Bijbelstudies
- Maar eerst de kaper uit de cockp...
- Bruggenhoofd
- Blijdschap kwijt
- Kijk met Kerstmis verder dan de ...
- Het leven van Abraham
- Het huis van God
- De Tabernakel - De gemeenschap m...
- Openbaringen uit de Openbaring...
- ADVENT
- REVOLTE - Een studie over 1 Samu...
- 10 Redenen waarom wij bidden...
- De tijdperken en gebeurtenissen ...
- Een koningin gezocht
- 10 Redenen waarom God mens werd...
- Een allernieuwst testament...
- De betekenis van kerstmis...
- Het Wonder Van Het Pinkstergebeu...
- Het Wonder Van Het Pinkstergebeu...
- Verkondigt alle landen
- Leven uit de rechtvaardigmaking...
- Leviticus
- Een vreemd antwoord
- Is dat nu een God van liefde...
- MATTHEUS
- JOHANNES 3:16
- De feesten des HEREN
- Goddelijke geheimen uit Galaten...
- De gouden keten
- Getuige worden van Zijn opstandi...
- Pasen - en dan
- Hij is het
- Consequenties van het grote kers...
- Flakkerende kaarsjes of een vlam...
- KERSTFEEST - maar nu eens een ke...
- Is het geen waanzin om te zingen...
- Kerstfeest: Oorlogfeest! (1968)...
- ADVENT - In het licht van het ni...
- Voor die engelen was het maar ge...
- ADVENT - En het geheim van een a...
- Opwekkingen in de bijbel Hizkia...
- Ezra - opwekkingen in de bijbel...
- Hemelvaart - Het machtige feest ...
- Pinksteren en de gemeenschap van...
- Pinksteren en de gemeenschap van...
- Redding of Roeping
- Hemelvaart - De grootste der chr...
- Hemelvaart - Christus leeft in m...
- Hemelvaart - Een mens op Gods Tr...
- Hemelvaart - De verheerlijkte He...
- De Beker
- De Tabernakel
- De toekomst begint vandaag!...
- Judas en ik...
- Mozes, een teleurgesteld man...
- Kerstfeest en onze frustraties!...
- Het geloof van Herodes!...
Bijbelstudie: REVOLTE - Een studie over 1 Samuel 1-7
HOOFDSTUK 1
Is dat liefde van God?
Was God niet ontzaglijk liefdeloos en hard?
Hanna scheen alle reden te hebben om zo te denken en het mag haast een wonder heten dat zij dit niet deed!
Als eenvoudige huisvrouw in een klein plaatsje in Israël had Hanna altijd in de Heer geloofd en Hem gediend. Daarenboven maakte zij elk jaar trouw, met de rest van het gezin, de reis naar Silo, naar de tabernakel, Gods tempel om Hem daar te aanbidden en offers te brengen. Maar desondanks had de Heer een groot verdriet in haar leven toegelaten: zij had geen kind, geen zoon! Terwijl anderen gezegend werden, terwijl anderen kregen wat hun hart begeerde, moest zij alsmaar dat gevoel van leegte en dat schrijnende leed met zich meetorsen. Het zou dan ook werkelijk niet zo verbazingwekkend zijn geweest wanneer ze bij het zien van het geluk van anderen opstandig en verbitterd was geworden.
Hanna wist immers niet vooruit dat haar leed en verdriet eenmaal zouden leiden tot de allergrootste zegen voor haar volk: de bevrijding uit de macht van de meedogenloze onderdrukkers de Filistijnen, en van terugkeer tot God. Hoe kon ze dit ook weten? Hoe kon bij haar, eenvoudige, onbetekenende, zwakke vrouw die zij was, ooit de gedachte opkomen dat zij bestemd was om een grote rol te spelen in de redding van haar volk? Hoe kon zij ooit dromen dat zij nog eens zo’n belangrijk aandeel zou leveren in de grote revolte tegen de vijand?
Nee, dat alles had zij inderdaad nooit kunnen dromen. Maar wat zij wel wist was dat er een God was die helpen kon en zij was dan ook zo verstandig om haar leed en verdriet te brengen bij Hem, de Eeuwige, de Oneindige, de Almachtige.
Wanneer wij mensen met onze zwakheid, onze nietigheid, onze problemen in contact komen met Gods grootheid en almacht, dan gaat er iets bijzonders gebeuren! Hanna ervoer dit. Haar grote probleem werd opgelost, haar grote verdriet maakte plaats voor het geluk van het moederschap. Maar veel belangrijker dan dit was: zij mocht de moeder worden van één der grootste Godsmannen: Samuël, en daarmee haar volk een leider schenken die het niet alleen uit de onderdrukking van de Filistijnen zou redden, maar het ook terug zou brengen tot de levende God. Hanna was dan toch wel bijzonder bevoorrecht, zal iemand zeggen. Inderdaad! Maar zij was geen uitzonderingsgeval. Iedereen, maar dan ook iedereen zonder uitzondering, die de weg van God gaat en in de wil van God blijft, ervaart dat zijn problemen uiteindelijk leiden tot iets van grote positieve waarde. Zelfs zijn grootste problemen. Ja, die misschien nog het meest.
Er zijn twee mogelijkheden:
- We kunnen zelfmedelijden krijgen en verbitterd raken met als gevolg dat onze problemen alleen maar een negatieve uitwerking hebben, althans voor onszelf. (God gebruikt onze negatieve houding, onze bitterheid wel tot iets positiefs bij anderen die Zijn weg willen gaan, namelijk door ons als schuurpapier op hen toe te passen. Wij worden dan voor die anderen het probleem dat tot hun zegen leidt!)
- De tweede en betere mogelijkheid is dat wij zelf de weg van God gaan. Onze problemen door Hem laten oplossen en dan als Hanna gaan ervaren dat niet alleen wijzelf worden gezegend, maar dat wij in positieve zin ? en niet als schuurpapier ? voor vele anderen ten zegen worden. De keuze is aan ons.
Over schuurpapier gesproken, dat herinnert ons aan iemand die danig door een ander werd bewerkt en op een gegeven moment de ontboezeming slaakte: Het is geen schuurpapier meer, het is een rasp geworden!
Op naar het grote feest!
Elk jaar opnieuw was het feest, groot feest als Elkana zich opmaakte met Hanna, Peninna en de kinderen om uit hun stadje op te trekken naar Silo.
Elk jaar opnieuw was het een groot feest om deze reis te beginnen en in gezelschap van zoveel verwanten en bekenden de tocht te maken naar het huis van God.
1 Samuël 1:1-3 Er was een zeker man uit Ramathaïm-Zofim, uit het gebergte van Efraïm, die Elkana heette ... Deze had twee vrouwen: de ene heette Hanna en de andere Peninna; Peninna had kinderen, maar Hanna had geen kinderen. Hij nu ging van jaar tot jaar uit zijn stad om de Here der heerscharen te Silo te aanbidden en Hem offers te brengen.
Wekenlang, zo niet maandenlang zag men elke keer opnieuw uit naar de grote komende gebeurtenis. Na een lang jaar van zwoegen en sloven op de velden en in de wijnbergen was het een ware verademing om er tussenuit te kunnen en iets te zien van de grote wereld verderop. Uiteraard stond de laatste dagen voor het vertrek alles in huis in het teken van de komende feestelijkheden. Er waren ook zoveel voorbereidingen te treffen: de kleren moesten in gereedheid worden gebracht, er moest voor proviand worden gezorgd en vooral niet te vergeten: er moest worden gezorgd voor de offers voor de Eeuwige!
Soms leek het wel of die dag maar niet wilde komen, maar eindelijk was het dan toch zo ver en men sloot zich aan bij de pelgrimsstoet die optrok naar het feest. De reis alleen al was elk jaar opnieuw een belevenis. Voortlopend te midden van al die verwanten en bekenden, luisterend naar al de verhalen, voelde je je opgenomen in een andere wereld. Eén van de machtigste momenten was altijd weer wanneer men de laatste heuvelrug had beklommen en neerkeek op het huis van God. De grote, smetteloos witte omheining van de voorhof die blonk in het zonlicht en dan de prachtig gekleurde poort, het grote brandofferaltaar en wasvat, met daarachter het heilige en heilige der heiligen.
In verdrietige stemming
Zo ver als Hanna maar terug kon denken, herinnerde zij zich deze reizen en het daaraan verbonden feest. De laatste jaren echter had zij er met steeds minder blijdschap naar uitgezien, om niet te zeggen dat ze er steeds meer tegenop was gaan zien. Doch deze keer was het erger dan ooit tevoren.
Het hele jaar door eigenlijk was ze zich bewust geweest van die ene grote leegte in haar leven. Maar ja, er was zoveel te doen, er was zoveel werk op de velden en wijnbergen. Er was ook zoveel werk in huis te verzetten, zij had niet al te veel gelegenheid gehad om met haar eigen gedachten alleen te zijn. Nu echter de grote dag weer naderde en spoedig de voorbereidingen voor de reis getroffen moesten worden, werd zij zich in heviger mate dan ooit van dat schrijnende leed bewust.
Zij, Hanna, wist ook heel precies wat er allemaal ging gebeuren. Ze had het immers al zo dikwijls meegemaakt. Elkana, haar man, zou op een avond thuiskomen en erover beginnen welke van hun dieren uit hun kleine veestapel meegenomen zouden moeten worden als een offer voor de Heer. Peninna, de andere vrouw, zou beginnen de feestklederen gereed te maken voor haar kinderen. Dit zou ze dan zo opvallend mogelijk doen en ze zou haar kleintjes zoveel mogelijk op hun mooist uitgedost laten paraderen om haar, Hanna, de ogen ermee uit te steken. In gedachten zag ze al die venijnige blikken van leedvermaak en hoorde ze de honende uitlatingen!
1 Samuël 1:6 Haar mededingster echter tergde haar voortdurend om haar tot drift te prikkelen, omdat de Here haar moederschoot toegesloten had.
Zij, Hanna, zou dan ook weer de opwinding van de kinderen zien. Ze zou zien hoe ze aan hun moeder hingen, vol pret, lachend en stoeiend in het vooruitzicht van dat wat komen ging, hun mondjes geen ogenblik stil. Dan zou haar verdriet haar aanvliegen, erger dan ooit tevoren.
Waarom had zij geen kleintje om te koesteren? Geen jongen of meisje om in feestelijke kleren te steken en er zich trots op te weten? Wat kon ze ernaar verlangen ook eens een paar handjes om haar hals te voelen ...
En als dan straks de dag kwam en ze zich met anderen uit hun dorp zouden verzamelen om zich te voegen bij de steeds langer wordende karavaan op de grote weg, dan zou ze zien hoe te midden van al de drukte en het gewoel, trotse moeders elkaar hun jongste spruiten zouden tonen.
Voor de zoveelste keer zouden er dan ook weer vragende blikken in haar richting worden geworpen. Blikken die ze alleen kon beantwoorden door haar ogen neer te slaan.
In elk stadje en in elk dorp waar ze doorheen kwamen, zouden anderen zich op hun beurt voegen bij de schare die optrok naar Gods huis en telkens weer zouden er die vragende blikken zijn. Af en toe ook zou ze een gemene schaterlach horen die uit de richting van een groepje vrouwen kwam waarvan Peninna het middelpunt was en dan voelde ze, zonder daarheen te hoeven kijken, hoe spottende ogen op haar waren gericht. Zo zou ze zich dan voortbewegen tussen tientallen, misschien honderden anderen in, en te midden van al die drukte zou ze zich ellendig en eenzaam weten. Steeds zou ze het gevoel hebben er eigenlijk niet bij te horen en niet voor vol te worden aangezien.
Als dan eindelijk het moment aanbrak dat het huis van God in het gezicht kwam, zou er een gejuich van blijdschap en verwachting losbarsten vanuit de optrekkende pelgrimsgroep. Vervolgens zouden ze zich voegen bij de feestgangers die al eerder waren aangekomen dan zij. Een drukte van belang zou er heersen. Tussen de menigte zouden de priesters zich bewegen. Misschien kreeg men zelfs af en toe een glimp te zien van de grote hogepriester zelf! Uit andere richtingen zouden ondertussen andere pelgrimsgroepen arriveren om de feestvreugde nog te vergroten. Overal zou ze vrolijke gezichten zien, overal zou er druk worden gelachen en gepraat, overal zou er blijdschap heersen. En zij zelf ...
Als het ogenblik kwam dat ook zij aan de beurt waren om bij het grote altaar hun offers te brengen, zouden ze toezien hoe de offerdieren in hun plaats werden geslacht en de rook van het verterende vuur omhoog dwarrelde en zouden ze mogen weten dat God ook hen had aangenomen. Dan zou Elkana zijn handen en ogen ten hemel heffen en zou hij in een stroom van woorden de Eeuwige aanbidden, loven en prijzen en Hem ook smeken om Zijn zegen over zichzelf en zijn gezin.
Hem smeken om Zijn zegen ... Kwam er misschien, toen Hanna zich van dit tafereeltje een voorstelling maakte, in een flits een nieuwe gedachte bij haar op? De gedachte aan een nieuwe mogelijkheid? Immers, als God ooit gebed verhoorde, dan zou het zeker dáár zijn en op dát moment ...!
God schijnt te vergeten!
Voor Hanna moet de verleiding heel sterk zijn geweest om te denken dat God haar vergeten had, dat God zich niet met haar bemoeide, dat zij veel te onbelangrijk was om aandacht van God te ontvangen. Met klem willen we er dan ook op wijzen dat de Heer geen negatieve of passieve houding had ingenomen tegenover haar. Er staat niet: de Here onthield ... Er staat: ... de Here had toegesloten. 1 Samuël 1:5. Heel de leegte en het verdriet in Hanna’s leven kwam niet daaruit voort dat God Zich niet met haar bemoeide, maar daaruit dat Hij Zich juist wel met haar bemoeide! God liet toe dat haar persoonlijke leven in nood kwam om haar te leiden tot het gebed. En dit deed de Heer niet alleen omdat Hij verlangde haar persoonlijk dichter tot Zich te trekken, maar bovenal omdat Hij wilde dat uit de nood van haar leven, uit haar gebed, uit haar offerbereidheid en overgave een zoon geboren zou worden die de bevrijder zou worden van Zijn volk.
En zo werkt God altijd! Wij zoeken de oplossing van onze problemen uit eigenbelang. Wij beschouwen onze problemen maar al te vaak als privébezit en zien niet de veel grotere achtergronden ervan. Wij willen alleen maar van onze problemen af en we zien niet in dat ze een springplank kunnen zijn tot veel grotere dingen. Wanneer we echter onze problemen door God laten oplossen, op Zijn wijze, dan profiteren altijd en zonder uitzondering ook andere mensen ervan!
Wat zou het oneindig jammer zijn geweest als God aan Hanna een zoon had geschonken, alleen maar omdat zij daar zo naar verlangde en om haar van dat probleem af te helpen. Dan zou Israël niet bevrijd zijn uit de greep van de bezetter! Wanneer het de duivel nu gelukt ons opstandig en verbitterd te doen worden, dan heeft hij een enorm succes! Want dan wordt ons probleem nooit opgelost. Wij missen daardoor een grote zegen. Anderen missen eveneens een zegen en God Zelf wordt er niet door verheerlijkt. Erger nog: Gods naam wordt onteerd en door onze opstandigheid en verbitterdheid drijven we andere mensen verder van Hem af. Als Hanna verbitterd was geworden, dan had niet alleen zij zelf Gods zegen gemist, maar heel haar volk met haar! Is het dan een wonder dat de duivel zoveel moeite doet om ons in te fluisteren dat God liefdeloos is en zich niet met ons bemoeit?
Er kwam een tijd dat Israël – tot het uiterste getergd ? in opstand kwam tegen de Filistijnen en niet op Gods wijze maar op eigen wijze een wanhopige poging deed om het juk van de gehate vijand van zich af te werpen. Dat liep uit op de tragiek van een mislukte revolte.
(1 Samuël 4)
Er kwam ook een tijd dat Israël – tot deemoed gebracht – niet op eigen wijze maar op Gods wijze vrij kwam van de onderdrukking van de vijand.
Gods instrument om de grote ommekeer te bewerkstelligen was Samuël. Hanna’s strijd en leed hadden vrucht gedragen. De Heer Zelf schonk toen een heerlijk geslaagde revolte.
(1 Samuël 7)
HOOFDSTUK 2
Elkana
Wat was die Elkana een prachtkerel! Ja, inderdaad, maar daarom juist was het zo ongelooflijk jammer dat hij op het kritieke moment de plank zo volkomen missloeg!
Hier ligt werkelijk een probleem: kan iemand die oprecht en trouw de Heer dient, desondanks hopeloos mislukken?
Een oprecht gelovig man. Als we zeggen dat Elkana een prachtkerel was, dan blijkt dat allereerst uit zijn godsdienstig leven. De Bijbel zegt er ons het volgende van:
1 Samuël 1:1,3 Er was een zeker man uit Ramathaïm-Zofim, uit het gebergte van Efraïm, die Elkana heette ... Hij nu ging van jaar tot jaar uit zijn stad om de Here der heerscharen te Silo te aanbidden en Hem offers te brengen.
Deze man aanbad God. Hij was dus gelovig. En niet zo maar een beetje passief gelovig, maar actief. Dit blijkt uit alles. Het jaarlijkse opgaan naar Gods huis in Silo mag dan het opgaan naar een feest geweest zijn – en we mogen aannemen dat Elkana dit met blijdschap deed – maar toch zat er heel wat aan vast. Hij moest er heel wat voor over hebben. Allereerst waren er al die voorbereidingen die getroffen moesten worden voor onderweg, voor de verzorging van de vrouwen en kinderen, zelfs kleine kinderen. Er was het uitbreken uit de dagelijkse werkzaamheden, het uitzoeken en meenemen van de offerdieren en dan de reis zelf: het optrekken te midden van de schare pelgrims. En na aankomst in Silo rustte op hem nog de zorg voor het vinden van onderdak voor het gehele gezin. Maar dat alles deed Elkana niet in de eerste plaats om de vreugde van het feest, maar om de Here der heerscharen te aanbidden. Aan zijn geloof en trouw valt dus niet te twijfelen.
Het brengen van offers aan de Heer laat ons zien dat zijn geloof geen goedkoop geloof was. Geen geloof dat er alleen maar op uit was om er zelf beter van te worden, om zelf iets te ontvangen. Verder valt op dat hij niet zo maar eens een enkele keer deze pelgrimsreis maakte wanneer dat hem zinde, nee, hij deed het regelmatig, elk jaar opnieuw. In onze tijd zouden we van zo iemand zeggen: een trouwe kerkganger, een meelevend gemeentelid, iemand die werkelijk iets overheeft voor de goede zaak, iemand waar je van op aan kunt! Vanzelfsprekend moeten we bij Elkana ook rekening houden met de tijd waarin hij leefde. In een glorietijd, wanneer iedereen de Heer dient, is het gemakkelijk om met de stroom mee te gaan – maar de toenmalige tijd was geestelijk allesbehalve een glorietijd! Het was het einde van de periode van de richteren, een heel donkere periode van steeds weerkerende afval van God. Er waren toen slechts weinigen die de Here nog dienden.
Het is niet uitgesloten dat Elkana één van de weinig overgebleven getrouwen was in zijn stadje. In dat geval zal hij heel wat spot en hoon te verduren hebben gekregen vanwege zijn ouderwetse opvattingen. Hoe dit laatste ook was, zeker is het dat die tijd bijzonder donker was, hetgeen ook bleek uit de verwording die er zelfs onder de priesters heerste. Tegen heel deze achtergrond gezien, moeten we het des te meer op prijs stellen dat Elkana zich niet liet meeslepen door het ongeloof en de heersende afgoderij, maar dat hij voet bij stuk hield en zijn God trouw bleef. Dit alles gold dan zijn godsdienstig leven, maar hoe was zijn houding thuis in het gezin?
Goed echtgenoot en vader
In de eerste plaats moeten we opmerken dat God alleen de mannen geboden had om regelmatig naar Zijn huis op te gaan. Van de vrouwen en kinderen had hij niets gezegd. Er rustte op Elkana dus geen enkele verplichting om het hele gezin mee te nemen naar het jaarlijkse feest. Dat hij dit toch deed, zegt ons dus wel iets! Dan lezen we het volgende in:
1 Samuël 1:4,5 Wanneer de dag aanbrak, dat Elkana offerde, gaf hij aan zijn vrouw Peninna en aan al haar zonen en dochters ieder een deel, maar aan Hanna gaf hij een dubbel deel, want hij had Hanna lief, hoewel de Here haar moederschoot toegesloten had.
Er zijn mensen die zo opgaan in het godsdienstige, zo druk zijn met het werk van de Heer, dat zij hun gezin erdoor verwaarlozen. Zo iemand was Elkana zeer zeker niet. Hij bracht zijn offers aan de Heer, maar tegelijkertijd gaf hij aan allen in zijn gezin een deel. We mogen daarom gerust aannemen dat het voor hem een vreugde was om op het feest de kinderen met hun vrolijke gezichtjes en stralende ogen bij zich te hebben. Tevens merken we op dat hij Hanna niet verachtte en niet achteruit zette omdat ze hem geen kinderen geschonken had. Integendeel, hij gaf Hanna een dubbel deel.
Dan kwam het ogenblik dat Elkana zijn vrouw Hanna zag huilen omdat zij geen zoon had. Hij voer toen niet geïrriteerd en ruw tegen haar uit. Nee, hij deed zijn best om haar te troosten met de woorden: Hanna, waarom huil je en waarom eet je niet? Waarom ben je zo verdrietig gestemd? Ben ik je niet meer waard dan tien zonen? En nadat Samuël geboren was en de tijd weer gekomen was om op te gaan naar Silo, wilde Hanna niet mee. Zij zei tegen haar man dat zij wachten wilde totdat het kind gespeend was. Elkana’s antwoord was toen niet: Ik ben de baas in huis en als ik zeg dat je meegaat, dan ga je mee! Nee, integendeel. Hij antwoordt vriendelijk: Doe wat goed is in uw ogen; blijf, totdat gij hem gespeend hebt; de Here doe slechts zijn woord gestand. 1 Samuël 1:23.
Uit dit alles kunnen we wel degelijk opmaken dat Elkana niet alleen een oprecht, vroom en godvrezend man was, maar tevens een voorbeeldig echtgenoot en vader met zeer veel liefde en begrip. Van zo iemand zou het ook volstrekt niet ondenkbaar zijn dat hij een werkelijk verlangen bezat om andere mensen te helpen en ze dichter tot God te brengen.
Er was immers zo enorm veel vervlakking, zo enorm veel afval en zonde in die tijd. Wie weet of hij niet veel gebeden heeft voor zijn volk, gebeden om een terugkeer tot de Heer, om een geestelijke revolutie en tegelijkertijd om een bevrijding uit de wurgende greep der Filistijnen. Hoe het zij, op een dag kreeg hij een kans om een ander op God te wijzen. Misschien kunnen we zeggen: de kans van zijn leven. Maar die kans heeft hij verspeeld, hopeloos verspeeld. Ontzettend tragisch! Een machtige kans gemist!
De dag was aangebroken in Silo dat Elkana de Heer aanbad en Hem zijn offers bracht. Daar stond hij binnen de grote witte omheining van de voorhof van de tabernakel, bij het grote brandofferaltaar. Terwijl hij, Hanna, Peninna en de kinderen eerbiedig toekeken, verrichtte de priester de verschillende offerhandelingen en steeg de rook van het offer van het altaar omhoog. Hierna hief Elkana zijn handen en zijn ogen hemelwaarts en aanbad de God zijner vaderen. Uit zijn mond klonken lofprijzing en dankzegging tot de Here der heerscharen. Wat sprak hij daar uit in zijn gebed? De Bijbel vermeldt dit niet, maar we kunnen het wel enigszins raden. Er staan zoveel gebeden in het Oude Testament waaruit we een indruk krijgen hoe men toen bad, dat we ons kunnen voorstellen dat Elkana ongeveer in de volgende trant tot God heeft gesproken: Grote God, Gij Schepper van hemel en aarde, Gij God van onze vaders Abraham, Isaäk en Jacob, Gij zijt de God die ons volk verlost hebt uit de slavernij in Egypte en het door de woestijn opgevoerd hebt naar dit land, vloeiende van melk en honing. Gij zijt de God die grote wonderen hebt verricht, de God die onze vijanden voor ons hebt uitgedreven en Uw almacht hebt betoond. Gij zijt de wonderbare, de eeuwige, de machtige God. U loven wij, prijzen wij, U danken wij.
Toen Elkana zijn gebed beëindigd had en om zich heen zag, viel zijn oog op Hanna. Zij weende. En hij wist waarom. Dit was hét kritieke moment! Hier werd hem een kans geboden, een geweldige kans, om een ander op zijn God te wijzen. Hoe zou hij nu reageren?
Maar dat kan toch geen vraag zijn: Hoe zou hij nu reageren? Was dat niet een volkomen vanzelfsprekende zaak? Had hij niet zoëven de Eeuwige, de Almachtige aanbeden? Had hij niet gedacht aan de vele wonderen die God in vroege jaren voor Zijn volk had verricht? Had die God ook niet aan Abraham een zoon geschonken toen dit menselijkerwijze niet meer mogelijk was? Had God niet het gebed van Isaäk en Rebecca verhoord en hun kinderen geschonken? Wat was er dan logischer, vanzelfsprekender dan op dit moment tot zijn vrouw te zeggen: Hanna, wij hebben daarnet onze grote, almachtige liefdevolle God aanbeden en hij is een God die gebeden verhoort. Wat kunnen we beter doen dan hier en nu Hem samen te vragen ook jou een kind te willen schenken? Hij heeft immers in Zijn woord beloofd dat wanneer wij Hem trouw dienen er geen onvruchtbare onder ons zal zijn. Wij mogen dan in volle vrijmoedigheid samen pleiten op de beloften. Laten we nu met elkaar bidden in het geloof!
Zou dit inderdaad niet de meest logische en vanzelfsprekende reactie zijn geweest? En wat een wonderbare kans kreeg Elkana hier. De kans om een ander, ja zijn eigen vrouw die hij liefhad, op de almachtige God te wijzen. Wat een enorm voorrecht een ander op deze wijze te kunnen helpen!
Maar ... maar ... op dit kritieke moment, terwijl hem zo’n kans werd geboden, faalde Elkana volkomen. In plaats dat hij Hanna wees naar de Ene voor wie geen probleem te groot is, in plaats dat hij naar boven wees naar de Almachtige, wees hij alleen maar op zichzelf: Ben ik u niet meer waard dan tien zonen? Het enige wat hij op dat ogenblik te bieden had, was een miserabele, menselijke troost. In wezen had hij niets anders te zeggen dan: berust er nu maar in! Het ene moment had hij in gloedvolle bewoordingen gesproken van de grootheid van God, het volgende moment handelde hij alsof die God in het geheel niet bestond!
Elkana’s zijn een gevaar voor de kerk!
Maar hoe, vragen we ons af, was zoiets dan toch mogelijk? Was Elkana soms een huichelaar? Had hij er niets van gemeend toen hij de Heer in zo’n stroom van woorden aanbad en loofde en prees?
Nee, Elkana was geen huichelaar. We blijven erbij: hij was een oprecht en trouw, vroom man. Elk woord dat hij in aanbidding tot God had gesproken, had hij van harte gemeend. Maar – en hier draait nu alles om – hij was er zich volkomen niet van bewust dat er een grote kloof gaapte tussen de woorden die hij in aanbidding en lofprijzing uitsprak, en zijn eigen praktische ervaring van Gods kracht in zijn persoonlijk leven!
Wel geloofde Elkana met heel zijn hart in al de wonderen die God in het verleden had gedaan voor Abraham, en voor Isaäk, en voor Jacob, en voor Jozef, en voor Mozes, en voor Barak, en voor Gideon, en noem maar op. Hij was geheel en al overtuigd van de waarheid van dit alles. Hij had er voor willen vechten. Misschien had hij zijn leven wel voor de waarheid van het Woord van God willen opofferen. En toch, en toch, in zijn persoonlijke leven stond hij er volkomen buiten. Hij bezat een God van het verleden maar niet voor het heden. Hij aanvaardde volkomen dat God wonderen had gedaan voor Abraham, maar in zijn hart leefde niet de verwachting dat diezelfde God dezelfde wonderen voor hem zou willen doen. Hij aanvaardde het ook als vanzelfsprekend dat God Zich op verbazingwekkende wijze had geopenbaard aan Mozes – maar het kwam niet bij hem op dat God bereid zou zijn hetzelfde te doen in zijn eigen leven. En het gevolg was dat hij op dat zo kritieke moment volkomen faalde.
Natuurlijk is hij zich niet bewust geweest hoeveel er op het spel stond. Misschien is hij zich nooit bewust geworden dat hij door zijn houding, menselijkerwijs gesproken, de hele toekomst van zijn volk in gevaar bracht. Immers, wanneer Hanna naar hem geluisterd had, wanneer zij berust had in haar kinderloosheid en de situatie die daar zo lag had geaccepteerd, dan was Samuël ? de grote bevrijder van Israël ? nooit geboren en was het volk in de macht van de Filistijnen gebleven. Ja, dat alles stond op het spel!
O, zal iemand zeggen, maar dan had God wel een ander instrument gevonden. Ja, misschien is dat wel zo. Daarom schreven we: menselijkerwijs gesproken. Daar staat echter wel het volgende tegenover. Er zijn hele gebieden in de wereld, en we denken daarbij aan bijvoorbeeld Klein-Azië, de noordkust van Afrika enzovoort waar eenmaal de kerk van Christus heeft gebloeid, maar thans niet meer te vinden is. God heeft toegelaten dat Zijn kerk plaatselijk volkomen werd uitgeroeid. En dat vanwege de houding van Zijn kinderen!
We zijn blij voor elke oprecht trouwe, gelovige ziel – maar we moeten tevens nuchter constateren dat ook in onze tijd de Elkana’s de grootste bedreiging vormen voor Christus’ gemeente. De Elkana’s, de lieve trouwe oprechte gelovige mensen die alleen maar niet geloven wat ze geloven. De mensen die geen kip kwaad, maar ook geen kip goed doen. Deze zijn veel gevaarlijker voor de kerk dan alle atheïsten bij elkaar! Zij zijn de oorzaak van de ontkerstening van onze tijd.
Wat vormt dan de houding van Hanna een heerlijk contrast. Daaraan was het door Gods genade te danken dat Gods instrument, Samuël, toch nog werd geboren en de grote revolutie en geestelijke vernieuwing doorgang konden vinden.
In het volgende hoofdstuk willen we trachten na te gaan wat in het leven van Elkana toch de oorzaak geweest kan zijn van zijn ongelovige houding.
HOOFDSTUK 3
Een heel groot raadsel?
Wat was er toch eigenlijk met Elkana aan de hand? Wat kan er toch de diepere oorzaak van geweest zijn dat hij de plank zo volkomen missloeg op het kritieke moment? Daar stond hij in de voorhof van de tabernakel, Gods tempel, bij het grote brandofferaltaar, met zijn hele gezin om zich heen en terwijl de rook van het offer omhoog steeg. Hij aanbad, loofde, prees en dankte God om Zijn grootheid, zijn majesteit en om al de wonderen aan zijn volk bewezen. Daar naast hem stond Hanna in haar grote verdriet te wenen, maar hij scheen er geen ogenblik aan te hebben gedacht om samen met haar te bidden en de Heer te vragen haar een zoon te schenken. Deze prachtige kans heeft hij totaal gemist. In plaats van zijn geliefde vrouw te wijzen op de Heer en op Zijn beloften, gaf hij slechts een jammerlijke, menselijke troost:
1 Samuël 1:8 Hanna, waarom ween je en waarom eet je niet? Waarom ben je zo verdrietig gestemd? Ben ik je niet meer waard dan tien zonen?
We hebben reeds gezegd dat er een grote kloof gaapte tussen de woorden die hij in aanbidding en lofprijzing voor God uitsprak en de praktische ervaring van Gods kracht in zijn persoonlijk leven. We hebben gezegd dat hij waarschijnlijk wel had willen vechten voor de waarheid van Gods Woord, maar dat hij er toch volkomen buitenstond. Hij kende de geschiedenis van zijn volk, hij wist van al de wonderen die God in het verleden had gedaan: voor Abraham, voor Isaäk, voor Jakob en voor zoveel anderen, maar in zijn hart leefde niet de verwachting dat diezelfde God diezelfde wonderen zou willen doen voor hem. Hij bezat een God van het verleden, maar niet een God van het heden. Maar hoe was dat alles mogelijk? Hoe kan iemand zo zijn? Hoe kan iemand wel geloven dat God wonderen deed in het verleden en helemaal niet verwachten dat Hij die nog in het heden zal doen?
We willen trachten dit raadsel te ontsluieren – en dat blijkt niet zo heel moeilijk te zijn. Het was wel degelijk waar dat Elkana niet alleen een voorbeeldig echtgenoot en vader was, maar tevens een oprecht en vroom man. Niet alleen was hij vriendelijk, toegeeflijk en zorgzaam voor zijn hele gezin, bijvoorbeeld door ze elke keer opnieuw mee te nemen naar het grote jaarlijkse feest in de tempel in Silo, maar ook was hij in een tijd van afval, goddeloosheid en afgodendienst de Heer trouw gebleven. Misschien was hij één van de betrekkelijk weinigen die nog geregeld Gods huis bezochten, Hem aanbaden en daar offers brachten. Ja, dat is allemaal waar, volkomen waar, maar nu willen we toch ook een andere kant van de zaak laten zien en we lezen in
Deuteronomium 16:16 Driemaal per jaar zal ieder die onder u van het mannelijk geslacht is, voor het aangezicht van de Here, uw God verschijnen op de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden (Pasen), op het feest der weken(Pinksteren) en op het loofhuttenfeest. (Voleinding, beeld van het komende Vrederijk)
Drie maal per jaar ... Ha, ha, daar begint ons een licht op te gaan! Elkana was dus toch niet helemaal zo gehoorzaam aan de Heer als hij op het eerste gezicht wel leek, want hij ging slechts één keer per jaar in plaats van drie keer! Met al zijn godsdienstigheid, zijn vroomheid, zijn aanbidden en offers brengen, was hij dus in werkelijkheid ongehoorzaam. Althans aan dit uitdrukkelijke gebod van de Heer. Anders gezegd: hij was slechts gedeeltelijk gehoorzaam aan Gods Woord!
Was dan zijn vroomheid allemaal maar schijn? Trad hij in werkelijkheid Gods bevelen met voeten? Nee, zo zouden we de zaak niet willen stellen. We blijven erbij dat Elkana werkelijk oprecht vroom was en met zijn hart de Heer aanbad en diende. We geloven niet dat hij bewust ongehoorzaam was aan Gods bevel. We geloven veel eerder dat hij er helemaal niet van op de hoogte was dat God bevolen had om drie keer per jaar op te trekken naar Zijn huis. Hij leefde naar het licht dat hij bezat, maar ... ergens was er toch een lek in zijn geestelijk leven!
Het grote geestelijke lek
Nu is Elkana’s onwetendheid wat Gods Woord betreft niet zo heel moeilijk te begrijpen. Hij leefde immers, zoals eerder gezegd, tegen het einde van het tijdperk van de richteren en dit was een buitengewoon donkere tijd waarin het Woord van God voor het volk veel van zijn betekenis verloren had en veel minder bekend was dan in de tijden van Mozes en Jozua. Velen, zelfs de allervroomsten, zullen niet meer op de hoogte geweest zijn van alle geboden van de Heer. (Hoevelen van u, lezers, wisten dat God Zijn volk destijds geboden had jaarlijks drie maal op te trekken?) En voor Elkana was er destijds duizend maal meer excuus om Gods Woord niet te kennen dan voor ons tegenwoordig! Hij bezat thuis geen trouwbijbel, laat staan een handig zakbijbeltje, al of niet met ritssluiting. Nee, we kunnen gerust aannemen dat Elkana wel geweten heeft dat het Gods wil was dat men elk jaar een bezoek zou brengen aan Zijn huis, maar dat hij niet heeft geweten dat God bevolen had dit drie maal te doen. Trof Elkana dan helemaal geen schuld voor deze onwetendheid? Och, schuld is wel een erg groot woord hier. Wat we wel kunnen zeggen is dit: hij had inderdaad anders kunnen handelen. Hij had anders kunnen doen, meer kunnen doen dan hij deed. Wanneer hij iemand was geweest die zich had uitgestrekt met al wat in hem was om heel de wil van God te doen, dan had hij naar de priesters toe kunnen gaan en hun om richtlijnen uit Gods Woord kunnen vragen. Hij had kunnen zeggen: Zus en zo doe ik om de Heer te dienen. Elk jaar kom ik hierheen, maar kan ik soms nog meer doen? Vraagt de Heer soms nog meer van mij?
In dat geval zouden de priesters hem spoedig hebben ingelicht. Dat was echter nu juist wat Elkana niet deed. Hij was een oprecht, trouw, vroom man die – voor zover we kunnen nagaan – leefde en handelde naar het licht dat hij bezat. Maar – en dit is het grote, belangrijke punt hier – hij was niet iemand die zich ernaar uitstrekte om meer licht te ontvangen! Hij was tevreden met wat hij had en in hem leefde er geen diep intens verlangen om God en Zijn Woord beter te leren kennen. Dit was het lek in zijn leven!
Misschien wordt een en ander duidelijker wanneer we hem vergelijken met een man als Paulus. We denken dan aan de volgende ontboezeming waar Paulus zegt:
Filippenzen 3:7-14 Maar alles wat mij winst was, heb ik om Christus’ wil schade geacht. Voorzeker, ik acht zelfs alles schade, omdat de kennis van Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat. Om zijnentwil heb ik dit alles prijsgegeven en houd het voor vuilnis, opdat ik Christus moge winnen, ... (Dit alles) om Hem te kennen en de kracht zijner opstanding en de gemeenschap aan zijn lijden, ... Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, ... Broeders, ik voor mij acht niet dat ik het reeds gegrepen heb, maar één ding (doe ik): vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel ...
Dat was de levenshouding van Paulus, maar het was niet de houding van Elkana. Nu ja, zal iemand zeggen, daar noemt u nu Paulus en hij was een groot prediker. Van zo iemand kun je toch niet anders verwachten? Of is het misschien precies andersom? Zoekt men de Heer met heel zijn hart omdat men een groot man is of wordt men misschien een groot man omdat men met zijn gehele hart de Heer zoekt?! Zou het niet zo kunnen zijn dat Paulus zo’n gezegende dienstknecht van de Heer geworden is juist omdat hij zich er zo naar uitstrekte om Hem beter te leren kennen? En zouden niet talloos velen in onze tijd veel meer gaan betekenen in het Koninkrijk Gods wanneer ze zich er ook eens meer naar gingen uitstrekken de Heer beter te leren kennen? En wanneer iemand zegt: Nu ja, dat was Paulus! Dan moeten we ook aan Hanna denken. Hanna was geen grote figuur onder haar volk, zij was geen groot prediker, zij was een doodgewone huisvrouw. Maar bij haar vinden we wel degelijk een totaal andere houding dan bij Elkana. Maar daarover later.
Mij uitstrekkende naar ...
De ene grote fout in Elkana’s leven was dan dat hij zich er niet met alle macht naar uitstrekte om God en Zijn Woord beter te leren kennen. Want wie God beter wil leren kennen, zal zich werpen op dat Woord, hij zal zich in dat Woord verdiepen, hij zal het indrinken en zodoende, onder de leiding van de Heilige Geest, komen tot een diepere kennis van de Heer.
Er staat zo mooi geschreven in:
Psalm 1:1,2 Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen ... maar aan des Heren wet (Dus aan Gods Woord) zijn welgevallen heeft, en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht.
Waarschijnlijk is bij Elkana nooit de gedachte opgekomen om zich zo uit te strekken naar meer van de Heer en naar een beter kennen van Zijn Woord. Toegegeven, het zou voor hem heel wat moeilijker zijn geweest om meer kennis te krijgen van God Woord dan dit voor ons het geval is. Maar hij had, zoals gezegd, naar de priesters toe kunnen gaan en zich kunnen laten onderwijzen. De vijf boeken van Mozes, de wet, bestonden toen ook al! Maar waarom had Elkana kunnen denken of hij dat zou doen? Zijn vader had het immers ook niet gedaan en zijn grootvader niet en zijn overgrootvader niet! Waar zou hij zich dan zo druk over maken? Hij wist toch al genoeg! Hij bezat toch het geloof der vaderen! En hij diende de Heer trouw. Wat was er dan nog meer nodig? Nee, hij hield zich maar bij ‘het eenvoudige evangelie’ en al die diepere dingen liet hij maar aan de priesters over! Die konden het verder wel uitzoeken. Dat was hun taak, daar waren ze immers voor!
En zo sjokte Elkana voort, evenals talloos vele anderen toen en nu. Hij, de fijne, eerlijke, oprechte, trouwe en vrome man leefde naar het licht dat hij bezat en dat was hem voldoende. Met geen haar op zijn hoofd dacht hij erover om zich uit te strekken naar een dieper, voller, rijker en inniger kennen van de Heer. De gevolgen hebben we gezien: op het kritieke moment faalde hij volkomen. Aan Gods wet, aan Gods Woord een welgevallen hebben en dat dag en nacht overpeinzen zoals dat zo mooi in Psalm 1 staat, nee, daar wist Elkana niets van.
En wat staat er verder in Psalm1:
Psalm 1:3 Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, welks loof niet verwelkt; ? al wat hij onderneemt, gelukt.
Maar bij Elkana was die vrucht er niet. Hij kende ook de waterstromen niet. En in plaats van een gelukken was er een mislukken. Hij wist ongetwijfeld veel van God af, maar in werkelijkheid kende hij Hem niet. Hij voelde zich heel behaaglijk met al zijn – oprecht gemeende – vroomheid. Hij was immers één van de betrekkelijk weinig overgebleven getrouwen! Maar toen het erop aankwam, bleek hoe weinig hij in werkelijkheid bezat. Toen zijn eigen vrouw wenend naast hem stond, was hij absoluut niet in staat haar geestelijk te helpen. Zo weinig was de Heer werkelijkheid voor hem. Al zijn godsdienstige theorieën lieten hem op dat moment in de steek en bleken waardeloos te zijn.
En in onze tegenwoordige tijd? Laten we toch geen Elkana’s blijven. Dan staan we het grote werk van de Heer alleen maar in de weg. Gods Woord is zo onnoemlijk rijk ... en er is nog zeer veel land overgebleven om in bezit te nemen. Jozua 13:1. Laten we niet denken: ... Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek ... Het kon dan wel eens zijn dat de Heer zou moeten zeggen: ... en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte ... Openbaring 3:17.
Moge de houding van Elkana ons tot een waarschuwing zijn. Ook wij moeten ons uitstrekken naar een diepere kennis van Gods Woord.
HOOFDSTUK 4
Dit jaar was alles net zo verlopen, zo niet erger, dan Hanna in haar zwartgalligste ogenblikken had gevreesd. Dit jaar kwam echter ook de grote ommekeer! En die ommekeer kwam toen Hanna de geheimen van het gebed ontdekte! Haar bidden in 1 Samuël 1 laat ons de voorwaarde zien tot het verkrijgen van een verhoring.
Haar gebed was:
- Een ernstig gebed
- Een opofferend gebed
- Een aanhoudend gebed
- Een gelovig gebed
1. Een ernstig gebed
De narigheid, de ellende en het verdriet waren al begonnen bij Hanna thuis, in het stadje Rama, nog voordat de reis naar Gods huis in Silo een aanvang had genomen. Zoals elk jaar was er bij het treffen van de voorbereidingen voor de tocht een drukte en opwinding van belang geweest. Maar ondanks alle drukte had die andere vrouw, Peninna, toch de tijd kunnen vinden om haar huisgenote te sarren en te plagen. Ze was onuitstaanbaarder geweest dan ooit tevoren. Haar kinderen hadden gelachen, gespeeld en geravot maar hun moeder scheen nergens groter plezier in te kunnen vinden dan in het tergen van haar huisgenote.
1 Samuël 1:6 Haar mededingster echter tergde haar voortdurend om haar tot drift te prikkelen, omdat de Here haar moederschoot toegesloten had.
Eindelijk was de dag van vertrek aangebroken en hadden Elkana, Peninna, de kinderen en zij zich aangesloten bij de stoet feestgangers die opgingen naar Gods tempel. Voorttrekkend te midden van de andere pelgrims, was Hanna echter weer diep ongelukkig geweest.
In Silo aangekomen had zij zich te midden van al de vreugde en blijdschap om zich heen eenzamer en ellendiger gevoeld dan ooit. Overal had ze vrolijke gezichten gezien, overal was er gelachen en gepraat, maar zij zelf had zich hoe langer hoe meer in een hoek gedreven gevoeld. En terwijl de anderen zich gedurende deze bijzondere dagen aan de feestmaaltijden tegoed deden, had zij niets door haar keel kunnen krijgen. Ze had alleen maar stilletjes voor zich heen zitten huilen.
Toen de tijd gekomen was dat ook Elkana zijn offers aan de Heer zou brengen, was Hanna met de anderen door de poort de voorhof van de tabernakel binnen gewandeld, naar het grote brandofferaltaar. Als door een waas had ze alles zien gebeuren, had ze de priesters aan het werk gezien en vaag in de verte had ze de stem van haar man gehoord die God aanbad, loofde en prees om Zijn grootheid, zijn heerlijkheid en om alles wat Hij voor Zijn volk had gedaan.
Daarna had Elkana haar zien wenen en had gepoogd haar te troosten met de woorden: Hanna, waarom weent gij en waarom eet gij niet? Waarom zijt gij zo verdrietig gestemd? Ben ik u niet meer waard dan tien zonen?
Ja, hij had het heel goed bedoeld, maar zij had op dat moment een totaal andere troost nodig gehad.
En wat nu verder? Zou zij weer naar huis moeten gaan, precies zoals ze gekomen was? Zou ze weer een heel jaar lang haar verdriet mee moeten torsen? Zou ze over een jaar nog precies even ver zijn als nu om dan opnieuw al die ellende en dat verdriet te moeten doormaken?
Er zal in die dagen heel wat in Hanna zijn omgegaan; allerlei gedachten en vragen moeten haar hebben bestormd. Was er dan werkelijk geen oplossing voor haar probleem? Moest de situatie altijd maar zo blijven? Moest ze altijd dat gemis in haar leven blijven voelen? Moest ze ook altijd worden getergd om dat gemis?
Het leek Hanna trouwens wel of alles en iedereen tegen haar was; de Heer had haar moederschoot toegesloten. Die andere vrouw deed haar best om haar het leven te vergallen. Elkana meende het heel goed, maar in plaats van haar te helpen, duwde hij haar nog verder in de put door te insinueren dat ze het beste in de situatie kon berusten, omdat het toch wel nooit anders zou worden.
Ja, alles en iedereen scheen tegen haar te zijn, alles scheen erop gericht te zijn om haar bij de pakken te doen neerzitten. Maar toen gebeurde het:
1 Samuël 1:9 Eens nadat men te Silo gegeten en gedronken had, stond Hanna op ...
Nee, Hanna ging niet bij de pakken neerzitten zoals zo velen doen, maar zij stond op! Het volgende vers gaat dan verder:
1 Samuël 1:10 ... en bitter bedroefd bad zij tot de Here en weende zeer.
Sommige mensen laten zich door hun verdriet verbitteren en keren God dan de rug toe. Anderen, zoals Hanna, komen door het verdriet juist dichter tot Hem. En zo heeft zelfs Peninna ertoe bijgedragen dat Hanna tot haar God werd gedreven.
Door het verdriet werd Hanna’s gebed een zeer ernstig gebed, een gebed onder tranen. Er wordt zo dikwijls oppervlakkig gebeden, zonder bewogenheid, maar de Heer verlangt naar mensen die er werkelijk ernst mee maken en bidden met heel hun hart. Soms moet hij hen eerst in buitengewoon moeilijke omstandigheden terecht laten komen, om ze zover te krijgen dat ze zo gaan bidden.
2. Een opofferend gebed
Er moet, zoals gezegd, enorm veel in Hanna zijn omgegaan in die dagen. Steeds duidelijker moet het haar geworden zijn dat zij van mensen niets te verwachten had. De enige die haar nog kon helpen was God zelf. Maar kon zij wel iets van Hem verwachten? Had zij Hem niet reeds zo vaak gebeden om een kind? En nimmer had Hij haar gebed verhoord. Zou het dan helpen als ze nog weer eens ging bidden? Men zei wel dat God liefde was, men zei dat Hij Zijn kinderen altijd het beste gaf, men zei dat Hij gebed verhoorde, maar wat kwam daar in de praktijk van terecht?
Was het ook niet al te veel verwacht dat de grote, eeuwige, almachtige God zou letten op háár gebeden? De gebeden van een eenvoudige huisvrouw? Dat de Heer luisterde naar mensen als Abraham, Mozes, Jozua, Gideon, ja dat was begrijpelijk, maar wie was zij, en wat had zij te betekenen? En dat God gebed verhoorde als het ging om grote dingen zoals een overwinning over de vijand of een geestelijke opleving onder zijn volk, was eveneens begrijpelijk, maart hoe kon Hij zich bemoeien met al die kleinigheden van iemands persoonlijk leven? Zou het niet al te gek worden als iedereen God lastig zou vallen met al zijn problemen en probleempjes?
Maar als Hanna hierover nadacht, dan was er toch ook een andere kant. Als men van de Heer was, als men Zijn eigendom was en Zijn volk toebehoorde, dan moest Hij er toch het hoogste belang bij hebben dat het heel Zijn volk goed zou gaan! Zijn volk was er immers om Hem te dienen en om Hem te verheerlijken! Door Zijn volk moest Zijn naam over de gehele wereld groot gemaakt worden. Door hen moesten alle volken der aarde Hem leren kennen. En dat kon toch alleen wanneer Hij Zijn volk, ja al Zijn kinderen zegende en met hen was.
Toch bleef het nuchtere feit bestaan dat zij al zo vaak had gebeden en er nog nooit een verhoring was gekomen. Zou God niet verheerlijkt worden door ook haar gebed te verhoren? Of ... en dit was een verschrikkelijke gedachte ... had zij soms niet Zijn eer en verheerlijking gezocht?
Waar zou zij dan wel om gebeden hebben? Nu, natuurlijk omdat zij zo graag een zoon wilde hebben! Omdat zij ... wilde hebben! Daar ging haar een licht op! Zij had alleen maar zelfzuchtig gebeden, voor zichzelf. Zij noemde zich Gods kind, maar zij had met al haar bidden toch alleen maar zichzelf gezocht. Achter al haar gebeden had slechts één verlangen geleefd: de bevrediging van haar eigen verlangens. Zij had niet Gods eer gezocht maar zichzelf. Feitelijk had zij allen maar gepoogd om God voor haar karretje te spannen.
Wat is het ontzaglijk pijnlijk om zo’n ontdekking te doen. Ze was altijd vroom geweest, heel vroom, net als haar man ? maar met al haar vroomheid was zij toch helemaal op zichzelf gericht geweest. Haar godsdienst was niet een dienen van God geweest, maar een dienen van zichzelf!
Hanna zal wel tijd nodig gehad hebben om dit alles te verwerken. Gelukkig waren de mensen eraan gewend geraakt dat zij ergens in een stil hoekje weggedoken zat. En zo voltrok zich een verandering in haar, waardoor zij opnieuw kon gaan bidden, maar dan totaal anders dan zij ooit vroeger had gedaan.
1 Samuël 1:11 Toen deed zij een gelofte en zei: Here der heerscharen, indien Gij werkelijk naar de ellende uwer dienstmaagd omziet en mij gedenkt en uw dienstmaagd niet vergeet, maar aan uw dienstmaagd een mannelijke nakomeling geeft, dan zal ik die voor zijn gehele leven de Here geven ...
... dan zal ik die ... de Here geven ...! Dit was een kloek besluit. Blijkbaar was het haar duidelijk geworden dat niet zijzelf het grote middelpunt waar alles om draaide moest zijn, maar de Here en Zijn dienst. Vroeger had zij gebeden en gesmeekt om een zoon, opdat zij die zelf zou bezitten ? nu bad zij om een zoon om die aan God en Zijn dienst te kunnen geven. En zo’n gebed kan dan ook niet onverhoord blijven.
Er had dus wel een zeer grote omschakeling plaatsgevonden in Hanna’s denken. En voordat een mens zover komt, moet er wel héél wat gebeuren. Maar deze ommekeer brengt ook een grote bevrijding met zich mee. Immers, wanneer men niet langer zichzelf en zijn eigen belangen vooropstelt, wanneer men niet langer zichzelf zoekt, maar God en Zijn zaak, dan heeft men de heerlijke zekerheid dat de Heer zijn eigen belangen wel zal behartigen en dat Hij gebed zal verhoren.
3. Een aanhoudend gebed
Hanna’s gebed was dan ernstig, onder tranen en opofferend. Er kwam echter nog dit bij dat zij aanhield in het bidden:
1 Samuël 1:12 Toen zij lang bleef bidden voor het aangezicht des Heren, lette Eli op haar mond ...
Men hoort weleens zeggen: Ik heb het voor de Heer neergelegd in het gebed ? meer kan ik ook niet doen! Dit neerleggen betekent meestal dat men er zich met een kort gebed van af heeft gemaakt! Maar een ernstig en opofferend gebed zal tevens een aanhoudend gebed zijn.
Is het nodig om lang te bidden? Weet onze hemelse Vader niet wat wij nodig hebben, nog voordat we erom vragen?
Ja, natuurlijk weet Hij dat, maar als Hij al onze gebeden dadelijk, zonder meer zou verhoren, zouden we grenzeloos oppervlakkig worden, zo mogelijk nog oppervlakkiger dan we meestal al zijn! Aanhouden in gebed is dan ook niet nodig om God te vermurwen ? God is duizendmaal meer bereid om gebed te verhoren dan dat wij bereid zijn om te bidden!
Als we de dingen van beneden uit bezien, vanuit het menselijk standpunt, dan zullen we proberen door ons gebed God tot iets te bewegen ? maar wanneer we de dingen van boven uit bezien, vanuit het Goddelijke standpunt, het Bijbelse standpunt, dan zullen we gaan beseffen dat God ons opzettelijk in deze wereld heeft geplaatst om aan ons en door ons heen Zichzelf en Zijn kracht te openbaren. Maar om Zich te openbaren wil de Heer mensen hebben die zich volkomen inzetten voor Zijn zaak en dit houdt in dat men niet alleen ernstig en opofferend bidt, maar tevens aanhoudend.
Israël moest zeven dagen lang om Jericho heentrekken voordat de muren vielen. Het had na één keer ook gekund, maar de Heer liet hen dit een hele week lang doen eer de overwinning werd behaald.
Ook omdat het gebed dikwijls een strijd is tegen de machten der hel en de Heer ons zeer wezenlijk in deze strijd wil inschakelen, laat Hij ons soms een lange en hevige worsteling voeren om een doorbraak te behalen.
4. Een gelovig gebed
Nadat Hanna zo ernstig onder tranen had gebeden, nadat zij zo opofferend had gebeden en nadat zij zo aanhoudend had gebeden, kwam er deze keer nog een zeer belangrijke factor bij: het geloof! Dit komt erg mooi tot uitdrukking in de volgende woorden:
1 Samuël 1:18 Toen ging de vrouw haars weegs, zij at weer en haar gelaat toonde geen droefheid meer.
Het geloof in Hanna’s hart weerspiegelde zich op haar gezicht en in haar gehele houding. Het geloof houdt een aanvaarding van Gods beloften, een vertrouwen en een staan op Zijn beloften in. Dit geloof speelt een zeer belangrijke rol in de verwezenlijking van Gods plannen.
Wanneer wij eveneens zo ernstig, opofferend, aanhoudend bidden ? met de blijdschap van het geloof in ons hart dat de Heer Zichzelf zal verheerlijken, dan zullen ook wij grote dingen van Hem ervaren tot uitbreiding van Zijn heerlijk Koninkrijk.
Uit de diepe nood in Hanna’s leven, uit haar bereidheid alles aan God af te staan, door haar aanhoudend gebed en haar stralend geloof, werd Samuël geboren, het instrument van de Heer voor een grote geestelijke vernieuwing in Israël!
Als wij zelf een boek hadden moeten schrijven over een grote opwekking onder Gods volk, dan waren wij zeker in het eerste hoofdstuk begonnen met een geweldige manifestatie of een enorme overwinning over de vijand ? maar de Heer laat dit boek over de geschiedenis van een opwekking beginnen met een zwakke vrouw die bidt!
HOOFDSTUK 5
De hogepriester Eli
Wat is de oude hogepriester Eli een tragische figuur! Een van de meest tragische uit de Bijbel. En dan te bedenken dat figuren als deze nu nog veel vaker voorkomen dan destijds!
Wat lijkt het wreed dat een oude man, die veertig lange dienstjaren achter zich had en die zoveel goeds bezat, toch zo aan zijn einde moest komen. Ga maar eens na wat een trouwe dienaar van God hij geweest scheen te zijn:
- Eli waarschuwde tegen de zonde
- Hij zegende in de naam van de Heer
- Hij berustte in het oordeel Gods
- Hij was vol zorg over de ark van God
En toch, ondanks dit alles, spreekt God een vernietigend oordeel over hem uit. Het is dan ook beslist de moeite waard ook zijn leven hier eens onder de loep te nemen. Elkana en Hanna hebben we reeds besproken, Peninna eveneens, zij het terloops. Er blijven over: Eli, de zonen van Eli en Samuël.
Het is wel een opmerkelijke rij figuren die we in de eerste drie hoofdstuk van 1 Samuël aantreffen. Ze zijn ons echter niet slechts als op zichzelf staande karakterstudies gegeven, los van de hele geschiedenis. Integendeel, elk van deze karakters had iets te maken met de grote opwekking die ten tijde van Samuël kwam. De één werkte mee, de ander werkte tegen, maar allemaal, zonder uitzondering, hadden ze er iets mee te maken ? precies zoals iedereen in onze tijd ergens iets heeft te maken met de heersende, geestelijke toestand.
Op dit moment gaat het ons dan vooral om Eli. Hij had veel punten van overeenkomst met Elkana ? alleen had hij door zijn hoge positie een veel grotere, directe invloed.
Eli waarschuwde tegen de zonde
De eerste maal dat we Eli ontmoeten, is als hij op een stoel zit bij de deurpost van de tempel des Heren en dat hij Hanna vermaant, omdat hij denkt dat ze dronken is:
1 Samuël 1:14 En Eli zei tot haar: Hoe lang zult gij u als een beschonkene gedragen? Zorg, dat gij uw roes kwijtraakt.
In deze houding van Eli valt iets te waarderen. Hij staat allerminst onverschillig tegenover misstanden onder het volk. Ditzelfde blijkt ook uit zijn houding tegenover de zonden van zijn zonen:
1 Samuël 2:22-24 Eli nu was zeer oud. Wanneer hij hoorde, wat zijn zonen geheel Israël al niet aandeden ... zei hij tot hen: Waarom doet gij dergelijke dingen, dat ik het gehele volk over die wandaden van u hoor spreken? Dat gaat niet, mijn zonen. Het is geen goed gerucht, dat ik hoor: zij brengen het volk des Heren tot overtreding.
Hieruit blijkt overduidelijk dat Eli aan de kant van de gerechtigheid staat en dat hij gekant is tegen alle zondige praktijken.
Eli zegende in de naam van de Heer
Dan zien we hoe Eli tot Hanna spreekt in de naam van de Heer en hoe de Heer Zijn woord waar maakt. Als Hanna heeft uitgelegd dat zij niet dronken is, maar bitter bedroefd, zegt Eli tegen haar:
1 Samuël 1:17 Ga heen in vrede, en de God van Israël zal u geven, wat gij van Hem gebeden hebt.
In hoeverre Eli dit uit diepe overtuiging en met zijn hart heeft gezegd en in hoeverre hij alleen maar vrome woorden heeft gebruikt omdat dit van hem werd verwacht, kunnen we natuurlijk niet nagaan. Een feit blijft dat zijn woorden het middel werden om Hanna tot een positieve geloofshouding te brengen. En dit was net het punt geweest waarop Elkana zo jammerlijk had gefaald toen hij zei: ...Hanna, waarom weent gij ... Ben ik u niet meer waard dan tien zonen ...?
Eli heeft trouwens niet slechts eenmaal zo in Gods naam gesproken. Later, nadat Hanna Samuël naar de tempel had gebracht, lezen we:
1 Samuël 2:20 Dan zegende Eli Elkana en zijn vrouw en zei: De Here geve u uit deze vrouw nakomelingen in plaats van hem die aan de Here is afgestaan.
Na deze zegenwens kreeg Hanna nog drie zonen en twee dochters. Zie 1 Samuël 2:21.
Eli berustte in het oordeel Gods
Toen God Samuël riep en tot hem sprak over het oordeel dat over Eli’s huis zou worden voltrokken, en Samuël deze ontzettende boodschap aan Eli doorgaf, was het antwoord van de oude priester:
1 Samuël 3:18 Hij is de Here, Hij doe wat goed is in Zijn ogen.
Deze woorden geven de indruk dat het leven van Eli volkomen was overgegeven aan de wil van de Heer.
Het zijn enkele belangrijke punten die we hier hebben genoemd:
- Eli staat aan de kant van de gerechtigheid en waarschuwt tegen het kwade
- Hij spreekt in Gods naam een zegen uit en God verhoort
- Hij berust in het oordeel van God
Maar er komt nog een héél belangrijk punt bij.
Eli was vol zorg over de ark Gods
Na de tweede veldslag tegen de Filistijnen, in hoofdstuk 4, werd de ark des verbonds buitgemaakt. Van Eli lezen we dan:
1 Samuël 4:13 ... zie, Eli zat op zijn stoel aan de kant van de weg in afwachting, want zijn hart was vol zorg over de ark Gods.
Hieruit blijkt overduidelijk hoezeer deze oude man toegewijd is aan de dingen van de Heer! Terwijl Eli daar zit, hoort hij een jammergeschrei in de stad. Dan komt er een boodschapper tot hem met de verbijsterende mededeling:
1 Samuël 4:17 Israël is voor de Filistijnen op de vlucht geslagen; een grote nederlaag heeft het volk geleden; ook uw beide zonen, Hofni en Pinehas, zijn dood en de ark Gods is buitgemaakt.
Het bijzonder opmerkelijke hier is dat Eli aanhoort hoe zijn volk verslagen is, hoe het een grote nederlaag heeft geleden en dat zijn beide zonen dood zijn, maar dat het verlies van de ark Gods de allerzwaarste slag voor hem is:
1 Samuël 4:18 Toen hij (de boodschapper) melding maakte van de ark Gods, viel Eli achterover van zijn stoel naast de poort, brak zijn nek en stierf.
Het verlies van de ark was voor hem erger dan al het andere, zelfs erger dan de dood van zijn zonen. Wat een toewijding, wat een ongelooflijke toewijding aan de zaak van de Heer!
- - - - -
Dat is de ene kant van de zaak. Nu gaan we even de andere kant van de medaille bekijken.
Het strenge oordeel van God over Eli
Als de Heer de eerste maal tot Samuël spreekt, dan zegt Hij aan het eind:
1 Samuël 3:14 Daarom heb Ik het huis van Eli gezworen: nooit zal de ongerechtigheid van het huis van Eli worden verzoend door slachtoffer of door spijsoffer.
Dit is een ongelooflijk streng oordeel! En zo rijst de vraag bij ons: moest deze trouwe, gelovige oude man dan zó lijden om de zonden van zijn zonen?! Dat die zonen zich als schurken gedroegen was natuurlijk een feit, maar hun vader stond toch, zoals we gezien hebben, volkomen aan de kant van de gerechtigheid en veroordeelde de houding van Hofni en Pinehas.
Inderdaad, maar daarmee is niet alles gezegd. De volgende woorden geven weer wat de Heer van de hele zaak dacht:
1 Samuël 3:13,14 ... Ik heb hem(Eli) te kennen gegeven, dat Ik over zijn huis voor altijd gericht zal oefenen om de ongerechtigheid, waarvan hij geweten heeft; immers zijn zonen brachten een vloek over zich en hij heeft hen niet eens berispt. Daarom heb Ik het huis van Eli gezworen: nooit zal de ongerechtigheid van het huis van Eli worden verzoend ...
Dit is ontzettend! God houdt Eli voor even schuldig als zijn zonen, omdat hij hen niet heeft berispt.
Eli’s houding was te slap en te week
Maar, zal iemand zeggen, Eli had zijn zonen toch wel berispt! Dat hebben we gelezen in hoofdstuk 2:23. Hij had immers gezegd: Waarom doet gij dergelijke dingen ... Dat gaat niet, mijn zonen ...
De clou van deze schijnbare tegenspraak zit natuurlijk in de vertaling van dat woord: berispt. De Engelse vertaling (King James) geeft: restrained. De Duitse vertaling (Luther): gewehrt. Het Nederlandse berispt is een beetje zwak.
Eli had zijn zoons inderdaad wel een verwijt gemaakt, maar hij had dit veel en veel te zachtzinnig gedaan. Hij was ook zo’n bijzonder fijne, lieve, oude heer. Hij had zijn zoons echter geheel anders moeten aanpakken ? volgens de wet van Mozes hadden zij de doodstraf verdiend, hadden zij gestenigd moeten worden. En dan is het niet voldoende te zeggen: Kijk, jongens, dat moest je toch eigenlijk zo niet doen!
In het Koninkrijk van God is er geen plaats voor een dergelijke slappe houding. Er stond ook zo enorm veel op het spel. Al had het hem, Eli, nog zo veel pijn gedaan, hij had radicaal moeten optreden. De nederlagen tegen de Filistijnen, waarbij eerst vierduizend en daarna dertigduizend man omkwamen, waren het gevolg van de zonde onder Gods volk, maar deze nederlagen zou men nooit geleden hebben als Eli op zijn plaats was geweest en de ongerechtigheid krachtdadig had geweerd! Deze o zo lieve man was door al zijn lievigheid voor de volle honderd procent schuldig aan de dood van dertigduizend man van Gods volk! (Samuël heeft later, door radicaal te zijn, een dergelijke of ergere slachting kunnen voorkomen!)
Eli’s berusting was passieve opstand!
De woorden van Eli in 1 Samuël 3:18: Hij is de Here, Hij doe wat goed is in Zijn ogen, lijken bijzonder vroom. Maar zij getuigen van niets anders dan van een slappe opstand tegen de wil van God. De boodschap van oordeel was bedoeld om hem wakker te schudden. Hij had zich radicaal moeten bekeren. Hij had de ongerechtigheid uit zijn huis weg moeten doen, maar in plaats daarvan neemt Eli een houding aan van: God moet maar doen wat Hij niet laten kan.
Deze houding kan men in onze tijd ook zeer veelvuldig aantreffen. In plaats van Gods beloften aan te grijpen, in plaats van actief te gaan doen wat God zegt, in plaats van in de strijd te gaan staan voor Zijn zaak, laten velen alles ‘aan de Heer over’! Het komt toch allemaal zoals de Heer wil, zegt men dan.
Gods antwoord is: een ontzaglijk streng oordeel! Zo’n houding kan Hij niet dulden.
Eli’s toewijding was zuiver afgoderij!
Maar getuigt Eli’s bezorgdheid over de ark er dan niet van dat hij het hart op de rechte plaats droeg? Heeft het verlies van die ark hem niet het leven gekost?!
Inderdaad was Eli toegewijd, volkomen toegewijd aan de ark ? maar niet aan de Heer Zelf! De ark was Gods troon, het symbool van Zijn tegenwoordigheid, van Zijn heerschappij, de plaats waarop Zijn heerlijkheid rustte. Maar nu had het symbool de plaats van de werkelijkheid ingenomen. Gods kracht en Gods heerlijkheid waren al lang uit Israël verdwenen ? alleen die kist, de ark was overgebleven. Eli was echter geestelijk zó verblind dat hij er helemaal geen erg in had dat de heerlijkheid verdwenen was. Zolang die ark er maar was, was hij tevreden. Pas toen er gevaar bestond dat het symbool van de heerlijkheid zou worden weggenomen, raakte hij in paniek.
Let eens op die woorden in:
1 Samuël 4:22 ... Weg is de eer uit Israël, want de ark Gods is buitgemaakt.
Dat woord eer wordt op de meeste Schriftplaatsen vertaald met heerlijkheid. Het is het gewone woord voor heerlijkheid. In de Engelse Bijbel (King James) staat er: glory. In de Duitse Bijbel (Luther): Herrlichkeit.
Die houding van Eli is in onze tijd meer regel dan uitzondering. Gelukkig zijn er levende kerken, maar er zijn er ook waar de atmosfeer volkomen koud en dood is en er van de aanwezigheid van Gods Geest niets valt te bespeuren. Toch gaat in zulke gemeenten alles ‘normaal’ door: er worden diensten gehouden, er wordt gepreekt, het avondmaal wordt bediend ? alles kan men er vinden, behalve de heilige Geest. Wanneer men nu zou voorstellen die kerk te sluiten of bijvoorbeeld het avondmaal af te schaffen, dan zou een enorme rel het gevolg zijn. Voor de leden van die kerk zou dat betekenen dat ‘de heerlijkheid’ verdween. Het symbool van de heerlijkheid, het symbool van Gods aanwezigheid heeft de plaats van Gods aanwezigheid ingenomen. Maar niemand merkt het, net zo min als Eli dat deed!
Hoevele christenen zijn er ook niet die rustig kunnen aanhoren dat Gods naam wordt misbruikt, zo ze er zelf ook al niet aan meedoen. Maar als er één woord tegen hun kerk wordt gezegd, staan ze in vuur en vlam. Zulke mensen zijn moderne, ‘christelijke’ afgodendienaars! Voor hen is de kerk van veel grotere betekenis dan Christus Zelf!
Wat Eli betreft, had God kunnen zeggen: Er is nog zoveel goeds in die oude man, laat Ik heel barmhartig zijn. Maar dat gebeurt niet! God spreekt het allerstrengste oordeel uit over deze lieve, welwillende, ‘vrome’ afgodendienaar. En de grote geestelijke opwekking in Israël kon niet komen voordat Eli was opgeruimd.
De gemeente in Efeze had zeer veel goeds, veel en veel meer dan de meeste gemeenten van tegenwoordig. Maar het oordeel van de verheerlijkte Heer is, zonder pardon:
Openbaring 2:5 ... Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert!
Jeremia 48:10 Vervloekt, wie het werk des Heren met lauwheid verricht; ...
HOOFDSTUK 6
Samuël: instrument voor reveil!
We komen nu bij de grote centrale figuur in de geschiedenis die we behandelen: Samuël! En we willen zien hoe hij het instrument in Gods hand werd om een grote geestelijke opleving in Israël te bewerken.
Iedereen kent natuurlijk het verhaal van de roeping van het kind Samuël, maar er wordt lang niet altijd bij stilgestaan dat deze roeping te maken had met een grote vernieuwing, een groot reveil onder Gods volk. Mogen we er nog eens de nadruk op leggen dat alle verhalen in het begin van dit Bijbelboek: over Elkana, over Hanna, over Peninna, over Eli, over Hofni en Pinehas en uiteraard ook over Samuël, ergens iets te maken hebben met de grote opwekking die God wilde geven. Van sommigen is de invloed positief, van anderen negatief ? maar invloed hebben ze allemaal.
Samuël ‘diende’ God wel, maar miste het voornaamste!
Is ons het belangrijkste verband tussen de volgende twee teksten wel eens opgevallen? We lezen in:
1 Samuël 3:1 De jonge Samuël was in de dienst des Heren ...
Er staat in:
1 Samuël 3:7 Samuël nu kende de Here nog niet ...
Is dit niet zeer merkwaardig? Waarschijnlijk zal iemand vragen: maar hoe kun je ooit de Heer dienen zonder Hem te kennen? Hoe was het mogelijk dat Samuël daar in de tempel was, zonder God te kennen? Had zijn moeder hem dan niet van God verteld? Had de oude Eli hem niet van God verteld?
Maar het gaat helemaal niet over het afweten van God! Het gaat over het kennen van Hem en dat is iets geheel anders! Uiteraard had Samuël van God gehoord. Hij was bijzonder bevoorrecht wat betreft zijn godsdienstige opvoeding. Hij had gelovige ouders, hij had een biddende moeder, hij was geboren in antwoord op het gebed, ja, zijn naam betekende zelfs: de door Goddelijke verhoring geschonkene. Al heel jong werd hij naar de tempel gebracht om daar zijn leven in dienst van de Heer te stellen. Hij kwam onder het directe toezicht te staan van de voornaamste godsdienstige leider van Gods volk: De jonge Samuël was in de dienst des Heren onder toezicht van Eli. Hij zal daar hebben geleerd om Gods Woord te kunnen bestuderen. (De vijf boeken van Mozes bestonden in die tijd!) Hij zal de geschiedenis van zijn volk goed hebben gekend. Hij zal geweten hebben van de aartsvaders Abraham, Isaäk en Jakob. Hij zal geweten hebben van de uittocht uit Egypte en van al de wonderen die God voor Zijn volk had gedaan. Hij zal geweten hebben van de verovering van Kanaän en van de machtige overwinningen die de Here daarbij had gegeven. Hij zal het alles hebben geweten ? misschien heeft hij zelfs wel anderen van God verteld! Ja, hij heeft God in de tempel gediend, maar ... hij kende Hem niet!
En wat zijn er in onze tijd ook niet enorm veel mensen die God dienen zonder Hem te kennen!
Maar wat miste Samuël dan nog? Was hij niet helemaal oprecht? Geloofde hij niet echt met zijn hart? Bad hij niet echt tot God? Diende hij God soms alleen maar uit sleur?
Nee, aan dat alles lag het niet. Hij was eerlijk, oprecht, ijverig, toegewijd en vroom. Maar toch kende hij de Heer niet!
Wat had Samuël nog meer nodig dan hij reeds bezat?
Maar wat mankeerde er dan toch bij Samuël aan? Wat had hij nog meer nodig? Wat moest hij nog meer doen?
Het was helemaal geen kwestie van doen. Er staat in:
1 Samuël 3:7 Samuël nu kende de Here nog niet; nog nooit was hem een woord des Heren geopenbaard.
Dat was het ene wat mankeerde: hij had nog nooit persoonlijk contact met God gehad! Hij wist alles van God af, hij had veel van Hem gehoord, hij had met anderen over Hem gepraat, hij had in het gebed tot Hem gesproken, maar ... maar ... maar ... er was nog nooit een echt persoonlijk contact geweest, hij had nog nooit echt Gods stem gehoord. Ondanks alle genoemde voordelen ontbrak Samuël net precies het allervoornaamste en het enige waardoor hij ooit in staat zou zijn om Gods instrument voor een opwekking te worden!
We kunnen dat Samuël niet kwalijk nemen. Noch de oude Eli, noch de zonen van Eli, de priesters, hadden werkelijk contact met God ? en zo was er niemand aan wie de knaap kon zien dat zoiets mogelijk was. Als je nu niet weet dat zoiets bestaat, dan ga je er ook niet naar zoeken. En wanneer de Heer Zelf niet het initiatief had genomen, was het contact nooit tot stand gekomen. Gelukkig echter kwam het contact wel tot stand en we lezen:
1 Samuël 3:4 Toen riep de Here Samuël ... !
Is het ook niet de tragiek van onze tijd dat tienduizenden oprechte christenen nog nooit iemand hebben ontmoet aan wie het echt te zien was dat hij de Heer innig kende en met Zijn Geest vervuld was. In vele christelijke gemeenten ligt de zaak nu zo dat, als je er een boodschap verkondigt van een leven in gemeenschap met de Heer, een leven in de Heilige Geest, de mensen je aankijken alsof je verslag uitbrengt van een bezoek aan Mars. Wat je zegt, staat zo volkomen buiten hun denkwereld, is hun zo volkomen vreemd, dat ze totaal elke aansluiting missen. Goddank echter, gebeurt het ook nu nog telkens weer dat sommigen Gods stem horen, al doen ze misschien als Samuël en lopen ze eest naar ‘Eli’ toe, omdat ze niet weten wat er aan de hand is.
Maar om naar ons verhaal terug te keren, laten we ons eens indenken dat Samuël was opgegroeid bij de Bijbel en dat hij die uit het hoofd had geleerd; dat hij een oprechte, ernstige, vurige prediker was geworden; dat hij er zich uit alle macht volkomen op toegelegd had om Israël van de afgodendienst terug te roepen tot God; dat hij zijn gehele leven daaraan gewijd had en dat hij net zo lang geleefd had als Eli, maar dat hij dat alles had gedaan zonder God ooit echt te hebben leren kennen ? wat zou dan het resultaat zijn geweest? Zonder twijfel zou zijn leven een even groot fiasco zijn geworden als dat van de oude hogepriester! (Het is trouwens helemaal niet onmogelijk dat Eli zijn leven zó besteed heeft!). Want alleen God Zelf kan een werkelijke, geestelijke opwekking schenken en dat wil Hij ook doen, maar dan moet Hij een instrument hebben dat met Hem in contact staat, een instrument dat Hem kent en door wie Hij kan werken.
Gods Woord kennen is belangrijk; oprecht, ernstig, vurig de boodschap uitdragen is belangrijk; zich uit alle macht erop toeleggen Gods volk tot Hem terug te roepen is belangrijk, maar wanneer iemand daarbij alleen put uit eigen kracht, dan zal hij ondanks alle goede bedoelingen volkomen mislukken, zelfs al is hij nog zo hoogbegaafd en bezit hij nog zulke grote capaciteiten. Het komt trouwens aan de lopende band voor dat mensen zich erover verbazen dat al hun werk, hun ernstig en eerlijk goedbedoelde werk, al hun inspanning, al hun organiseren, al hun prediken, helemaal zonder vrucht blijft! Iemand kan alleen dan werkelijk geestelijke en blijvende vrucht dragen, wanneer hij put uit de oneindige bron van Goddelijke kracht. Anders gezegd: wanneer hij een schakel wordt tussen Gods kracht in de hemel en zijn medemensen hier op aarde.
Zo zien we dan ook bij Samuël dat in hoofdstuk 3 het contact tussen God en hem wordt gelegd. De enige manier om een geestelijk reveil te bewerkstelligen in Israël, was dat Samuël een schakel werd tussen hemel en aarde.
De tragiek van het leven en de dienst van Eli
Misschien wordt een en ander nog iets duidelijker wanneer we weer even aan de oude Eli denken. Van zijn vroegere jaren weten we niets, ook niet of hij God eenmaal werkelijk had gekend. Wel was hij oprecht en hij streed kennelijk voor de gerechtigheid, maar een persoonlijk contact met de Heer had hij blijkbaar niet. Is het ons wel eens opgevallen hoe tragisch die woorden klinken in:
1 Samuël 2:27 Er kwam een man Gods tot Eli ...
Eli had zelf een man Gods moeten zijn! Eli had zelf het instrument moeten zijn waardoor God tot het volk kon spreken. Maar nu moest de Heer een ander sturen om tot hem te spreken!
Het begin van 1 Samuël 3 kenmerkt ook de hele geestelijke, of liever de ongeestelijke toestand van die tijd:
1 Samuël 3:1 Nu was in die dagen het Woord des Heren schaars; gezichten waren niet talrijk.
Er was dus weinig of geen contact tussen hemel en aarde. Gods stem werd weinig meer gehoord. De hemel was gesloten. Niet omdat de Heer niet verlangde tot Zijn volk te spreken, maar omdat er niemand was ? zelfs Eli niet ? die in staat was Zijn stem te horen.
Ook het volgende vers, hoewel letterlijk bedoeld, geeft een beeld van de geestelijke situatie:
1 Samuël 3:2 In die tijd had Eli zich eens op zijn gewone plaats te ruste begeven ...
Vergelijk dit nu eens met het volgende:
Psalm 132:1-5 Here, gedenk aan David ... hoe hij de Here heeft gezworen, de Machtige Jakobs een gelofte gedaan: Voorwaar, ik zal de tent mijner woning niet binnengaan, noch de sponde mijner legerstede beklimmen, voorwaar, ik zal aan mijn ogen geen slaap gunnen, noch sluimering aan mijn oogleden, totdat ik voor de Here een plaats gevonden heb, een woning voor de Machtige Jakobs.
Het is trouwens opmerkelijk hoe we Eli altijd in een zittende of liggende houding vinden!
Dan lezen we ook:
1 Samuël 3:2 ... zijn ogen begonnen zwak te worden, hij kon niet meer zien.
Dit is eveneens letterlijk, lichamelijk bedoeld, maar het is tevens zeer kenmerkend voor zijn geestelijke toestand! Vergelijk dit eens met dat wat van Mozes op honderdentwintigjarige leeftijd wordt gezegd:
Deuteronomium 34:7 Mozes was honderd twintig jaar oud, toen hij stierf; zijn oog was niet verduisterd en zijn kracht was niet geweken.
Het is net alsof die lamp al heel laag brandt, bijna op uitgaan staat als God ingrijpt. Die lamp is een symbool van het getuigenis. Onder Eli was de geestelijke lamp van Israël inderdaad bijna uitgegaan. Maar God waakt over Zijn getuigenis en net op het nippertje, als alles al verloren schijnt, grijpt Hij in en roept een kind om Zijn instrument te worden, opdat de ‘lamp’ van Israël weer helder zal gaan branden. En zo doet de Heer ook nu nog!
God zoekt betere mensen en niet betere methoden!
Hoevelen zijn er ook in onze tijd niet die zich volkomen onbewust zijn van het feit dat de ‘lamp’ in hun gemeente bijna uitgegaan is en die maar rustig verder slapen alsof er niets aan de hand is! Daar tegenover echter zijn er weer anderen die zich wel ongerust maken over de decadente toestand, over de ontkerstening en algemene, geestelijke vervlakking in de christenheid. Voor hen bestaat er dan een ander wezenlijk gevaar: dat zij God gaan dienen zonder Hem werkelijk te leren kennen!
Wanneer mensen zich bewust worden van het geestelijk verval van hun tijd en zich gedrongen voelen er iets aan te doen, beginnen ze meestal met allerlei vergaderingen te houden, comités te vormen, allerlei acties op touw te zetten, de een of andere beweging te organiseren, alles om te trachten daarmee verbetering in de toestand te brengen. Daarbij praat men veel meer met elkaar dan in het gebed met de Heer! De resultaten zijn er dan ook naar.
De ongeestelijke mens denkt het doel te kunnen bereiken door te ‘werken’, door heel hard aan de gang te gaan met God te ‘dienen’, door te ‘strijden’ voor de goede zaak. De Heer daarentegen stelt niet het dienen voorop, maar het kennen van Hem!
Iemand heeft de zaak eens als volgt gesteld: ‘Wij strekken ons er voortdurend naar uit, wij leven in een kramp om nieuwe methoden, nieuwe plannen te bedenken, nieuwe organisaties om de kerk vooruit te helpen en om de prediking van het evangelie doeltreffender te maken. Deze tendens van onze tijd dreigt de mens als instrument uit het oog te verliezen of hem ten onder te laten gaan in het plan en de organisatie. Gods weg is om de nadruk te leggen op een mens als zijn instrument, veel meer dan op wat dan ook. Mensen zijn Gods methode. De christenheid is op zoek naar betere methoden ? God is op zoek naar betere mensen ...! Wat de kerk heden ten dage nodig heeft, is niet meer en betere machinerie, geen nieuwe organisaties of meer en vindingrijker methoden, maar mensen die de Heilige Geest kan gebruiken: gebedsmensen, mensen machtig in het gebed. De Heilige Geest stroomt niet door methoden, maar door mensen. Hij valt niet op machinerie, maar op mensen. Hij zalft geen plannen, maar mensen; mensen die echt het gebed kennen.’
Zo’n instrument moest de jonge Samuël worden. Om een grote geestelijke opwekking in Israël te kunnen bewerkstelligen, moest hij een man van het gebed worden, een schakel tussen hemel en aarde.
Daarom begint de Heer niet met Samuël te zenden, maar met hem te roepen. Het eerst nodige is het persoonlijke contact tussen ‘het instrument’ en de Heer, het kennen van de Heer. Als God dan een mens heeft gevonden, al is het maar een kind dat zegt: Spreek want uw knecht hoort. Dan kan de Heer verder gaan. En het hoofdstuk dat zo tragisch begint met de woorden: Nu was in die dagen het woord des Heren schaars; gezichten waren niet talrijk, eindigt met een jubel:
1 Samuël 3:21 De Here verscheen ook verder in Silo, want Hij openbaarde Zich in Silo aan Samuël ...
De basis voor een grote geestelijke opleving was gelegd! Prijs de Heer!
HOOFDSTUK 7
Israël in opstand
Revolte ? mislukt!
1 Samuël 4 toont ons een wanhopige poging van Israël om zich van het juk der Filistijnen te ontdoen.
1 Samuël 4:1a Israël trok ten strijde tegen de Filistijnen en legerde zich bij Eben-Haëzer;
Deze woorden staan er zo eenvoudig, maar uiteraard was er zeer veel aan voorafgegaan. Jaren- en jarenlang had men onder druk geleefd door de overheersing van de Filistijnen. Het laat zich dan ook indenken hoe, toen de jaren verstreken, de ontevredenheid onder het volk gaandeweg groeide. Er broeide iets! De mensen luchtten tegenover elkaar hun verhitte gemoederen. Steeds openlijker klonken er bittere en heftige woorden. Wie gaf de Filistijnen het recht hen zó te onderdrukken?! Waarom moesten zij, Gods volk nog wel, altijd door de gehate vijand worden geknecht?!
We kunnen ons ook voorstellen hoe heethoofden allerlei dreigementen uitten en het volk ophitsten om de bestaande toestand niet meer te nemen. Het vuur begon heviger te smeulen en op een gegeven ogenblik laaiden de vlammen op ? Israël greep naar de wapens. Van alle kanten stroomden de vrijscharen toe. Eindelijk zou het dan met de onderdrukking door de Filistijnen gedaan zijn! Ze zouden ze wel even een lesje leren!
De Filistijnen van hun kant zagen het voor hen dreigende gevaar en grepen eveneens naar de wapens.
1 Samuël 4:1b,2 ... de Filistijnen echter hadden zich gelegerd te Afek. De Filistijnen stelden zich in slagorde op tegenover Israël.
Daar stonden dan de twee legers tegenover elkaar. Israël popelend van verlangen om het gehate juk van zich af te werpen en om zich te wreken voor de langdurige vernedering; de Filistijnen even vastbesloten hun hegemonie te handhaven.
Dat Israël zich voorgenomen had de onderdrukking niet langer te dulden, was op zichzelf juist. Maar nergens merken we iets van zondebesef. Men heeft zich niet afgevraagd welke zonde in hun volksbestaan er de oorzaak van geweest kon zijn dat de Heer hen in de macht van de vijand had gegeven en hen zolang daarin gelaten had. In plaats van door een diep schuldbesef over hun zonde, werden zij beheerst door wraakgevoelens tegenover de vijand.
Nu weten we dat dit een zeer veel voorkomende levenshouding is. Mensen die in de zonde leven, werpen altijd de schuld van hun ongeluk op anderen. Dit begon al bij Adam. Toen hij gevallen was, heeft hij, in plaats van ruiterlijk zijn zonde te belijden, de schuld geworpen op zijn vrouw en zijdelings ook op God. Eva op haar beurt gaf de schuld aan de slang. En zo is de mens altijd weer bezig de schuld van zijn zonde door te schuiven naar een ander. Goddank is er één geweest ? en nog wel de enig werkelijk Onschuldige ? die niet doorschoof, maar die de schuld volledig op Zich nam en daardoor de Redder werd.
Een grote nederlaag
We lezen ook niet dat Israël de Heer geraadpleegd heeft. Als zij dit wel hadden gedaan, zou de Heer hun gezegd hebben dat zij beginnen moesten de schuld bij zichzelf te zoeken en hun zonde voor God te belijden. Maar nee, zonder in het gebed God te hebben geraadpleegd, is Israël erop uitgetrokken. Het is natuurlijk best mogelijk dat zij Gods zegen hebben gevraagd ? Gods zegen over hun plannen!
Het resultaat van Israëls opstand was dan ook een catastrofe. Het tegendeel van wat men verwacht had gebeurde:
1 Samuël 4:2 De strijd werd algemeen en Israël leed de nederlaag tegen de Filistijnen; en deze versloegen in de slag op het open veld ongeveer vierduizend man.
Dit was een enorme tegenvaller voor Gods volk. Algemeen heerste er ontsteltenis, verdriet en verbazing. De verbazing blijkt uit de volgende woorden:
1 Samuël 4:3 Toen het volk in de legerplaats terugkeerde, zeiden de oudsten van Israël: Waarom heeft de Here ons heden de nederlaag laten lijden tegen de Filistijnen?
Uit deze woorden blijkt ook dat Israël nog wel degelijk aan de Heer dacht! Het is wel zeer twijfelachtig of zij, wanneer zij de slag hadden gewonnen, gezegd zouden hebben: De Heer heeft ons de overwinning geschonken. Maar nu het misgegaan was, kende men deze mislukking wel degelijk aan de Heer toe.
Daarbij maakten de oudsten één kardinale fout: men stelde de vraag aan het verkeerde adres! Wanneer men op de knieën was gegaan en God had gevraagd wat de oorzaak van de nederlaag geweest kon zijn, dan zou alles totaal anders zijn gelopen. Men stelde deze vraag echter niet aan God, maar aan elkaar. En men wachtte ook niet op een antwoord! In plaats van na te gaan wat de oorzaak van de nederlaag geweest kon zijn en in plaats van zich voor God te verootmoedigen, begon men ? precies zoals men in onze christenheid tegenwoordig ook zo dikwijls doet ? een nieuw plan te beramen, begon men iets te organiseren om uit de impasse te geraken.
1 Samuël 4:3 Waarom heeft de Here ons heden de nederlaag laten lijden tegen de Filistijnen? Laten wij de ark van het verbond des Heren uit Silo halen ...
Hernieuwde poging
Waarom ...? Laten wij ...!
De eerste maal was men uitgetrokken zonder God te raadplegen, maar deze tweede keer deed men dat eveneens. De woorden: Laten wij ... zijn dezelfde woorden die gebruikt werden bij de torenbouw van Babel! Uit alles spreekt een geest van zelfhandhaving, zonder een zweem van berouw of verootmoediging. Men wilde zich wel van Gods hulp verzekeren ? in dit geval door de ark erbij te slepen ? maar men peinsde er niet over om aan Gods voorwaarden te voldoen!
In onze tijd is het ook maar al te vaak zo dat wanneer men ontdekt geestelijk op de terugtocht te zijn, wanneer men de ontkerstening ziet, men naar allerlei middelen grijpt om de zaak van de kerk te redden. Laten wij ... dit en laten wij ... dat. Allerlei comités en commissies komen eraan te pas, er wordt beraadslaagd, er worden plannen gesmeed, er wordt geld verzameld ? er wordt van alles en nog eens van alles gedaan, behalve het ene nodige: zich diep voor God te verootmoedigen en zijn toevlucht te nemen tot het gebed!
Nu moeten we er hier wel met klem op wijzen dat Israël zijn heil niet zocht in wereldse middelen. Men besloot niet om zich nog beter te bewapenen; men besloot niet om nog meer troepen op te roepen voor de strijd; men besloot niet om nog meer te trainen voor het gevecht. Nee, de oplossing die men zocht was geheel en al een godsdienstige oplossing, zij het dan ook een ‘gods’dienstige oplossing zonder God.
1 Samuël 4:3 Laten wij de ark van het verbond des Heren uit Silo halen, zodat die midden onder ons kome en ons verlosse uit de macht onzer vijanden.
Was dit geen geloofsdaad? Was het geen geloofsdaad om zijn toevlucht te nemen tot de ark des verbonds, in plaats van zijn legers en bewapening te versterken? Het was inderdaad een geloofsdaad, maar niet een daad van geloof in God. Het was een bijgeloofsdaad! Men zocht zijn hulp niet bij de Heer, maar bij de ark. Immers, zo kon men redeneren, de wateren van de Jordaan waren eens van elkaar gescheiden toen de priesters de ark daarin droegen. En waren de muren van Jericho ook niet gevallen toen de ark er omheen werd gedragen?! Zou de vijand dan ook niet worden verslagen wanneer diezelfde ark in het midden van Israëls legerscharen kwam?
Wat een bijgeloof en afgoderij! De houding van de oude Eli had bittere vrucht gedragen. We hebben reeds gezien hoe de ark voor hem een afgod was geworden. En ditzelfde blijkt bij geheel Israël zo te zijn geweest. Let maar eens op die woorden: ... zodat die midden onder ons kome en ons verlosse ... Men verwachtte zijn heil van die met goud beklede kist en niet van de Heer zelf.
Afgodische praktijken
De daad bij het woord voegend (en zonder gebed) zenden de Israëlieten mensen naar Silo om de ark daar vandaan te halen.
1 Samuël 4:4 Daarop zond het volk bericht naar Silo, en zij brachten vandaar de ark van het verbond des Heren der heerscharen, die op de cherubs troont; ...
Let wel dat de ark hier genoemd wordt: de ark van het verbond ... Israël nu had het verbond geschonden, maar desondanks poogde men de zegeningen van het verbond te ervaren! Een verbond heeft echter twee kanten! En wat is er in onze christenheid niet enorm gesold met de ‘verbondsgedachte’ en dan maar al te vaak door mensen die er met geen haar op hun hoofd aan dachten om ooit de verplichtingen van het verbond na te komen. Maar genoeg daarover.
De volgende woorden zijn ook veelzeggend:
1 Samuël 4:4 ... daar waren bij de ark van het verbond Gods de beide zonen van Eli, Hofni en Pinehas.
Wanneer we bedenken dat deze twee mannen diep in de zonde en in de vuiligheid leefden, dan is het wel een zeer tragisch beeld wat we hier te zien krijgen. Zoals Israël ten strijde was getrokken tegen de vijand, zonder zich eerst te reinigen van de zonde, zo ook ‘dienden’ deze priesters in Gods heiligdom, terwijl hun persoonlijk leven in volkomen tegenspraak was met hun roeping. Wanneer Gods heerlijkheid nog aanwezig was geweest, waren ze allang neergeveld!
Hoe afgodisch de instelling van Israël was, blijkt ook uit de volgende woorden:
1 Samuël 4:5 Zodra de ark van het verbond des Heren in de legerplaats kwam, hief geheel Israël een gejuich aan, zo luid, dat de aarde dreunde.
Het erge in een situatie als deze is dat het veel en veel moeilijker is om zulke mensen van afgodendienst te overtuigen, dan mensen die zich buigen voor beelden van brons en steen. De profeet Elia, op de Karmel, had het op dit punt betrekkelijk gemakkelijk; hij kon de mensen voor de beslissing stellen: de Here of Baäl. De Baäldienaars wisten heel goed dat zij geen dienaars van de Heer waren. Daarover bestond geen enkele twijfel of onzekerheid. Maar hier in 1 Samuël 4 lag de toestand geheel anders. De afgoderij was er veel moeilijker te onderkennen, omdat men nog steeds de naam van de Heer gebruikte en de ark van Zijn verbond. Als men die mensen toen had gevraagd of zij afgodendienaars waren, waren ze er zeer zeker beslist tegen in opstand gekomen.
En wat van de onnoemelijk vele ‘christelijke’ afgodendienaars van onze tijd?! Een buitenkerkelijke weet dat hij buitenkerkelijk is, maar wanneer iemand de naam van God in de mond neemt en hij van zijn kerk of richting of van de doop of het avondmaal een afgod maakt ? hoe zal men de persoon in kwestie dan van zijn dwaling overtuigen?!
Het ontbrak Israël ook niet aan enthousiasme, gelet op het luide juichen! Maar zelfs luid juichen is nog geen bewijs dat God in het midden is. En hun vertrouwen in de ark en hun luide juichen hebben hen ook helemaal niet geholpen. Integendeel, dit alles heeft alleen maar averechtse uitwerking gehad. De Filistijnen hoorden het lawaai en tegenover het godsdienstige ‘vlees’ van Israël stelden zij hun vleselijke eigen kracht. En in dit geval won het goddeloze vlees het van het vrome vlees: Israël leed een verpletterende nederlaag.
De revolte mislukt
1 Samuël 4:10 Toen streden de Filistijnen en Israël werd verslagen. Ieder vluchtte naar zijn tent, en de slachting was zeer groot: van Israël vielen dertigduizend man voetvolk.
Toen Israël zonder de ark streed, vielen er vierduizend man ? toen Israël met de ark in hun midden streed, verloren zij dertigduizend man! Opvallend in deze geschiedenis is het volgende: zoals reed eerder gezegd, krijgen we in hoofdstuk 1, 2 en 3 een blik achter de schermen, we zien hoe de Heer het oude ? in dit geval vertegenwoordigd in Eli en zijn zonen ? opruimt en hoe Hij dan iets nieuws introduceert in de persoon van Samuël. Als Samuël door God geroepen is, dus als God Zijn instrument voor de grote geestelijke opleving verkregen heeft, krijgen we in hoofdstuk 4 iets te zien van het volk als geheel. Nu zouden we misschien hebben gedacht dat de grote opleving in Israël dadelijk zou komen, maar het tegendeel is waar. Het eerste wat we te zien krijgen na de roeping van Samuël is de ondergang van Israël: twee verpletterende nederlagen! Dat zat als volgt. God had Samuël geroepen, maar deze moest nog opgroeien om in de komende opwekking Gods instrument te worden. Maar in de tijd waarin God Samuël voorbereidde om Zijn volk te dienen, bereidde de Heer Zijn volk voor op de dienst van Samuël. En die voorbereiding bestond niet daarin dat het volk in eigen kracht en met veel gejuich en vertoon grote overwinningen boekte, maar dat het heel erg door de diepte ging! We vinden de clou in:
1 Samuël 7:2 Van de dag af, dat de ark in Kirjath-Jearim verbleef, verliep er een geruime tijd – twintig jaar – en het gehele huis Israëls achtervolgde de Here met zijn klachten.
Na al de vernederingen die men al van de Filistijnen had moeten verduren, na al de ellende die Israël al had beleefd, moest het volk nog weer eens twintig lange en lange jaren door de diepte gaan eer het zover was dat de Heer een geslaagde revolte kon geven en Hij zijn volk uit de ellende kon halen.
Hoofdstuk 4 toont ons de eigen, menselijke, vleselijke poging van Israël om zichzelf te bevrijden, een poging die in een volslagen mislukte revolte eindigt.
Hoofdstuk 7 toont ons Gods werk en Gods weg in deze, een weg die eindigt in een heerlijk geslaagde revolte.
In het volgende hoofdstuk willen we zien hoe God Zijn werk deed.
HOOFDSTUK 8
Geslaagde revolte
Deze keer maken we een sprong van 1 Samuël 4 (de mislukte revolte die we in het vorige hoofdstuk bespraken) naar 1 Samuël 7 (de geslaagde revolte).
In dit machtige hoofdstuk komt eindelijk een grote geestelijke opleving tot stand en wordt Israël, na zovele lange en donkere jaren van slavernij, eindelijk bevrijd uit de klauwen van de vijand. Hoofdstuk 7 staat dan ook in volkomen contrast met hoofdstuk 4.
We willen daarom deze twee gedachten naast elkaar leggen en punt voor punt de contrasten zien. Er staat echter zoveel in, dat het niet mogelijk is alles in één keer te behandelen. We geven daarom eerst een kort overzicht van het geheel en gaan daarna wat dieper op verschillende punten in.
Enorme contrasten
1 Samuël 4:1 Israël trok ten strijde tegen de Filistijnen ...
Bij de bespreking van hoofdstuk 4 zagen we hoe Israël ten strijde trok, namelijk in groot zelfvertrouwen, op eigen initiatief en zonder eraan te denken de Heer om leiding te vragen ? met als gevolg: twee verpletterende nederlagen.
In wat voor totaal andere geest begint hoofdstuk 7:
1 Samuël 7:2b ... het gehele huis Israëls achtervolgde de Here met zijn klachten.
Is er een grotere tegenstelling in levenshouding denkbaar? Verdwenen is nu het zelfvertrouwen, het op eigen initiatief handelen, het zich onafhankelijk voelen. En door heel hoofdstuk 7 heen vinden we deze uitgesproken contrasten ten opzichte van hoofdstuk 4.
Zo zocht Israël in dat hoofdstuk de schuld van alle ellende alleen bij de vijand. De oplossing van hun problemen zagen ze alleen in het verpletteren van de vijand. In hoofdstuk 7 daarentegen zegt Samuël dit:
1 Samuël 7:3 Indien gij u met uw gehele hart tot de Here bekeert, doet dan de vreemde goden en de Astartes uit uw midden weg en richt uw hart op de Here en dient Hem alleen; dan zal Hij u redden uit de macht der Filistijnen.
- Hier niet langer een steunen op eigen kracht, maar de verwachting dat de Heer zal redden
- Hier niet alleen een zoeken van de schuld bij de ander, maar een erkennen van eigen schuld en van de noodzaak van bekering.
- Hier ook niet een verbaasd zichzelf afvragen: Waarom heeft de Here ons ... de ne derlaag laten lijden ...? 1 Samuël 4:3, maar het openbaar worden dat er afgoden zijn die weggedaan moeten worden.
1 Samuël 7:4,5 Daarop deden de Israëlieten de Baäls en de Astartes weg en dienden de Here alleen. Toen zei Samuël: Roept geheel Israël bijeen te Mizpa; dan zal ik voor u tot de Here bidden.
In plaats van een samenkomen met verhitte gemoederen en wraakgevoelens om tegen de Filistijnen te strijden, vinden we hier een ootmoedig samenkomen om zich te stellen onder de voorbede van Samuël.
1 Samuël 7:6 Te Mizpa bijeengekomen, putten zij water en goten het uit voor het aangezicht des Heren. Ook vastten zij op die dag en zeiden daar: Wij hebben tegen de Here gezondigd. En Samuël richtte de Israëlieten te Mizpa.
Wat een enorm contrast toch met hoofdstuk 4! Destijds, na de eerste nederlaag tegen de Filistijnen, was er niet in het minst sprake geweest van berouw of verootmoediging; alleen maar die verbaasde vraag: Waarom heeft de Here ...? En toen, zonder het de Heer Zelf te vragen, een overgaan tot menselijke en vleselijke activiteiten: Laten wij de ark ... halen!
Maar hier in hoofdstuk 7 is alles volkomen anders:
- In plaats van zich een roes te drinken, een uitgieten van water.
- In plaats van feestvieren, vasten.
- In plaats van menselijke activiteiten, de belijdenis: Wij hebben tegen de Here gezondigd.
- In plaats van de Filistijnen te richten, een zich laten richten door Gods dienstknecht.
Maar altijd wanneer de Heer bezig is een geestelijke opleving onder zijn volk te bewerkstelligen, maakt de vijand zich op om dit te keren. Zo ook hier! Als de Filistijnen horen dat Israël te Mizpa bijeengekomen is, trekken zij tegen hen op. Het is volkomen begrijpelijk dat de aanrukkende vijandelijke legers consternatie veroorzaken bij Israël. Ditmaal echter doen zij het enige verstandige:
1 Samuël 7:8 En de Israëlieten zeiden tot Samuël: Laat niet na voor ons tot de Here, onze God te roepen, opdat Hij ons verlosse uit de macht der Filistijnen.
Hier is geen sprake van een zich opmaken om naar de wapens te grijpen. Men is zich bewust dat de enige hulp die er te verwachten is van God moet komen. Hier wordt niet gezegd: Laten wij ..., maar men gaat tot Gods dienstknecht om aanhoudend gebed te vragen. Hier is het ook niet langer een bijgelovige en afgodische verwachting van hulp van de ark des verbonds; niet meer een: ... zodat die midden onder ons kome en ons verlosse ... maar: ... opdat Hij ons verlosse ...
Wat zal Samuël op dit uiterst kritieke moment doen?
1 Samuël 7:9 Toen nam Samuël een melklam en offerde het in zijn geheel de Here tot een brandoffer.
Wat een wonderlijk iets om op zo’n kritiek moment te doen! In plaats van de strijders bij elkaar te roepen en die te bewapenen, in plaats van alles in gereedheid te brengen voor de strijd, brengt Samuël een brandoffer aan de Heer! En niet een grote, krachtige stier, maar een lam, ja een melklam zelfs: het zwakste van het zwakste!
Nieuwtestamentisch zouden we zeggen: Samuël nam zijn toevlucht tot het kruis. En door het offeren van dat kleine, tere, zwakke, hulpeloze melklammetje bracht hij tot uitdrukking dat het in zwakheid is dat Gods kracht wordt volbracht.
Op dat moment dan rukken de legers van de Filistijnen aan:
1 Samuël 7:10 Terwijl Samuël bezig was het brandoffer te brengen, rukten de Filistijnen op ten strijde tegen Israël ...
Dit is het meest kritieke moment! Wat moet er nu gebeuren? Wat zal Samuël nu doen? Zal hij het brengen van het offer staken en trachten te redden wat er nog te redden valt? Of zal de Heer uitkomst geven? In angst en beven wacht Israël af ? menselijk gezien een uiterst gemakkelijke prooi voor de vijand. Van Israëls kant is er ook geen krijgsgeschrei, laat staan een gejuich ... zo luid, dat de aarde dreunde ... zoals in hoofdstuk 4. Nee, alleen maar een doodse stilte, hoogstens verbroken door een schreeuw tot God.
En toen gebeurde het: God greep Zelf in!
1 Samuël 7:10 ... maar de Here deed te dien dage machtig de donder rollen over de Filistijnen en bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de nederlaag leden.
In hoofdstuk 4 had, door het overmoedige gejuich van Israël, de aarde gedreund ? maar nu dreunt de hemel!
- Toen was alle verwachting van beneden uit geweest ? nu is alle verwachting van boven.
- Toen was alles op aarde enorm in de weer geweest ? maar de hemel stil.
- Nu is alles wat Israël betreft op aarde stil ? maar is de hemel in actie!
Bij het offeren van het lam, grijpt de hemel in, wordt Gods kracht openbaar, wordt de vijand vernietigend verslagen en wordt Gods volk tot een machtige overwinning gevoerd en machtig bevrijd!
~ ~ ~ ~
Dat was dan een heel kort en beperkt overzicht van de ontwikkelingen in hoofdstuk 7, het hoofdstuk van de geslaagde revolte. Nu gaan we verschillende punten wat nader bekijken:
a. Diepe verbrokenheid
b. Ommekeer, bekering
c. Bekering tot God
~ ~ ~ ~
a. Diepe verbrokenheid
1 Samuël 7:2 Van de dag af, dat de ark in Krjath-Jearim verbleef, verliep er een geruime tijd ? twintig jaar ? en het gehele huis Israëls achtervolgde de Heer met zijn klachten.
In hoofdstuk 4, waar we lezen: Israël trok ten strijde ... was Gods volk destijds nog zeer ver van een diepe verbrokenheid af. Ze waren volkomen verblind voor eigen zondige toestand en men zocht toen de bevrijding uit de greep van de vijand alleen maar in de verbreking van de macht van de vijand. Voor het feit dat men zelf een grondige verbrokenheid nodig had, had men geen oog. Er was toen noch verootmoediging, noch gebed en geen sprake van een vragen naar de wil van de Heer. Men had alles op eigen initiatief gedaan en met grenzeloos zelfvertrouwen.
In hoofdstuk 4 treedt Samuël nog niet op de voorgrond. Hij was trouwens ook te jong. Maar in de daaropvolgende twintig lange en bange jaren, ja, toen kreeg Samuël zijn kans. Hoe zal hij het land hebben afgereisd, hoe zal hij de enkeling en groepen van mensen hebben gesproken over zijn God en het hebben gesmeekt om tot Hem terug te keren. Vele jaren moet hij zo bezig zijn geweest en inmiddels steeg zijn invloed ten goede.
Nu is de tijd van hoofdstuk 7 gekomen en treedt Samuël wel op de voorgrond. Twintig jaar lang had God Zijn dienstknecht voorbereid voor Zijn volk ? maar twintig jaar lang ook had God het volk voorbereid op de komst van Zijn knecht. En het waren jaren die tot een diepe verbrokenheid hadden geleid.
Verbrokenheid neemt in de Bijbel een zeer grote plaats in. Zo zien we hoe God altijd Zijn dienaren door diepe wegen leidt om hun eigen kracht te breken. Abraham, Jakob en Mozes zijn hier sprekende voorbeelden van. En nog altijd is verbrokenheid één van de allerbelangrijkste dingen in ons geestelijk leven. Onze oude mens namelijk spoort ons niet alleen aan tot zondigen, maar hij spoort ons evenzeer aan om God te ‘dienen’ ? en dan is hij nog gevaarlijker!
Nu kunnen we in theorie alles hierover weten en we kunnen er zelfs over preken zonder zelf in ons diepste wezen echt verbroken te zijn. Maar als we ons leven in handen van de Heer geven, dan komt Hij ook op dit punt met ons klaar.
b. Ommekeer, bekering
1 Samuël 7:3 Toen zei Samuël tot het gehele huis Israëls: Indien gij u ... bekeert ...!
Aha, hier zijn we waar we wezen moeten. In hoofdstuk 4 viel het accent daarop dat er iets met de ander, met de vijand, moest gebeuren, maar Samuël scheldt niet op de vijand, hij wijst er daarentegen op dat er met Israël iets moet gebeuren!
Eigen zonden belijden en zich bekeren is echter wel het laatste wat de mens wil! Als het erom gaat God te dienen, voor God te werken, voor God zijn krachten, zijn tijd, zijn geld te geven, ja, dan zijn daar altijd nog wel mensen voor te vinden. Zolang het er maar om gaat dat men iets kan ‘doen’ waardoor de ander verandert. Want men kan zich in alle mogelijke activiteiten storten, zogenaamd voor God, zonder zich te verootmoedigen, zonder eigen ongelijk te bekennen – men kan zich in al die dingen volkomen handhaven. Men kan in die dingen zelfs ‘eer’ behalen! Maar zich bekeren, nee, dat betekent ongelijk bekennen, het betekent zichzelf verootmoedigen, zichzelf prijsgeven en dit is inderdaad het allerlaatste wat de mens wil. Er moet erg veel gebeuren voordat we zover komen dat we de werkelijke schuld van onze nederlagen bij onszelf, bij onze eigen zonden en tekortkomingen gaan zoeken.
Israël is destijds wel zover gekomen, al was het dan door een hele diepe en donkere weg van twintig jaar lang!
c. Bekering tot God
Maar Samuël sprak niet van bekering in een vage, algemene zin. Hij zei: Indien gij u ... tot de Here bekeert ...
Bekering is altijd van en tot. Er bestaat een soort bekering waarbij mensen een ietwat andere richting inslaan. Zij krijgen anderen, nieuwe overtuigingen ? zo kan men zich tot een andere godsdienst bekeren. En met een dergelijke bekering kan men nog altijd zichzelf handhaven. Men kan er zelfs trots op zijn dat men een nieuw ’licht’ heeft verkregen! Zo kan men zich zelfs bekeren tot het christendom en dan doorgaan zichzelf te handhaven en volslagen zijn eigen wil te doen!
Zich tot de Here bekeren is echter totaal iets anders. Het houdt in een prijsgeven van zichzelf, van zijn (vermeende) zelfbeschikkingsrecht en het betekent een zich onvoorwaardelijk overgeven aan God. Dit brengt mee dat men Christus volkomen als Koning, als Heer en Meester aanvaardt. Dat men dus zijn gehele leven erop instelt om Zijn wil te doen en Zijn wil alleen!
Waar we hier in 1 Samuël 7 mee te maken hebben, is niet de bekering van volstrekt ongelovigen, van buitenstaanders, maar de bekering van Gods eigen volk. Er is zoiets als een eenmalige bekering, helemaal aan het begin van ons geestelijk leven. Dan worden we van een vreemde, van een buitenstaander, een kind van God. In dat moment wordt onze Schepper onze hemelse Vader. Er is echter ook een bekering in de zin van de terugkeer van een afgedwaald kind tot zijn vader. Dan wordt God niet opnieuw onze Vader – dat is Hij al die tijd gebleven – maar de verhouding tussen kind en Vader wordt hersteld. Zo bijvoorbeeld in:
Openbaring 2:5,16,21
Openbaring 3:3,19
Deze bekering van Gods kinderen moet een werkelijke terugkeer tot de Vader zijn. Hoe kunnen wij verwachten dat buitenstaanders zich tot God zullen bekeren als wij zelf niet de gemeenschap met Hem kennen?!
Leven wij werkelijk voor God en niet slechts voor de godsdienst; werkelijk voor Christus en niet slechts voor het christendom?!
HOOFDSTUK 9
1 Samuël 4 laat ons zien hoe Israël bevrijding zocht uit de macht van de Filistijnen, echter op eigen initiatief, op eigen manier, in groot zelfvertrouwen, zonder verootmoediging, zonder schuldbelijdenis, zonder gebod en zonder God ? met als resultaat een vreselijke nederlaag. Daarna besloot men God er dan toch maar bij te halen en een nieuwe poging te wagen, waarbij men trachtte Hem voor eigen wagen te spannen, op een afgodische manier, namelijk door de ark des verbonds erbij te slepen. De gevolgen waren nog catastrofaler dan de eerste keer!
1 Samuël 7 toont ons daarentegen de goddelijke weg. In het vorige hoofdstuk hebben we eerst een kort overzicht van dit machtig mooie hoofdstuk gegeven en zijn we begonnen enkele punten wat verder uit te werken. Het waren deze punten:
a. Diepe verbrokenheid
b. Ommekeer, bekering
c. Bekering tot God
We gaan nu verder met de volgende punten:
d. Bekering van het hart
e. Radicale bekering
f. Wegdoen van afgoden
g. Verootmoediging
h. Schuldbelijdenis
i. Vertrouwen op God
j. Toevlucht tot gebed
k. Toevlucht tot het offer
Terwijl hoofdstuk 4 staat in het teken van: de menselijke hoogmoed, het menselijk initiatief, het menselijk zelfvertrouwen, staat hoofdstuk 7 in het teken van diepe verbrokenheid en een volkomen wanhopen aan eigen kracht. Hoofdstuk 4 ademt een atmosfeer van boetvaardigheid, hoofdstuk 7 daarentegen een atmosfeer van eer, diepe innerlijke verandering, van berouw en van bekering.
d. Bekering van het hart
Het ziet er naar uit dat Samuël in Israël is rondgetrokken met de boodschap van bekering en van terugkeer tot God.
1 Samuël 7:3 Toen zei Samuël tot het gehele huis Israëls: Indien gij u met uw gehele hart tot de Here bekeert, doet dan de vreemde goden en de Astartes uit uw midden weg en richt uw hart op de Here ...
Een echte bekering tot God is altijd een bekering van het hart en niet van het verstand alleen. Israël had vanwege de grote nood waarin het verkeerde als laatste redmiddel de Heer kunnen gaan erkennen in de geest van: Een drenkeling grijpt naar de een strohalm. Zoiets kan men volkomen buiten zijn diepste overtuiging om doen. Het kan puur een kwestie van verstandelijke berekening zijn. Hoevele zieken zijn er tegenwoordig niet die hun geluk beproeven bij allerlei wonderdokters en magnetiseurs en daarna bij de een of andere opwekkingsprediker komen om het daar ook eens te proberen!
Maar Samuël was met een dergelijke oppervlakkige bekering niet tevreden ? het moest bij Israël een hartezaak zijn en niet slechts een uiterlijke, vormelijke ommezwaai; niet slechts een wending in het gedachteleven; niet slechts een verandering van godsdienst. Nee, Samuël eiste van het volk een diep innerlijke verandering, een verandering in de diepste kern van het innerlijk leven. Er moest een totaal nieuwe hartsverhouding tot de Heer komen.
e. Radicale bekering
Een echte verandering van het hart is vanzelfsprekend een radicale bekering. Daarom zei Samuël:
1 Samuël 7:3 ... richt uw hart op de Here en dient Hem alleen; ...
In die tijd kwam het wel vaker voor dat een volk er een afgod van een ander volk bij nam. Israël mocht niet én de afgoden én God dienen ? zij moesten Hem alleen dienen!
In 2 Koningen lezen we van een soort bekering van de Samaritanen waarbij men de Heer op de koop toenam! Het staat er met deze woorden:
2 Koningen 17:33 Zij vereerden de Here, maar bleven ook hun goden dienen ...!
en:
2 Koningen 17:41 Zo vereerden deze volken de Here, en dienden tevens hun beelden.
Tegenwoordig is het niet anders. Miljoenen zogenaamde christenen doen precies zo! Men is godsdienstig, men gaat naar de kerk, men leest uit de Bijbel en bidt (van allebei een klein beetje), maar het hart gaat veel en veel meer uit naar aardse dingen. Dit is je reinste – of moeten we zeggen: je onreinste – afgodendienst! En dan vinden zij het vreemd dat God hun gebed niet verhoort! Zij zijn toch gelovig en Hij is toch hun hemelse Vader, menen ze!
Samuël had het bij het rechte eind toen hij zei:
1 Samuël 7:3 ... dient Hem alleen; dan zal Hij u redden ..
Nee, God laat Zich niet voor ons karretje spannen! Wij kunnen Hem niet zo maar gebruiken voor onze eigen doeleinden. Maar wanneer wij Hem met héél ons hart dienen en Hem alleen, dan beleven we wonderbare gebedsverhoringen en machtige uitreddingen!
f. Wegdoen van afgoden
In hoofdstuk 4 had Israël de oorzaak van alle rampen en onheil bij de Filistijnen gezocht ? nu was het zich bewust geworden dat er bij henzelf iets radicaal moest veranderen: zij moesten zich ván de afgoden en tót de Here bekeren en Hem alleen dienen. Het was, zoals we gezien hebben, een kwestie van het hart ? maar hun handen moesten er ook aan te pas komen! Het was niet voldoende om te zeggen dat hun hart veranderd was ? zij moesten de aanwezige afgoden daadwerkelijk wegdoen.
1 Samuël 7:3 Indien gij u met uw gehele hart tot de Here bekeert, doet dan de vreemde goden ... uit uw midden weg ...!
Israël gaf gehoor aan deze oproep van Samuël:
1 Samuël 7:4 Daarop deden de Israëlieten de Baäls en de Astartes weg en dienden de Here alleen.
Dat moet een enorme opruiming, een enorme schoonmaak geweest zijn! Van alle kanten en uit alle hoeken en gaten kwamen de beelden tevoorschijn. Zelfs bij mensen van wie men helemaal niet vermoed had dat zij ze bezaten. Het moet een groot feest zijn geweest om al deze afgoden te breken, te verbranden en te vernietigen. We kunnen ons nauwelijks voorstellen wat een geweldige gebeurtenis dit in alle steden en dorpen door het gehele land geweest moet zijn.
Ook heden ten dage kan men zulke dingen meemaken: vuile boeken worden uit de boekenkasten gehaald en verbrand (niet weggegeven of verkocht) en allerlei andere afgoden verdwijnen. Ja, dit gebeurt tegenwoordig nog ? alleen maar veel te weinig!
g. Verootmoediging
1 Samuël 7:5 Toen zei Samuël: Roept geheel Israël bijeen te Mizpa; ...
Let op dat woordje toen! Want pas nadat men zich tot de Here had bekeerd, heeft Samuël een grote bijeenkomst belegd. Het moet een machtig gezicht zijn geweest: het gehele volk daar op één plaats samengeroepen.
Het moet ook ontroerend zijn geweest zoals men daar in een diep deemoedige en verbroken houding bij elkaar kwam ? zo totaal anders dan in hoofdstuk 4!
1 Samuël 7:6 Te Mizpa bijeengekomen, putten zij water en goten het uit voor het aangezicht des Heren. Ook vastten zij op die dag ...
Bij dit vergieten van water denken we onwillekeurig aan dat wat Hanna tegen Eli zei: Ik ben een diep bedroefde vrouw; wijn noch bedwelmende drank heb ik gedronken, maar ik heb mijn hart uitgestort voor het aangezicht des Heren.
In hoofdstuk 4 waren de Israëlieten bedwelmd, dronken van haat tegen de Filistijnen en van hun eigen kunnen, hun zelfvertrouwen ? maar hier goten zij water uit ten teken dat zij zich bewust waren geworden niets meer van zichzelf te bezitten. Zoals de kruiken waarin dat water gezeten zal hebben ontledigd werden, zo ontledigden zij zich voor Gods aangezicht.
Dan kwam het vasten erbij. Ook dit was een teken van verootmoediging. Wanneer zij vol zelfvertrouwen waren geweest, zouden ze een groot feest hebben gevierd ? maar zij deden het tegendeel: zij vastten.
h. Schuldbelijdenis
Bij de verootmoediging kwam ook nog de schuldbelijdenis.
1 Samuël 7:6 Ook vastten zij ... en zeiden ... Wij hebben tegen de Here gezondigd.
In hoofdstuk 4 stelde Israël, na de eerste nederlaag tegen de Filistijnen, verbaasd de vraag: Waarom heeft de Here ons heden de nederlaag laten lijden ...? Deze verbazing is nu geheel verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een oprechte schuldbelijdenis: Wij hebben tegen de Here gezondigd!
Wanneer mensen eenmaal zover komen dat zij hun eigen schuld willen bekennen en niet slechts oppervlakkig zeggen: O ja, natuurlijk zijn wij allemaal zondaren, dan kan de Heer iets met hen beginnen en het gebed gaan verhoren.
Nu staat er in vers 6 ook bij: En Samuël richtte de Israëlieten te Mizpa.
In hoofdstuk 4 trok men erop uit om de verfoeide vijand eens duchtig te richten ? hier hebben ze ontdekt dat zij het zelf zijn die nodig hebben gericht te worden. We denken daarbij aan de woorden van Petrus: Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; ... 1 Petrus 4:17. En dan de woorden van Paulus: Indien wij echter onszelf beoordelen, zouden wij niet onder het oordeel komen. 1 Corinthiërs 11:31.
i. Vertrouwen op God
Maar zoals altijd wanneer Gods volk samenkomt om zich voor God te verootmoedigen en Hem te zoeken, zo verschijnt de vijand spoedig ten tonele:
1 Samuël 7:7 Toen de Filistijnen hoorden, dat de Israëlieten zich verzameld hadden te Mizpa, trokken de stadsvorsten der Filistijnen tegen Israël op.
Het is dan ook begrijpelijk dat Israël op dat moment bevreesd werd. Maar in plaats van, zoals destijds, naar menselijke middelen te grijpen, in plaats van iets te gaan organiseren, deden zij het enig verstandige:
1 Samuël 7:8 En de Israëlieten zeiden tot Samuël: Laat niet na voor ons tot de Here, onze God, te roepen, opdat Hij ons verlosse uit de macht der Filistijnen.
Ze hadden zich tot de Here bekeerd ? nu konden ze ook op de Here vertrouwen. In hoofdstuk 4 was hun vertrouwen niet op de levende God geweest, maar op de ark: Laten wij de ark van het verbond de Heren uit Silo halen, zodat die midden onder ons kome en ons verlosse ... 1 Samuël 4:3.
j. Toevlucht tot gebed
Israël mocht wel onuitsprekelijk dankbaar zijn een man te hebben als Samuël die zeggen kon: ... dan zal ik voor u tot de Here bidden.
Die grote massale bijeenkomst te Mizpa was niet voor allerlei besprekingen bedoeld, niet voor Bijbelstudie, maar voor gebed! Dit hadden de Israëlieten ook wel begrepen toen ze zeiden: Laat niet na voor ons tot de Here, onze God, te roepen ....
Hoofdstuk 4 is vol van dat wat de Israëlieten zelf deden. Zij maakten zich op om tegen de Filistijnen te strijden. En als het bij de eerste veldslag mis gaat, zeggen zij: Laten wij ... ? de woorden die we bij de torenbouw van Babel diverse malen tegenkomen! Maar nu is alle zelfvertrouwen verdwenen ? nu achten ze zich niet eens in staat om voor zichzelf te bidden, maar roepen zij tot een ander, tot Samuël, om dat voor hen te doen!
Wat zijn de volgende woorden ook bijzonder mooi:
1 Samuël 7:9 En toen Samuël voor Israël tot de Here riep, antwoordde de Here hem.
Samuël, de man van het gebed, bleek de sleutel te zijn voor de oplossing van Israëls grote probleem. Op zijn gebed schonk de Here de overwinning op de overmachtige vijand.
k. Toevlucht tot het offer
Het was een enorm kritiek moment toen de legers van de Filistijnen op die weerloze menigte te Mizpa afstormden
Als er geen groot wonder gebeurde, zou er een ontzettende slachting plaatsvinden onder Gods volk. Wat toch zou Samuël op dat moment wel doen?
1 Samuël 7:9 Toen nam Samuël een melklam en offerde het in zijn geheel de Here tot een brandoffer. En toen Samuël voor Israël tot de Here riep, antwoordde de Here hem.
Samuël bad ? ja, maar zijn gebed stond in verband met het offer! We zouden geneigd zijn te denken dat hij op zo’n groot moment zoveel mogelijk en zo groot mogelijke offers zou hebben gebracht. Immers, het lot van honderdduizenden mensen stond op het spel. Later, bij de inwijding van de tempel, zou Salomo een offer van onder andere tweeëntwintigduizend runderen brengen! Laten we ons dat even indenken: tweeëntwintigduizend runderen. 1 Koningen 8:63. En wat bracht Samuël op het kritieke moment als offer? Een lam! Eén lammetje slechts! En alsof een lam niet altijd een klein en teer diertje is, staat er nog ten overvloede bij: een melklam!
Samuël had best een groot rund voor dit doel kunnen vinden, maar hij wilde in dat offer de gedachte van zwakheid, van verregaande zwakheid tot uitdrukking brengen. Hoofdstuk 4 had zozeer gestaan in het teken van menselijke kracht ? hier moest tot uitdrukking worden gebracht dat Gods kracht in zwakheid wordt volbracht.
Het moet een merkwaardig schouwspel zijn geweest: de grote menigte van Israël in doodsangst, de aanstormende legers van de Filistijnen en in het middelpunt van dat alles: een lammetje op een altaar! Wat een ondragelijke spanning moet er hebben geheerst!
Toen barstte het geweld van de hemel los:
1 Samuël 7:10 ... de Here deed ... machtig de donder rollen over de Filistijnen ...
Tegen het dreunen van de aarde, door mensen veroorzaakt, had de vijand wel opgekund ? maar bij het dreunen van de hemel werd het hem te machtig. De kracht van boven, op grond van het offer van het lam, overwon de tegenstander volkomen!
Maar zien we ook niet in het boek van de Openbaring een Lam, staande als geslacht, als middelpunt van het ganse heelal? En merkwaardigerwijze is het woord voor Lam in de Openbaring niet het gewone woord (Grieks: amnos), maar het verkleinwoord: lammetje (Grieks: arnion)!
En dat Lammetje is het dat alle macht van de vijand overwint! Maar dat Lammetje staat daarin niet alleen: in verband met de grote eindoverwinning spreekt Openbaring 17:14 ook nog van: ... zij, die met Hem zijn ...!
Halleluja!
Sidney S. Wilson
« vorige bijbelstudie — volgende bijbelstudie »