 Rauw of gaar gekookt in water zult gij het niet eten; slechts op het vuur gebraden met kop, schenkels en ingewanden.
Kop, schenkels en ingewanden symboliseren: het verstand, de wandel en het diepste innerlijke leven.
Aan de buitenkant was het offer volkomen. Onder de huid was ook alles volkomen. Maar nu ligt alles, ook het diepste en meest innerlijke bloot voor ons oog. Er zijn in het Nieuwe Testament drie teksten die alle drie ons iets van de Here Jezus zeggen en waarin we deze drie delen van het offer terugvinden.
Paulus, de verstandsmens, zegt:
2 Corinthiërs 5:21 Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.
Petrus, de man van de daad, zegt:
1 Petrus 2:21,22 ... daar ook Christus voor u geleden heeft ... die geen zonde gedaan heeft ...
Johannes, de man van het innerlijke leven zegt:
1 Johannes 3:5 En gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij de zonden zou wegnemen, en IN Hem is geen zonde.
Door het wassen werden de ingewanden en schenkels ceremonieel dat wat Christus in werkelijkheid was, namelijk: rein.
Leviticus 1:9b ... en de priester zal alles op het altaar in rook doen opgaan als een brandoffer, een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Here.
Tot een liefelijke reuk voor de Here! God is tevreden gesteld! Hij is tevreden gesteld met mijn plaatsvervanger en daarom ook met mij! Aan Zijn hoogste eisen is voldaan en nu ziet Hij mij aan alsof ik Hem in alles heb behaagd! Nu hoef ik geen schuldgevoelens meer te hebben! Nu hoef ik niet meer te zien op mijn tekorten! En omdat ik nu leef uit het geloof in Hem, zal ook in de praktijk Zijn leven meer en meer in mij en door mij openbaar worden tot Zijn eer!
De drie graden van het brandoffer
Bij het brandoffer, evenals bij het zondoffer, waren er drie mogelijkheden. Men kon als brandoffer brengen:
- een stier
- een schaap of geit
- een tortelduif of jonge duif
Deze offers, die van grotere en van minder grote waarde zijn, geven vanzelfsprekend geen verschil in waarde weer van het ene grote offer van Jezus Christus. Christus’ offer had voor de Vader één waarde, een oneindige waarde. En in het offer van de tortelduif of jonge duif zag God dezelfde oneindige waarde van het offer van Zijn Zoon. Wat het verschil in deze offers wél aangeeft is de verschillende waardering van Christus offer door de offeraars. Letterlijk was het bij Israël natuurlijk zo dat de rijkere Israëliet in staat was een groter en waardevoller offer te brengen dan de arme. Zo ook bij ons. Degene die Christus langer kent, langer op de Weg is, zal geestelijk rijker zijn, een grotere appreciatie, waardering hebben van Hem dan degene die Christus nog maar kort kent. (Zo moet het in elk geval zijn!). Doch wanneer wij ons brandoffer brengen, dat wil zeggen pleiten op de waarde van Christus in het oog van de Vader, dan houdt God geen rekening met onze waardering van Christus, maar met Zijn waardering van Hem. Wanneer wij onze hand leggen op de kop van het brandoffer, dan ziet God ons aan in de volle waarde die Zijn Zoon heeft voor Hem en niet in onze gebrekkige waardering van Hem. Zo is dan het kleinste offer van de armste gelovige evenzeer tot een liefelijke reuk voor de Here, als het grootste offer van de rijkste.
Hoofdstuk IX - Het vredeoffer en spijsoffer
God schijnt soms zo heel ver weg!
Het is een veelvoorkomende klacht dat God dikwijls zo ver weg schijnt te zijn. Als we bidden hebben we het idee dat onze gebeden niet hoger stijgen dan het plafond. Het is net alsof we alleen maar in de ruimte praten en of alles terugkaatst. God lijkt zo onwezenlijk, zo heel ver weg. Er is geen enkel besef van contact.
Tegelijkertijd is er van binnen een zekere leegte, een onrust en een onbestemd gevoel dat er ergens iets niet in orde is.
God schiep de mens voor gemeenschap met Zichzelf. Wanneer deze gemeenschap er niet is, dan missen wij het doel van ons bestaan. Ons hart vindt ook nergens rust totdat het tot rust komt in Hem. Een werkelijk diepe, innerlijke vrede is dan ook alleen te vinden in de gemeenschap met de Heer. Van deze vrede en gemeenschap met God spreekt ons het vredeoffer van Leviticus.
Vrede- of dankoffer
De betekenis van de naam:
De naam vredeoffer spreekt ons van vrede met God. Vrede met God, wat een machtig iets is dat! Niet langer op voet van oorlog met God, niet langer in opstand, niet langer op de vlucht voor Hem, niet langer een grote kloof tussen onszelf en Hem. Nee, maar daarentegen de vrede getekend, eindelijk, eindelijk rust van binnen, die knagende schuldgevoelens verdwenen en geen vrees meer voor het oordeel! En bovenal een werkelijk beleven van de gemeenschap met de Heer. Is er iets mooiers te bedenken dan dit? In de Statenvertaling staat: dankoffer. Vrede en dankbaarheid zijn nauw verwant. Daar waar er op de basis van schuldvergeving vrede met God is, is dankbaarheid het logische gevolg. We denken even aan het bekende: ellende, verlossing, dankbaarheid.
Hoofdgedachte in dit offer
De hoofdgedachte in dit offer is die van de vrede met God en de dankbaarheid, niet de vergeving van zonden. Natuurlijk is deze vrede van het vredeoffer wel gebaseerd op de vergeving die door zond- en schuldoffer is verkregen. Het vredeoffer zelf echter spreekt van de vrede met God en van de gemeenschap met God die daardoor mogelijk wordt. Het meest kenmerkende van dit offer is dan ook dat God, de priester en de offeraar zich alle drie voeden met het offer. Een mooi beeld van volkomen gemeenschap.
We herinneren er weer aan dat bij het brandoffer God alles ontving en bij het zondoffer ook de priester een deel. Alleen bij het vredeoffer ontving de offeraar ook een deel van het offer om er zichzelf mee te voeden.
De betekenis van de volgorde
Wanneer het vredeoffer niet spreekt van de vergeving als zodanig, dan wordt deze er wel in verondersteld. In de rij van de vijf offers ligt het vredeoffer midden tussen het schuldoffer en het brandoffer. We hebben er eerder de nadruk op gelegd dat de volgorde van onze ervaring loopt van schuld- en zondoffer via de andere offers tot het brandoffer, dus tegengesteld aan de volgorde waarin de offers in Leviticus worden beschreven. Het is dan ook erg begrijpelijk dat in onze ervaring het vrede- of dankoffer volgt op het zondoffer. Onze dankbaarheid aan God en onze vrede met God zijn immers gebaseerd op het grote offer van Christus voor onze zonden.
Op het vredeoffer volgt dan, vanuit onze ervaring gezien, het spijsoffer waarin we Christus zien als het brood des levens voor ons.
Als laatste komt dan het brandoffer dat spreekt van de volkomen overgave van Christus aan de Vader, maar ook van onze volkomen overgave aan God.
Deze volgorde is volkomen logisch: eerst de vergeving (zond- en schuldoffer), dan de vrede met God, (vredeoffer), daarna groei en kracht door het brood des levens (spijsoffer) en ten laatste de algehele toewijding aan de Heer en Zijn zaak (brandoffer).
Immers, hoe kan er vrede zijn zonder vergeving! En hoe kan iemand groeien en sterk worden zonder vrede? En welke waarde heeft een toewijding aan de Heer en Zijn dienst als we niet groeien en sterk worden?!
Het kenmerkende van het vredeoffer
Er zijn verschillende punten waarin het vredeoffer overeenkomt met het brandoffer en ook met het zondoffer. Bijvoorbeeld de handoplegging, het sprengen van het bloed, enzovoort. Die punten behoeven we hier niet allemaal weer te bespreken. We zullen ons beperken tot die welke karakteristiek zijn voor het vredeoffer of een bijzonder licht werpen op de betekenis van dit offer.
Leviticus 3:3-5 Als vuuroffer voor de Here zal hij van het vredeoffer brengen het vet dat de ingewanden bedekt, en al het vet dat op de ingewanden ligt; benevens de beide nieren en het vet dat daaraan zit, dat aan de lenden is, en het aanhangsel aan de lever, dat hij met de nieren moet wegnemen. En de zonen van Aäron zullen het op het altaar in rook doen opgaan, ... tot een liefelijke reuk voor de Here.
Allereerst wordt het beste van het offer, dat wat spreekt van de rijkdom van het offer: het vet, aan God geofferd!
In tegenstelling met het brandoffer is er hier geen sprake van de huid aftrekken, in stukken verdelen en ingewanden en onderschenkels met water wassen. Dit heeft zijn redenen. Het brandoffer toont ons Christus in Zijn volle overgave en toewijding aan de Vader. Daar moet elk onderdeel van het offer onder het oog van God komen en moet tot uitdrukking komen dat alles volkomen aan God was toegewijd: tot een liefelijke reuk voor de Here.
Bij het vredeoffer echter is het niet een kwestie van toewijding, maar van vrede met God en gemeenschap. Daarom komt het punt van de voeding op de voorgrond. Het is een machtige gedachte dat God én mens beiden aan één en dezelfde tafel gezeten zijn, dat beiden zich voeden met dezelfde spijs: het grote offer van Jezus Christus! Dat is ware gemeenschap en vrede!
In het brandoffer hebben we dat aspect van Christus’ kruiswerk gezien waarin alles voor de Vader alleen is en waar de mens buiten staat. (Hoewel hem de waarde van dat offer wel wordt toegerekend!).
In het vredeoffer zien we hoe God de mens mee uitnodigt om deel te hebben en hoe God en mens samen feest vieren. Maar we moeten onderstrepen: het middelpunt van het feest is de Persoon en het werk van Jezus Christus! Zo dikwijls gebeurt het dat wanneer wij tot God komen, wij Hem een heel ander ‘menu’ voorzetten! We praten namelijk maar al te vaak veel en veel meer over onszelf, over onze zonden, onze zwakheden, onze gebreken en tekortkomingen dan over de volmaaktheid van Zijn Zoon! En dan vinden we het vreemd dat God zo ver weg schijnt, zo onwezenlijk, en dat we geen gemeenschap, geen contact met Hem hebben. Zelfs wij mensen vinden het vervelend om te moeten omgaan met iemand die voortdurend alleen maar over zichzelf praat! We lazen eens de volgende definitie van een oude zeur. Een oude zeur is iemand die altijd maar voortdurend over zichzelf blijft praten, net precies als jij over jezelf wilt praten.
Nee, wanneer we Gods aandacht willen hebben, als wij contact met Hem zoeken, dan is er één weg: we moeten Zijn Zoon in het middelpunt stellen en niet onszelf! Precies in die mate dat Christus in het centrum van ons denken komt te staan, precies in die mate zullen we gemeenschap met God ervaren!
En evenals bij de andere offers waar de mens, dat wil zeggen de priester, mee deel aan heeft – alleen bij het vredeoffer ontvangt de offeraar een deel – wordt eerst aan God Zijn deel gegeven.
Misschien is het nuttig om onszelf eens de vraag te stellen: Geef ik God ooit wel Zijn deel?! Praat ik ooit wel met de Heer over de waarde van het grote offer van Zijn Zoon? Of praat ik alleen maar over mijzelf en kom ik alleen maar met mijn eindeloze verlanglijstjes?!
Over het eten van het vredeoffer wordt niet gesproken in Leviticus 3, maar bij de wet op het vredeoffer in Leviticus 7. We kunnen er slechts nog een enkel ding over zeggen. Bij het vredeoffer als lofoffer mocht niets overblijven tot de volgende dag,
Leviticus 7:15 En het vlees van zijn vredeoffer als lofoffer zal op de dag van zijn offergave gegeten worden; niets daarvan zal hij tot de morgen over laten.
Als gelofteoffer of vrijwillig offer mocht de volgende dag er nog van gegeten worden, maar beslist niet langer.
Leviticus 7:16-18 Indien het slachtoffer ... een gelofteoffer of een vrijwillig offer is, dan zal het op de dag waarop hij zijn slachtoffer brengt, gegeten worden, en op de volgende dag zal ook hetgeen daarvan overbleef, gegeten worden. Maar wat dan nog van het vlees van het slachtoffer overblijft, zal op de derde dag met vuur worden verbrand.
Wat dit te zeggen heeft? Dit: men mocht zich alleen voeden met een offer dat vers was! Laten we dit, of liever het tegendeel, als volgt illustreren. We hebben dikwijls mensen ontmoet die met grote nadruk vertelden dat zij zich zo in Christus verheugden en zo heel blij waren een kind van God te zijn. Maar je kon op je klompen aanvoelen dat het hun eigenlijk erg weinig meer zei. Er was een tijd geweest dat deze werkelijkheid echt fris en levend voor hen was geweest. Toen stonden ze heel dicht bij het geslachte offer, maar nu voeden zij zich nog steeds met iets dat in werkelijkheid niet meer fris voor hen is en helemaal niet meer zo voor hen leeft. Overdenk eens goed het volgende:
Leviticus 7:18 Indien toch op de derde dag gegeten wordt van het vlees van zijn vredeoffer, dan zal hij die dat gebracht heeft, niet welgevallig zijn; het zal hem niet ten goede gerekend worden, het zal iets verfoeilijks zijn, en wie daarvan eet, zal zijn ongerechtigheid dragen.
Aan de positieve kant zien we hoe het eten van het vredeoffer iemand welgevallig maakt en het hem ten goede gerekend wordt. Aan de negatieve kant zien we hoezeer God iets haat dat niet meer levend en fris is!
Overdenk ook eens heel ernstig:
Leviticus 7:20,21 Maar iemand, die, terwijl onreinheid hem aankleeft, vlees eet van het vredeoffer dat de Here toebehoort, die zal ... uitgeroeid worden.
Waarom zulke harde maatregelen? Wat heeft dit ons te zeggen? Het valt vaker op dat in de wet van Mozes zo dikwijls met de doodstraf wordt gedreigd, zelfs wanneer het alleen maar gaat om een ceremoniële kwestie, zoals ook hier. In het kort dit. Wat voor Israël gold op het natuurlijke vlak, geldt voor ons op het geestelijke vlak. Overtreding van Gods wetten betekende voor een Israëliet in niet weinig gevallen de lichamelijke dood – overtreding van Gods wetten betekent voor ons de geestelijke dood.
Romeinen 8:6,13 Want de gezindheid van het vlees is de dood ... indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; ...
Wij denken zo dikwijls in termen van Gods straf, maar we dienen te zien dat het eerder een kwestie is van geestelijk dood gaan wanneer we de wetten van het leven overtreden. Wanneer we bijvoorbeeld, terwijl ons geestelijk onreinheid aankleeft, maar doorgaan het vredeoffer te eten, de gemeenschap met God te zoeken zonder onze zonden te belijden en ons terdege te laten reinigen, dan zullen wij geestelijk ook sterven! Vrede en gemeenschap met God hebben is iets ontzaglijk groots, maar ... er zijn voorwaarden aan verbonden. Zie:
2 Corinthiërs 7:1 Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle bezoedeling des vlezes en des geestes, en zo onze heiligheid volmaken in de vreze Gods.
Het spijsoffer
Van de vijf offers blijft nu nog over om te bespreken: het spijsoffer. Dit offer verschilt hierin van de andere offers dat het een niet dierlijk, we kunnen ook zeggen: een onbloedig offer is. In dit offer komt wel heel sterk de gedachte van voeding naar voren: Christus als het brood des levens.
De experimentele volgorde
Bij de bespreking van het vredeoffer hebben we iets gezegd over de experimentele volgorde der offers: van de vergeving via de vrede en spijs tot de volle toewijding aan de Heer.
De principiële volgorde
Laten we hier dan nog even iets zeggen over de volgorde zoals die ons in Leviticus wordt gegeven: de principiële volgorde.
Het brandoffer komt eerst omdat we hier het voornaamste aspect zien van Christus’ kruiswerk: Zijn volkomen overgave van Zichzelf en toewijding aan de vader.
Het spijsoffer dat we nu gaan bespreken, toont ons Christus eveneens allereerst in Zijn toewijding aan de Vader, maar daarnaast tevens als brood des levens voor ons.
Het vredeoffer, zoals we gezien hebben, laat Christus zien als degene waaraan allereerst God en daarnaast de priester en de offeraar deel hebben en waaraan alle drie zich voeden.
Het zondoffer toont ons Christus, niet als een liefelijke reuk voor de Here, maar als zonde geworden voor ons, niet als voedsel voor God, maar als verbrand buiten de legerplaats.
Het schuldoffer laat ons eveneens Christus niet zien als een welriekende reuk voor de Here, maar als degene die in Zijn eigen lichaam onze schuld gedragen heeft aan het kruis.
Zo zien we dan in deze lijn van brand- tot zond- en schuldoffer in zekere zin een neergang: van Christus in Zijn volle betekenis voor de Vader die in Hem Zijn ganse welbehagen vindt, tot: Christus voor wie de Vader het aangezicht moet verbergen in afschuw omdat Hij zonde voor ons is geworden.
Leviticus 2:1 Wanneer iemand de Here een offergave van spijsoffer brengen wil, dan zal zijn offergave bestaan uit fijn meel, en hij zal olie daarop gieten en wierook daarbij doen.
De basis van het spijsoffer is: fijn meel. Dit fijne, witte meel is een prachtig beeld van het karakter van Hem, die het brood des levens voor ons is geworden! Fijn, dat wil zeggen niet grof. Effen, rein, zo was het karakter van onze Heiland! Bij ons zitten er zo dikwijls oneffenheden, klontjes in het meel. We zijn zo vaak onzuiver en grof in plaats van fijn! De olie is het bekende symbool van de Heilige Geest. De wierook spreekt van een liefelijke reuk voor de Heer.
Let op de woorden: ... en hij zal olie daarop gieten ... Hier zien we symbolisch de uitstorting van de Heilige Geest op Jezus.
Leviticus 2:2 En hij zal het tot de zonen van Aäron, de priesters, brengen; hij zal een handvol fijn meel en olie daarvan nemen met al de daarbij behorende wierook, en de priester zal dat als gedenkoffer op het altaar in rook doen opgaan, als een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Here.
Evenals bij de andere offers, waar de mens ook een deel ontvangt, wordt hier éérst Gods deel aan Hem gegeven! Steeds weer klinkt in de offers de les: God eerst.
Dan merken we op dat een deel van het fijne meel en een deel van de olie, maar al de wierook wordt geofferd. De wierook spreekt van dat wat exclusief voor God was, evenals het vet in de dierlijke offers. Christus’ hoogste doel was om de Vader te behagen, Hem een welriekende reuk te zijn.
Leviticus 2:3 En wat overblijft van het spijsoffer, is voor Aäron en zijn zonen, als het allerheiligste van de vuuroffers des Heren.
Als God eerst Zijn deel heeft ontvangen, dan is er ook in de tweede plaats iets voor de mens: fijn meel en olie!
Leviticus 2:4,5 en 7 Wanneer gij als offergave van spijsoffer een baksel uit de oven zult brengen, dan zal het uit fijn meel bestaan: ongezuurde koeken, met olie aangemaakt, en ongezuurde, dunne koeken, met olie bestreken. Indien uw offergave een spijsoffer van de bakplaat is, dan zal het van fijn meel, aangemaakt met olie, en ongezuurd zijn. ... Indien uw offergave een spijsoffer uit de pan is, dan zal het van fijn meel met olie bereid worden.
In vers 4 is er sprake van: een baksel uit de oven.
In vers 5 is er sprake van: een spijsoffer van de bakplaat.
In vers 7 is er sprake van: een spijsoffer uit de pan.
Oven, bakplaat, pan. Deze spreken alle drie van het ondergaan van het vuur: het lijden dat Christus onderging aan het kruis.
Een oven is een gesloten ruimte. Wat daarin gebeurt is voor het oog verborgen. Zo is er veel van het lijden van Christus geweest dat verborgen bleef voor de ogen van de mensen en door God alleen werd gezien.
De bakplaat geeft ons dat aspect van het lijden van Christus dat zichtbaar was voor de mensen.
De pan laat ons iets van beide zien: gedeeltelijk zichtbaar en gedeeltelijk verborgen.
Leviticus 2:5,6 Indien uw offergave een spijsoffer van de bakplaat is, dan zal het van het fijn meel, aangemaakt met olie, en ongezuurd zijn. Men zal het in stukken breken en gij zult olie daarop gieten; ...
Let op de tweevoudige toepassing van de olie hier! Aangemaakt met olie en olie daarop gieten. Wat een prachtig beeld van onze Heiland! Hij was geboren uit de Heilige Geest en heel Zijn gezegend leven was doortrokken van de olie van de Heilige Geest. Bij Zijn doop in de Jordaan echter werd de olie van de Heilige Geest over Hem uitgestort en ontving Hij kracht voor Zijn dienst. Sommige mensen zoeken de zalving met kracht uit de hoogte om God te kunnen dienen maar vergeten dat het eerst nodige is dat heel hun leven doortrokken zal zijn van de olie van de Heilige Geest!
Leviticus 2:11 Geen spijsoffer, dat gij de Here brengt, zal gezuurd bereid worden, want van zuurdeeg noch honig zult gij iets als een vuuroffer voor de Here in rook doen opgaan.
Leviticus 2:13 ... elke offergave van uw spijsoffer zult gij zouten, ... bij al uw offergaven zult gij zout voegen.
De ingrediënten die bij het spijsoffer genoemd worden naast het fijne meel zijn: olie, wierook en zout. Twee ingrediënten worden streng verboden: zuurdeeg en honig. In dit alles liggen rijke lessen. Zuurdeeg en honig spreken van menselijk zuur en zoet. Zuurdeeg is een vorm van gisting en verderf, een beeld van de zonde. Honig spreekt van menselijke zoetelijkheid, die ook gisting en verderf veroorzaakt. Zout daarentegen is bederfwerend!
Bij Jezus zien we nooit iets zuurs, wat men Hem ook aandeed. Steeds bleef Hij volkomen in de liefde. Evenmin zien we ooit iets van honig, nooit trachtte Hij door gevlei mensen te winnen, nooit was er in die zin sprake van een psychologische aanpak. Nee, bij Jezus is er van deze dingen geen sprake, maar zout gebruikt Hij daarentegen overvloedig!
Onder christenen daarentegen treffen we maar al te dikwijls de twee uitersten van zuur en zoet aan! En maar al te dikwijls ontbreekt het zout volkomen! Heel veel dat ogenschijnlijk lijkt op de liefde van Christus kan de toets niet doorstaan en blijkt alleen maar menselijke honig te zijn. Het is opvallend hoe spoedig sommigen kunnen overslaan van de liefde van Christus tot een volkomen verzuurde houding in hun leven! Alleen wanneer we werkelijk het kruis willen aanvaarden en ons voeden met het reine brood des levens, kan de Heilige Geest over ons komen en ons geschikt maken om aan anderen iets door te geven van de rijkdom van onze Heiland.
We gebruiken zo heel gemakkelijk een uitdrukking als ‘eten van het brood des levens’ en we kunnen zo vertrouwd raken met zo’n uitdrukking dat het ons eigenlijk niets meer zegt! Willen we onszelf afvragen of we werkelijk iets verstaan van dit grote geheim?!
Johannes 6:57 Gelijk de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik leef door de Vader, zo zal ook hij, die Mij eet, leven door Mij.
We kunnen van Hem eten door in gedachten bezig te zijn met Hem als de volmaakte God-Mens, zoals Hij voor ons beschreven wordt in de evangeliën. We kunnen van Hem eten door onze gedachten te laten dwalen over Zijn Persoon, Zijn werk, Zijn woorden, over Zijn levenshouding, Zijn toewijding eerst aan God en dan aan de mensen. We kunnen Hem eten door onze gedachten te voeden met de grote betekenis van Zijn lijden en kruiswerk: de betekenis hiervan allereerst voor God en dan ook voor ons. We kunnen Hem eten door onze aandacht te vestigen op Zijn heerlijke opstanding, Zijn overwinning over alle machten van zonde, hel en dood. We kunnen Hem eten door ons te verblijden in Zijn troonsbestijging, door Hem te zien aan de rechterhand des Vaders, bekleed met alle macht in hemel en op aarde. Terwijl velen hoofdzakelijk denken aan Zijn lijden en sterven aan het kruis, ligt de allergrootste kracht juist hierin dat we Hem, door de innerlijke verlichting, openbaring van de Heilige Geest, zien als gezeten op de troon der allerhoogste Majesteit in de hemelen!
Hebreeën 2:9 ... maar wij zien Jezus ... gekroond!
Hebreeën 12:2 Laat ons oog ... alleen gericht zijn op Jezus, ... die ... gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods.
Sidney S. Wilson (oktober 1954 – juni 1955)
« vorige bijbelstudie — volgende bijbelstudie »